Hooglied 2:4-16
Hooglied 2:4-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Hij heeft mij gebracht naar het wijnhuis en zijn banier over mij was de liefde. Sterkt mij met rozijnenkoeken, verkwikt mij met appels, want ik bezwijm van liefde. Zijn linkerarm is onder mijn hoofd en zijn rechterarm omvangt mij! Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, bij de gazellen of bij de hinden des velds: wekt de liefde niet op en prikkelt haar niet, vóórdat het haar behaagt. Hoor – mijn geliefde! Zie, daar komt hij, springend over de bergen, huppelend over de heuvelen. Mijn geliefde is als een gazel of het jong van een hert. Zie, hij staat achter onze muur, kijkend door de vensters, spiedend door de traliën. Mijn geliefde gaat tot mij spreken: Sta toch op, mijn liefste, mijn schone, en kom. Want zie, de winter is voorbij, de regen is over, verdwenen. De bloemen vertonen zich op het veld, de zangtijd is aangebroken, en ’t gekir van de tortel wordt gehoord in ons land. De vijgeboom laat zijn vroege vrucht zwellen, en de wijnstokken in bloei geven geur. Sta op, kom, mijn liefste, mijn schone, kom! Mijn duif in de rotskloof, in de schuilhoek van de bergwand, laat mij uw gedaante zien, laat mij uw stem horen, want zoet is uw stem en uw gedaante is bekoorlijk. Vangt ons de vossen, de kleine vossen, die de wijngaarden verderven, nu onze wijngaarden in bloei staan. Mijn geliefde is van mij en ik ben van hem, die te midden der leliën weidt
Hooglied 2:4-16 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Hij voert mij in het wijnhuis, en de liefde is Zijn banier over mij. Ondersteunt gijlieden mij met de flessen, versterkt mij met de appelen, want ik ben krank van liefde. Zijn linkerhand zij onder mijn hoofd, en Zijn rechterhand omhelze mij. Ik bezweer u, gij, dochteren van Jeruzalem! die bij de reeën, of bij de hinden des velds zijt, dat gij die liefde niet opwekt, noch wakker maakt, totdat het dezelve luste! Dat is de stem mijns Liefsten, ziet Hem, Hij komt, springende op de bergen, huppelende op de heuvelen! Mijn Liefste is gelijk een ree, of een welp der herten; ziet, Hij staat achter onzen muur, kijkende uit de vensteren, blinkende uit de traliën. Mijn Liefste antwoordt, en zegt tot mij: Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en kom! Want zie, de winter is voorbij, de plasregen is over, hij is overgegaan; De bloemen worden gezien in het land, de zangtijd genaakt, en de stem der tortelduif wordt gehoord in ons land. De vijgeboom brengt zijn jonge vijgjes voort, en de wijnstokken geven reuk met hun jonge druifjes. Sta op, Mijn vriendin! Mijn schone, en kom! Mijn duive, zijnde in de kloven der steenrots, in het verborgene ener steile plaats, toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen; want uw stem is zoet, en uw gedaante is liefelijk. Vangt gijlieden ons de vossen, de kleine vossen, die de wijngaarden verderven, want onze wijngaarden hebben jonge druifjes. Mijn Liefste is mijn, en ik ben Zijn, Die weidt onder de leliën
Hooglied 2:4-16 Herziene Statenvertaling (HSV)
Hij brengt mij in het wijnhuis, en de liefde is Zijn banier over mij. Sterk mij met rozijnenkoeken, verkwik mij met appels, want ik ben ziek van liefde. Laat Zijn linkerarm onder mijn hoofd zijn en Zijn rechter mij omhelzen. Ik bezweer u, dochters van Jeruzalem, als bij de gazellen of bij de hinden op het veld, dat u de liefde niet opwekt of aanwakkert, voordat het haar behaagt. De stem van mijn Liefste! Zie, daar komt Hij, springend over de bergen, huppelend over de heuvels. Mijn Liefste lijkt op een gazelle of het jong van een hert. Zie, Hij staat achter onze muur, kijkend door de vensters, speurend door de spijlen. Mijn Liefste antwoordt en zegt tegen mij: Sta op, Mijn vriendin, Mijn allermooiste, en kom! Want zie, de winter is voorbij. De regentijd is over, helemaal voorbijgegaan. De bloemen laten zich zien op het land, de zangtijd is aangebroken, het koeren van de tortelduif wordt in ons land gehoord. De vijgenboom brengt zijn jonge vruchten voort, de bloeiende wijnstokken geuren. Sta op, Mijn vriendin, en kom, Mijn allermooiste! Mijn duif in de kloven van de rots, in de schuilplaats van de bergwand, laat Mij uw gedaante zien, laat Mij uw stem horen. Want uw stem is zoet en uw gedaante is bekoorlijk. Vang voor ons de vossen, de kleine vossen die de wijngaarden te gronde richten, nu onze wijngaarden bloeien. Mijn Liefste is van mij en ik ben van Hem, Die de kudde weidt tussen de lelies
Hooglied 2:4-16 Het Boek (HTB)
Hij heeft mij naar het wijnhuis gebracht en ik koesterde mij in zijn liefde. Geef mij rozijnenkoekjes om aan te sterken en appels om nieuwe energie te krijgen, want door de liefde ontbreekt mij elke kracht. Met mijn hoofd lig ik op zijn linkerarm. Zijn rechterarm is om mij heen. Meisjes van Jeruzalem, let op wat ik jullie met nadruk zeg. Kijk daarbij naar de gazellen en hinden op het veld. Zij kunnen jullie een les leren. Loop niet vooruit op de liefde, overhaast niets. Laat de liefde zichzelf openbaren als de tijd daarvoor gekomen is. Luister! Daar komt mijn liefste. Hij springt door de bergen en komt huppelend over de heuvels aan. Mijn liefste loopt als een gazel of een hertenjong. Kijk, nu staat hij achter de muur van ons huis en kijkt door de ramen. Hij spreekt tegen mij: sta nu op, mijn allerliefste. Jij bent voor mij de mooiste. Kom, ga met me mee. Kijk maar, de winter is voorbij en ook de regentijd is over. De bloemen ontluiken op de velden. Nu is de tijd om te zingen aangebroken. Overal hoor je het koeren van de tortelduiven. De eerste vijgen rijpen aan de bomen en de bloeiende druivenstruiken geuren. Sta op, mijn allerliefste. Je bent zo mooi, kom met me mee. Jij bent mijn duifje, verborgen in de rotsspleten. Laat me je gezicht zien en je stem horen. Je stem klinkt zo zoet en je gezicht is zo lief. Vang de jonge vossen die onze wijngaarden ruïneren. De druiven bloeien nu immers? Mijn liefste en ik zijn van elkaar. Hij weidt zijn kudde in de bloeiende velden.
Hooglied 2:4-16 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Hij heeft mij naar het wijnhuis gebracht. Ik geniet daar van zijn warme liefde voor mij. Verfris me met wijn en appels, want ik smelt van liefde voor hem. Zijn linkerarm ligt onder mijn hoofd, zijn rechterarm omarmt mij. Meisjes van Jeruzalem, ik zweer bij de gazellen en de herten: je moet de liefde niet dwingen. Je moet wachten tot de liefde vanzelf komt! Luister! Ik hoor mijn liefste roepen! Kijk, daar komt hij, Hij springt over de bergen, huppelt over de heuvels. Mijn liefste lijkt op een gazelle, of op een hertenjong. Kijk, nu staat hij achter onze muur. Hij kijkt stiekem door de ramen, gluurt tussen de tralies door. Mijn liefste wil me spreken. Hij zegt: 'Mijn schat, sta op, mooi meisje, en kom! Want de winter is voorbij, het regent niet meer. De bloemen bloeien en de vogeltjes zingen. Overal hoor je de tortelduiven koeren. Er zitten al vijgen in de vijgenboom. De wijnstruiken staan al in bloei en geuren heerlijk. Mijn schat, sta op, mooi meisje, en kom! Duifje van me, kom uit je rotsspleet! Kom uit je schuilplaats in de rots! Laat me je zien, laat mij je stem horen. Want jouw stem klinkt mij als muziek in de oren. En je bent zo mooi! Ga voor ons de vossen vangen, die kleine vossen die onze wijngaard vernielen nu die in bloei staat.' Mijn liefste is van mij en ik ben van hem. Ik ben van hem die zijn schapen tussen de lelies hoedt.