Psalmen 18:1-50
Psalmen 18:1-50 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Ik heb U hartelijk lief, HERE, mijn sterkte, o HERE, mijn steenrots, mijn vesting en mijn bevrijder, mijn God, mijn Rots, bij wie ik schuil, mijn schild, hoorn mijns heils, mijn burcht. Geloofd zij de HERE, roep ik uit; want van mijn vijanden ben ik verlost. Banden des doods hadden mij omvangen, en stromen van verderf hadden mij overvallen, banden van het dodenrijk hadden mij omgeven, valstrikken van de dood lagen op mijn weg. Toen het mij bang te moede was, riep ik de HERE aan, tot mijn God riep ik om hulp. Hij hoorde mijn stem uit zijn paleis, mijn hulpgeroep tot Hem drong door in zijn oren. Toen dreunde en beefde de aarde en de grondvesten der bergen sidderden en daverden, omdat Hij in toorn ontbrand was. Rook steeg op uit zijn neus, verterend vuur kwam voort uit zijn mond, kolen raakten erdoor in brand. Hij neigde de hemel en daalde neder, donkerheid was onder zijn voeten, Hij reed op een cherub en vloog en zweefde op de vleugels van de wind. Hij stelde het duister tot zijn omhulsel, tot zijn beschutting rondom Zich: duistere wateren, wolkengevaarten. Van de glans vóór Hem verdwenen zijn wolken, hagel en vurige kolen. De HERE deed de donder in de hemel weerklinken, de Allerhoogste verhief zijn stem – [hagel en vurige kolen]. Hij schoot zijn pijlen en verstrooide hen, hij slingerde bliksemen en bracht hen in verwarring. Toen werden de beddingen der wateren zichtbaar en de grondvesten der wereld kwamen bloot vanwege uw dreigen, o HERE, vanwege het blazen van de adem van uw neus. Hij reikte van omhoog, greep mij, trok mij op uit grote wateren. Hij ontrukte mij aan mijn machtige vijand, en aan mijn haters, omdat zij sterker waren dan ik. Zij traden mij in de weg ten dage van mijn ongeluk, maar de HERE was mij tot steun; Hij leidde mij uit in de ruimte. Hij redde mij, omdat Hij welgevallen aan mij had. De HERE deed mij naar mijn gerechtigheid, naar de reinheid mijner handen vergold Hij mij, want ik heb de wegen des HEREN gehouden en ben niet goddeloos afgeweken van mijn God. Want al zijn verordeningen stonden mij voor ogen en zijn inzettingen deed ik niet van mij weg, maar ik was onberispelijk jegens Hem, en wachtte mij voor ongerechtigheid. De HERE heeft mij vergolden naar mijn gerechtigheid, naar de reinheid mijner handen vóór zijn ogen. Jegens de getrouwe toont Gij U getrouw, jegens de onberispelijke toont Gij U onberispelijk, jegens de reine toont Gij U rein, maar jegens de verkeerde toont Gij U een tegenstander. Gij toch verlost het ellendige volk en vernedert de hovaardige ogen. Gij toch doet mijn lamp schijnen, de HERE, mijn God, doet mijn duisternis opklaren. Met U immers loop ik op een legerbende in en met mijn God spring ik over een muur. Gods weg is volmaakt; des HEREN woord is zuiver. Hij is een schild voor allen die bij Hem schuilen. Want wie is God behalve de HERE, wie is een rots buiten onze God? Die God, die mij met kracht omgordt en mijn weg effen maakt; die mijn voeten maakt als die der hinden en mij op mijn hoogten doet staan; die mijn handen oefent ten strijde, zodat mijn armen een koperen boog spannen. Ook gaaft Gij mij het schild uws heils, en uw rechterhand ondersteunde mij, uw nederbuigende goedheid maakte mij groot. Gij hebt mij ruimte gegeven voor mijn schreden, en mijn enkels wankelden niet. Ik vervolgde mijn vijanden om hen te achterhalen, en liet niet af, eer ik hen had vernietigd; ik verpletterde hen, zodat zij niet konden opstaan, zij vielen onder mijn voeten. Gij hebt mij aangegord met kracht tot de strijd, Gij deedt onder mij bukken wie tegen mij opstonden; Gij deedt mijn vijanden mij de rug toekeren, en mijn haters verdelgde ik. Zij riepen om hulp, maar niemand redde, tot de HERE, maar Hij antwoordde hun niet; toen vermaalde ik hen als stof voor de wind. Ik goot hen uit als slijk van de straten. Gij deedt mij ontkomen aan de twisten van het volk, Gij steldet mij tot hoofd der natiën; volken die ik niet kende, werden mij dienstbaar; nauwelijks hadden zij van mij gehoord, of zij gehoorzaamden mij; vreemden veinsden onderdanigheid tegenover mij. Vreemden verloren hun kracht en verlieten bevend hun burchten. De HERE leeft. Geprezen zij mijn Rots, en verhoogd zij de God mijns heils, de God, die mij wraak heeft verleend, die volken onder mij gebracht heeft, die mij van mijn vijanden heeft gered. Ja, Gij hebt mij verhoogd boven hen die tegen mij opstonden, Gij hebt mij gered van de geweldenaar. Daarom loof ik U, o HERE, onder de volken en wil ik uw naam psalmzingen.
Psalmen 18:1-50 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Voor den opperzangmeester, een psalm van David, den knecht des HEEREN, die de woorden dezes lieds tot den HEERE gesproken heeft, ten dage, als hem de HEERE gered had uit de hand van al zijn vijanden, en uit de hand van Saul. Hij zeide dan: Ik zal U hartelijk liefhebben, HEERE, mijn Sterkte! De HEERE is mijn Steenrots, en mijn Burg, en mijn Uithelper; mijn God, mijn Rots, op Welken ik betrouw; mijn Schild, en de Hoorn mijns heils, mijn Hoog Vertrek. Ik riep den HEERE aan, Die te prijzen is, en werd verlost van mijn vijanden. Banden des doods hadden mij omvangen, en beken Belials verschrikten mij. Banden der hel omringden mij, strikken des doods bejegenden mij. Als mij bange was, riep ik den HEERE aan, en riep tot mijn God; Hij hoorde mijn stem uit Zijn paleis, en mijn geroep voor Zijn aangezicht kwam in Zijn oren. Toen daverde en beefde de aarde, en de gronden der bergen beroerden zich en daverden, omdat Hij ontstoken was. Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken. En Hij boog den hemel, en daalde neder, en donkerheid was onder Zijn voeten. En Hij voer op een cherub, en vloog; ja, Hij vloog snellijk op de vleugelen des winds. Duisternis zette Hij tot Zijn verberging; rondom Hem was Zijn tent, duisterheid der wateren, wolken des hemels. Van den glans, die voor Hem was, dreven Zijn wolken daarhenen, hagel en vurige kolen. En de HEERE donderde in den hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem, hagel en vurige kolen. En Hij zond Zijn pijlen uit, en verstrooide ze; en Hij vermenigvuldigde de bliksemen, en verschrikte ze. En de diepe kolken der wateren werden gezien, en de gronden der wereld werden ontdekt, van Uw schelden, o HEERE! van het geblaas des winds van Uw neus. Hij zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit grote wateren. Hij verloste mij van mijn sterken vijand, en van mijn haters, omdat zij machtiger waren dan ik. Zij hadden mij bejegend ten dage mijns ongevals; maar de HEERE was mij tot een Steunsel. En Hij voerde mij uit in de ruimte, Hij rukte mij uit, want Hij had lust aan mij. De HEERE vergold mij naar mijn gerechtigheid, Hij gaf mij weder naar de reinigheid mijner handen. Want ik heb des HEEREN wegen gehouden, en ben van mijn God niet goddelooslijk afgegaan. Want al Zijn rechten waren voor mij, en Zijn inzettingen deed ik niet van mij weg. Maar ik was oprecht bij Hem, en ik wachtte mij voor mijn ongerechtigheid. Zo gaf mij de HEERE weder naar mijn gerechtigheid, naar de reinigheid mijner handen, voor Zijn ogen. Bij den goedertierene houdt Gij U goedertieren, bij den oprechten man houdt Gij U oprecht. Bij den reine houdt Gij U rein, maar bij den verkeerde bewijst Gij U een Worstelaar. Want Gij verlost het bedrukte volk, maar de hoge ogen vernedert Gij. Want Gij doet mijn lamp lichten; de HEERE, mijn God, doet mijn duisternis opklaren. Want met U loop ik door een bende, en met mijn God spring ik over een muur. Gods weg is volmaakt; de rede des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen, die op Hem betrouwen. Want wie is God, behalve de HEERE? En wie is een Rotssteen, dan alleen onze God? Het is God, Die mij met kracht omgordt; en Hij heeft mijn weg volkomen gemaakt. Hij maakt mijn voeten gelijk als der hinden, en Hij stelt mij op mijn hoogten. Hij leert mijn handen ten strijde, zodat een stalen boog met mijn armen verbroken is. Ook hebt Gij mij het schild Uws heils gegeven, en Uw rechterhand heeft mij ondersteund, en Uw zachtmoedigheid heeft mij groot gemaakt. Gij hebt mijn voetstap ruim gemaakt onder mij, en mijn enkelen hebben niet gewankeld. Ik vervolgde mijn vijanden, en trof hen aan; en ik keerde niet weder, totdat ik hen verdaan had. Ik doorstak hen, dat zij niet weder konden opstaan; zij vielen onder mijn voeten. Want Gij omgorddet mij met kracht ten strijde; Gij deedt onder mij nederbukken, die tegen mij opstonden. En Gij gaaft mij den nek mijner vijanden, en mijn haters, die vernielde ik. Zij riepen, maar er was geen verlosser; tot den HEERE, maar Hij antwoordde hun niet. Toen vergruisde ik hen als stof voor den wind; ik ruimde hen weg als slijk der straten. Gij hebt mij uitgeholpen van de twisten des volks; Gij hebt mij gesteld tot een hoofd der heidenen; het volk, dat ik niet kende, heeft mij gediend. Zo haast als hun oor van mij hoorde, hebben zij mij gehoorzaamd; vreemden hebben zich mij geveinsdelijk onderworpen. Vreemden zijn vervallen, en hebben gesidderd uit hun sloten. De HEERE leeft, en geloofd zij mijn Rotssteen, en verhoogd zij de God mijns heils! De God, Die mij volkomen wraak geeft, en de volken onder mij brengt; Die mij uithelpt van mijn vijanden; ja, Gij verhoogt mij boven degenen, die tegen mij opstaan; Gij redt mij van den man des gewelds. Daarom zal ik U, o HEERE! loven onder de heidenen; en Uw Naam zal ik psalmzingen
Psalmen 18:1-50 Herziene Statenvertaling (HSV)
Hij zei: Ik heb U hartelijk lief, HEERE, mijn sterkte. De HEERE is mijn rots en mijn burcht en mijn Bevrijder, mijn God, mijn rots, tot Wie ik de toevlucht neem, mijn schild en de hoorn van mijn heil, mijn veilige vesting. Ik riep de HEERE aan, Die te prijzen is, en werd verlost van mijn vijanden. Banden van de dood hadden mij omvangen, beken van verderf joegen mij angst aan. Banden van het graf omringden mij, valstrikken van de dood bedreigden mij. In mijn nood riep ik de HEERE aan, ik riep tot mijn God; Hij hoorde mijn stem vanuit Zijn paleis, mijn hulpgeroep voor Zijn aangezicht kwam in Zijn oren. Toen daverde en beefde de aarde, de fundamenten van de bergen sidderden en daverden, omdat Hij in toorn ontstoken was. Rook steeg op uit Zijn neus en vuur uit Zijn mond verteerde. Kolen werden daardoor aangestoken. Hij boog de hemel en daalde neer, een donkere wolk was onder Zijn voeten. Hij reed op een cherub en vloog, ja, Hij zweefde snel op de vleugels van de wind. Hij maakte duisternis tot Zijn schuilplaats, om Hem heen was Zijn tent: duistere wateren, donkere wolken. Door de lichtglans, die vóór Hem was, dreven Zijn wolken weg. Hagel en vurige kolen! De HEERE deed het in de hemel donderen, de Allerhoogste liet Zijn stem klinken: hagel en vurige kolen. Hij schoot Zijn pijlen af en verspreidde hen, Hij slingerde de bliksemflitsen en bracht hen in verwarring. De waterstromen werden zichtbaar, de fundamenten van de wereld werden blootgelegd door Uw bestraffing, HEERE, door het blazen van de adem uit Uw neus. Hij stak Zijn hand uit van omhoog, Hij greep mij, Hij trok mij op uit grote wateren. Hij redde mij van mijn sterke vijand en van wie mij haatten, omdat zij machtiger waren dan ik. Zij hadden mij bedreigd op de dag van mijn ondergang, maar de HEERE was mij tot steun. Hij leidde mij uit in de ruimte, Hij redde mij, want Hij was mij genegen. De HEERE vergold mij naar mijn gerechtigheid; Hij gaf mij loon naar de reinheid van mijn handen. Want ik heb mij aan de wegen van de HEERE gehouden, ik ben van mijn God niet goddeloos afgeweken. Want al Zijn bepalingen hield ik voor ogen, Zijn verordeningen deed ik niet van mij weg, maar ik was oprecht voor Hem, ik was op mijn hoede voor mijn ongerechtigheid. Daarom gaf de HEERE mij naar mijn gerechtigheid, naar de reinheid van mijn handen vóór Zijn ogen. Tegenover de goedertierene toont U Zich goedertieren, tegenover de oprechte man oprecht. Tegenover de reine toont U Zich rein, maar tegenover de slinkse toont U Zich een Strijder. Want Ú verlost het ellendige volk, maar de hoogmoedige ogen vernedert U. Want Ú doet mijn lamp schijnen, HEERE; mijn God doet mijn duisternis opklaren. Want met U ren ik door een legerbende, met mijn God spring ik over een muur. Gods weg is volmaakt, het woord van de HEERE is gelouterd, Hij is een schild voor allen die tot Hem de toevlucht nemen. Want wie is God, behalve de HEERE? Wie is een rots dan alleen onze God? Het is God Die mij met kracht omgordt; Hij heeft mijn weg volkomen gemaakt. Hij maakt mijn voeten als die van hinden en doet mij op mijn hoogten staan. Hij oefent mijn handen voor de strijd en leert mijn armen een bronzen boog spannen. Ook hebt U mij het schild van Uw heil gegeven, Uw rechterhand heeft mij ondersteund, Uw zachtmoedigheid heeft mij groot gemaakt. U hebt mijn voetstappen onder mij ruimte gegeven, mijn enkels hebben niet gewankeld. Ik vervolgde mijn vijanden en haalde hen in; ik keerde niet terug, totdat ik hen vernietigd had. Ik verpletterde hen, zodat zij niet meer konden opstaan; zij vielen onder mijn voeten. Want U omgordde mij met kracht voor de strijd; U deed hen die tegen mij opstonden, onder mij neerbukken. Mijn vijanden, die deed U voor mij op de vlucht slaan; wie mij haatten, die bracht ik om. Zij riepen, maar er was geen verlosser; tot de HEERE, maar Hij antwoordde hun niet. Toen vergruisde ik hen als stof voor de wind, ik ruimde hen weg als slijk van de straat. U hebt mij bevrijd van de aanklachten van het volk; U hebt mij aangesteld tot hoofd van de heidenvolken; het volk dat ik niet kende, heeft mij gediend. Zodra hun oor van mij hoorde, hebben zij mij gehoorzaamd. Vreemdelingen veinsden zich aan mij te onderwerpen. Vreemdelingen zijn bezweken en kwamen sidderend uit hun burchten. De HEERE leeft, en geloofd zij mijn rots, geroemd zij de God van mijn heil! U bent de God Die mij volkomen wraak geeft en volken aan mij onderwerpt, Die mij bevrijdt van mijn vijanden; ja, U verheft mij boven hen die tegen mij opstaan, U redt mij van de man van geweld. Daarom zal ik U, HEERE, loven onder de heidenvolken, voor Uw Naam zal ik psalmen zingen.
Psalmen 18:1-50 Het Boek (HTB)
David zei toen: Ik heb U lief, HERE, U bent mijn kracht. HERE, U bent als een rots voor mij, als een sterk fort. Altijd bent U mijn bevrijder. Mijn God bent U, mijn rots, bij U schuil ik. Achter U, mijn schild, schuil ik weg. U verkondigt mijn redding en bij U mag ik veilig wonen. Ik roep het uit: lof zij de HERE! Hij verloste mij van al mijn vijanden. Ik heb de dood in de ogen gezien, de nederlaag stond voor mij. Ik voelde mij al bijna gestorven en het einde naderde. Toen ik ten einde raad was, riep ik naar de HERE, ik vroeg mijn God mij te helpen. Hij hoorde mij en reageerde op mijn hulpgeroep. Daarop begon de aarde te beven en te dreunen. De bergen sidderden, omdat Hij toornig werd. Rook en vuur verspreidden zich over de aarde. Hij daalde neer uit de hemel met onder zijn voeten de duisternis. Hij reed op een cherub en vloog op de vleugels van de wind. Hij hulde Zich in het duister, zodat Hij beschut was. In donker water en donkere wolken. De wolken verdwenen toen zijn glans naderde. Het regende hagel en vurige kolen. De HERE liet de donder weerklinken. God, de Allerhoogste, liet zijn stem horen. Hij richtte zijn pijlen op mijn vijanden en joeg ze uiteen. Hij slingerde bliksemstralen en bracht verwarring onder hen. Door uw dreigen, HERE, kwamen de rivierbeddingen bloot te liggen en zag men de fundamenten van de aarde. God reikte naar mij, pakte mij vast en trok mij uit het diepe water omhoog. Mijn vijand was erg machtig, maar God redde mij uit zijn hand. Hij hielp mij ontkomen aan hen die mij haten en die sterker waren dan ik. Toen het slecht met mij ging, liepen zij mij voor de voeten, maar de HERE was een steun voor mij. Hij leidde mij uit de ellende en gaf mij de ruimte. Hij redde mij omdat Hij van mij hield. De HERE deed dit omdat ik rechtvaardig ben. Hij hielp mij omdat geen kwaad aan mijn handen kleeft. Ik heb altijd op zijn weg gewandeld en ben nooit op een dwaalweg van God afgeraakt. Ik hield zijn wetten steeds in gedachten, vergat nooit een van zijn regels. Ik gedroeg mij altijd precies zoals Hij verwachtte en zorgde ervoor dat ik niet zondigde. De HERE heeft mij overeenkomstig behandeld, Hij zag mijn zuiverheid. U bent trouw tegenover wie U trouw is en iemand die zuiver leeft, wordt door U op dezelfde manier tegemoet getreden. Aan de trouwe volgeling betoont U Zich trouw, maar voor de zondaar blijkt U een tegenstander. U verlost een volk dat in nood is, maar veracht trotse mensen. U zorgt ervoor dat mijn lamp blijft branden. U, HERE, mijn God, bent het Licht in de duisternis. Samen met U durf ik een leger tegemoet te treden. Ja, met mijn God kan ik over muren springen. De weg van God is een volmaakte weg, het woord van de HERE is zuiver als goud. God beschermt ieder die zijn heil bij Hem zoekt. Er is immers geen andere god dan de HERE? Wie is zo sterk en krachtig als Hij? God geeft mij kracht en baant de weg voor mij. Hij maakt mij lichtvoetig als een hert, zodat ik overal kan gaan en geen weg onbegaanbaar voor mij is. Hij oefent mijn handen, zodat ik in oorlogstijd kundig de wapens kan hanteren. Ook hebt U, HERE, mij het schild van het heil gegeven, ik voelde de steun van uw rechterhand. U boog Zich naar mij over en uw goedheid hielp mij te overwinnen. U gaf mij de ruimte om te lopen en ik stond stevig op mijn voeten. Ik achtervolgde mijn vijanden en rustte niet tot ik hen had vernietigd. Ik liep de vijand onder de voet en verpletterde hem. Hij kon niet meer opstaan. U hebt mij kracht en sterkte gegeven om de strijd aan te binden, U liet mij de een na de ander overwinnen. U zorgde ervoor dat mijn vijanden voor mij op de vlucht sloegen, ik heb hen gedood. Toen zij om hulp riepen, kwam er niemand om hen te redden. Zelfs de HERE riepen zij aan, maar Hij hielp hen niet. Ik heb hen vernietigd tot er niets van over was. Zij waren niet meer terug te vinden. U liet mij ontsnappen aan de onlusten onder het volk. U hebt mij aangesteld tot koning over vele volken, die ik niet kende. Zij werden aan mij onderworpen. Zij hadden nog maar net van mij gehoord of zij gehoorzaamden mij al. Vreemdelingen gedroegen zich onderdanig tegenover mij. Vreemden verloren zo hun sterke positie en verlieten vol angst hun versterkte kastelen. De HERE leeft! Ik prijs Hem. Hij is mijn rots en ik geef Hem de hoogste plaats. Hij is de God, die mij in veiligheid brengt. Hij is de God, die voor mij wraak heeft genomen en volken aan mij heeft onderworpen. Hij heeft mij uit de handen van mijn vijanden gered. HERE, U hebt mij zelfs boven die vijanden gesteld. U redde mij uit de handen van gewelddadige mensen. Daarom prijs ik, ook onder die andere volken, uw naam en zing psalmen voor u.
Psalmen 18:1-50 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Voor de leider van het koor. Een lied van David, de dienaar van de Heer. Hij maakte dit lied voor de Heer, toen Hij hem had gered van zijn vijanden en uit de handen van koning Saul. Hij zei: Ik houd heel erg veel van U, mijn Heer. U geeft mij kracht. Heer, U bent de rots onder mijn voeten, de burcht waar ik veilig ben, mijn Bevrijder. U bent mijn God, de rots waarop ik kan vertrouwen, het schild dat mij beschermt, mijn Redder, mijn sterke toren waarin ik veilig ben. Ik riep het uit tot de Heer, tot de Heer die het waard is dat wij Hem prijzen. Toen redde Hij mij van mijn vijanden. De dood hield mij in zijn greep, bedreigde mij als een wilde rivier. Het dodenrijk omklemde mij. Overal loerde de dood op mij. Wanhopig riep ik de Heer om hulp. Ik riep tot mijn God. Hij hoorde mijn stem vanuit zijn paleis. Mijn geroep klonk in zijn oren. Toen dreunde en beefde de aarde, de bergen schudden en schokten: de Heer was woedend over wat er gebeurde. Rook kwam uit zijn neus. Vernietigend vuur kwam uit zijn mond. Houtskool raakte er door in brand. Hij boog de hemel neer en kwam naar beneden. Donkere wolken waren onder zijn voeten. Hij reed op een engel, vloog op de vleugels van de wind. Hij verborg zich in diepe duisternis, in zware regen en donkere wolken. Door het licht dat van Hem afstraalde, werden de wolken verjaagd. Het regende hagel en gloeiende houtskool. Vanuit de hemel sprak de Heer met een stem als de donder. De Allerhoogste God sprak vanuit de hagel en de gloeiende kolen. Hij schoot zijn pijlen af en mijn vijanden vluchtten. Hij slingerde zijn bliksem naar hen, zodat ze in paniek raakten. De zeebodem viel droog, de fundamenten van de aarde werden zichtbaar toen Hij woedend tegen mijn vijanden tekeer ging en tegen hen blies met de adem van zijn neus. Hij stak uit de hemel zijn hand naar mij uit, greep me en trok me op uit het diepe water. Hij redde me uit de greep van mijn machtige vijanden die mij haatten en die sterker waren dan ik. Ze vielen me aan toen ik zwak was, maar de Heer hielp mij. Hij bevrijdde me en gaf me weer ruimte. Hij redde mij, omdat Hij van mij houdt. De Heer deed dit voor mij, omdat ik onschuldig ben. Hij beloonde me ervoor dat ik nooit iets slechts had gedaan. Want ik heb me altijd gehouden aan de wetten van de Heer. Ik heb mijn God nooit verlaten. Altijd gehoorzaamde ik zijn leefregels. Ik deed wat Hij van me vroeg. Ik leefde zoals Hij het wil en was Hem nooit ongehoorzaam. Ja, de Heer beloonde me omdat ik onschuldig ben. Hij beloonde me omdat Hij had gezien dat ik nooit iets slechts had gedaan. Als mensen trouw zijn aan U, bent U trouw aan hen. U bent goed voor mensen die goed leven. Aan mensen die eerlijk zijn, laat U zien dat U een eerlijk God bent. Maar aan mensen die slecht zijn, laat U zien dat U hun vijand bent. U redt arme en verdrukte mensen. Maar U vernedert de mensen die trots denken dat ze U niet nodig hebben. U bent voor mij als een lamp, Heer, want U brengt licht in mijn duisternis. Met U durf ik een heel leger aan. Met U spring ik over een muur. Wat God doet is volmaakt. Wat Hij zegt is altijd te vertrouwen. Hij beschermt iedereen die naar Hem toe komt voor hulp. Er is geen andere God dan de Heer! Er is geen andere rots dan onze God! [ Alleen Hij is de rots onder onze voeten. ] Hij maakt mij sterk. Hij zorgt ervoor dat ik alles aan kan. Hij maakt mijn voeten zo behendig als die van een hert. Zelfs op de hoogste toppen zorgt Hij dat ik stevig sta. Hij leert me hoe ik moet strijden, zodat ik koperen bogen kan spannen. U beschermde me als een schild en U hielp mij. Dankzij uw goedheid ben ik machtig geworden. U heeft de weg voor mij gebaand. Ik kon gaan zonder te struikelen. Ik achtervolgde mijn vijanden en haalde hen in. Ik ging niet terug vóórdat ik hen had vernietigd. Ik sloeg hen neer met mijn zwaard. Ze vielen onder mijn voeten en stonden nooit meer op. Want dankzij U was ik sterk in de strijd. U dwong mijn vijanden om zich over te geven. Dankzij U sloegen mijn vijanden op de vlucht. Al mijn vijanden heb ik vernietigd. Ze riepen om hulp, maar niemand redde hen. Ze riepen tot de Heer, maar Hij antwoordde niet. Toen vermaalde ik hen tot stof in de wind. Ik vertrapte hen als het vuil in de straten. U heeft mij gered toen mensen tegen mij in opstand kwamen. U maakte mij tot hoofd over vele volken. Verre volken dienden mij. Zodra ze van mij hoorden, gehoorzaamden ze mij. Buitenlandse volken bogen nederig voor mij omdat ze bang voor me waren. Vreemdelingen beefden van angst voor mij en kwamen angstig uit hun burchten. De Heer leeft! Ik juich voor Hem, de rots onder mijn voeten! Alle eer is voor de God die mij heeft gered! Hij heeft me de overwinning gegeven en mij tot koning over vele volken gemaakt. Hij heeft me van mijn vijanden gered. Hij heeft mij machtiger gemaakt dan de mensen die tegen me in opstand kwamen. Hij heeft mij gered van mensen die geweld tegen me wilden gebruiken. Heer, daarom prijs ik U onder de volken en zing ik liederen voor U.