Psalmen 73:16-26
Psalmen 73:16-26 BasisBijbel (BB)
Ik probeerde het te begrijpen. Ik bleef het moeilijk vinden. Totdat ik Gods heiligdom binnenging. Toen begreep ik hoe het met hen zou aflopen. Want God brengt hen naar glibberige plaatsen, zodat ze uitglijden en worden gedood. Hun einde is verschrikkelijk. In één ogenblik zijn ze verdwenen. U wil niets met hen te maken hebben. Als U ingrijpt, verdwijnen zij, zoals een droom verdwijnt op het moment dat je wakker wordt. Toen ik er boos en bitter over was, dat het zo goed met hen gaat, was ik een grote dwaas. Ik was als een dier zonder verstand. Want ik mag altijd dicht bij U zijn. U houdt mijn hand vast. Zo leidt U mij en geeft U mij raad. Later zult U mij eervol ontvangen. Wie heb ik in de hemel behalve U? Ook op aarde verlang ik niets anders dan U. Zelfs als ik zou sterven, bent U alles voor mij. U bent de rots onder mijn voeten. Voor eeuwig bent U alles voor mij.
Psalmen 73:16-26 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen; Totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde merkte. Immers zet Gij hen op gladde plaatsen; Gij doet hen vallen in verwoestingen. Hoe worden zij als in een ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet van verschrikkingen! Als een droom na het ontwaken! Als Gij opwaakt, o Heere, dan zult Gij hun beeld verachten. Als mijn hart opgezwollen was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, Toen was ik onvernuftig, en wist niets; ik was een groot beest bij U. Ik zal dan geduriglijk bij U zijn; Gij hebt mijn rechterhand gevat; Gij zult mij leiden door Uw raad; en daarna zult Gij mij in heerlijkheid opnemen. Wien heb ik nevens U in den hemel? Nevens U lust mij ook niets op de aarde! Bezwijkt mijn vlees en mijn hart, zo is God de Rotssteen mijns harten, en mijn Deel in eeuwigheid.
Psalmen 73:16-26 Herziene Statenvertaling (HSV)
Toch heb ik nagedacht om dit te kunnen begrijpen, maar het was moeite in mijn ogen, totdat ik Gods heiligdom binnenging en op hun einde lette. Ja, U zet hen op gladde plaatsen, U doet hen in verwoesting vallen. Hoe worden zij in een ogenblik tot een verwoesting! Zij worden weggevaagd, komen om door verschrikkingen. Zoals een droom vervaagt bij het ontwaken, zult U, Heere, als U wakker wordt, hun beeld verachten. Toen mijn hart verbitterd was en ik in mijn nieren geprikkeld werd, hoe onverstandig was ik toen, ik wist niets! Ik was een redeloos dier bij U. Ik zal echter voortdurend bij U zijn, U hebt mijn rechterhand gegrepen. U zult mij leiden door Uw raad, daarna zult U mij in heerlijkheid opnemen. Wie heb ik behalve U in de hemel? Naast U vind ik nergens vreugde in op de aarde. Bezwijkt mijn lichaam en mijn hart, dan is God de rots van mijn hart en voor eeuwig mijn deel.
Psalmen 73:16-26 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Ik tobde erover om dit te begrijpen, een kwelling was het in mijn ogen, totdat ik in Gods heiligdommen inging, en op hun einde lette. Waarlijk, Gij stelt hen op glibberige plaatsen, Gij doet hen instorten tot puin. Hoe worden zij in een oogwenk tot een voorwerp van ontzetting, zijn zij verdwenen, vergaan door verschrikkingen; gelijk een droom na het ontwaken, o Here, versmaadt Gij, als Gij opwaakt, hun beeld. Toen mijn hart verbitterd was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, toen was ik een grote dwaas en zonder verstand, ik was een redeloos dier bij U. Nochtans zal ik bestendig bij U zijn, Gij hebt mijn rechterhand gevat; Gij zult mij leiden door uw raad, en daarna mij in heerlijkheid opnemen. Wie heb ik (nevens U) in de hemel? Nevens U begeer ik niets op aarde; al zou mijn vlees en mijn hart bezwijken, mijns harten rots en mijn erfdeel is God voor eeuwig.
Psalmen 73:16-26 Het Boek (HTB)
Ik heb mij het hoofd gebroken hoe dit mogelijk was. In mijn ogen was het onbegrijpelijk en onaanvaardbaar. Maar uiteindelijk ging ik Gods huis binnen en zag hoe het met de ongelovigen afliep. Werkelijk, U laat hen op gladde wegen lopen en uitglijden. U laat hen ten slotte ineenstorten en een ruïne worden. In een oogwenk veranderen zij en bekijkt ieder hen met afgrijzen. Dan zijn ze weg, omgekomen door rampen. Zoals een droom na het ontwaken niet echt blijkt te zijn, zo ontkent U, Here, hun bestaan als U erbij wordt betrokken. Toen bitterheid in mijn hart opkwam en ik opstandig en geprikkeld was, reageerde ik als een dwaas zonder inzicht. Ik gedroeg mij onredelijk tegenover U. Toch zal ik altijd bij U blijven, U houdt mij stevig vast. Door uw raadgevingen zal ik mij laten leiden en wanneer ik eenmaal sterf, mag ik in uw heerlijkheid bij U komen. Wie of wat heb ik, buiten U, nog nodig? Als ik U heb, heb ik verder niets nodig en verlang ik niets meer. Noch op aarde, noch in de hemel. Al zou ik geestelijk en lichamelijk bezwijken, mijn hart vertrouwt op God, Hij is mijn rots. Voor eeuwig houdt Hij mij vast.