Psalmen 141:1-10
Psalmen 141:1-10 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Een psalm van David. HEERE! ik roep U aan, haast U tot mij; neem mijn stem ter ore, als ik tot U roep. Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, de opheffing mijner handen als het avondoffer. HEERE! zet een wacht voor mijn mond, behoed de deur mijner lippen. Neig mijn hart niet tot een kwade zaak, om enigen handel in goddeloosheid te handelen, met mannen, die ongerechtigheid werken; en dat ik niet ete van hun lekkernijen. De rechtvaardige sla mij, het zal weldadigheid zijn; en hij bestraffe mij, het zal olie des hoofds zijn, het zal mijn hoofd niet breken; want nog zal ook mijn gebed voor hen zijn in hun tegenspoeden. Hun rechters zijn aan de zijden der steenrots vrijgelaten geweest, en hebben gehoord mijn redenen, dat zij aangenaam waren. Onze beenderen zijn verstrooid aan den mond des grafs, gelijk of iemand op de aarde iets gekloofd en verdeeld had. Doch op U zijn mijn ogen, HEERE, Heere! op U betrouw ik, ontbloot mijn ziel niet. Bewaar mij voor het geweld des striks, dien zij mij gelegd hebben, en voor de valstrikken van de werkers der ongerechtigheid. Dat de goddelozen elk in zijn garen vallen, te zamen, totdat ik zal zijn voorbijgegaan.
Psalmen 141:1-10 Herziene Statenvertaling (HSV)
HEERE, ik roep U aan, kom spoedig tot mij, neem mijn stem ter ore, wanneer ik tot U roep. Laat mijn gebed als reukwerk voor Uw aangezicht staan, laat mijn opgeheven handen als het avondoffer zijn. HEERE, zet een wacht voor mijn mond, behoed de deur van mijn lippen. Laat mijn hart zich niet neigen naar een slechte zaak, om goddeloze daden te verrichten met mannen die onrecht bedrijven; en laat mij niet eten van hun lekkernijen. Slaat de rechtvaardige mij, het zal een gunst zijn, bestraft hij mij, het zal olie op mijn hoofd wezen, mijn hoofd zal het niet weigeren; dan nog is mijn gebed voor hen in al hun ellende. Hun rechters zijn bij de rotswand vrijgelaten, zij hebben gehoord hoe aangenaam mijn woorden waren. Onze beenderen liggen verstrooid bij de mond van het graf, alsof iemand op de grond iets gekloofd en gespleten had. Maar op U zijn mijn ogen gericht, HEERE Heere; tot U heb ik de toevlucht genomen, laat mijn ziel niet berooid achter. Bewaar mij voor de knellende strik die zij mij gezet hebben, voor de valstrikken van wie onrecht bedrijven. Laat de goddelozen in hun eigen netten vallen, allemaal, totdat ík voorbij ben gegaan.
Psalmen 141:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
O HERE, ik roep U aan, haast U tot mij; neem mijn stem ter ore, als ik tot U roep. Laat mijn gebed als reukoffer voor uw aangezicht staan, het opheffen van mijn handen als avondoffer. HERE, stel een wacht voor mijn mond, waak over de deuren van mijn lippen; neig mijn hart niet tot iets kwaads om in goddeloosheid boze daden te volvoeren met mannen die bedrijvers van ongerechtigheid zijn, en laat mij van hun lekkernijen niet eten. Slaat een rechtvaardige mij, het is liefde, kastijdt hij mij, het is olie voor mijn hoofd, die mijn hoofd niet zal weigeren. Zelfs rijst mijn gebed nog onder hun boze handelingen; al werden hun rechters langs de rots neergestoten, zij zouden horen, dat mijn woorden liefelijk waren. Zoals men de aarde doorploegt en openscheurt, zo liggen onze beenderen verstrooid aan de mond van het dodenrijk. Want op U, HERE Here, zijn mijn ogen, bij U schuil ik; giet mijn leven niet uit. Behoed mij voor de strik die zij mij spanden, voor de vallen der bedrijvers van ongerechtigheid. Laten de goddelozen in hun kuilen vallen, altegader, terwijl ik ontkom.
Psalmen 141:1-10 Het Boek (HTB)
Och HERE, ik schreeuw het uit tot U, kom mij snel te hulp. Luister naar mijn stem als ik U aanroep. Laat mijn gebed U als een reukoffer bereiken. Laten mijn opgeheven handen voor U als een avondoffer zijn. HERE, help mij niet te snel te spreken, zorgt U ervoor dat geen verkeerd woord over mijn lippen komt. Laat mijn hart het kwade uit de weg gaan, zorg dat ik nooit goddeloze dingen doe. Houd mij ver van de misdadigers en help mij de verleiding te weerstaan om te delen in hun overvloed. Als ik word geslagen door iemand die oprecht is, weet ik dat hij het uit liefde doet. Als hij mij terechtwijst, doet mij dat goed. Ik zal er op letten. Ik zal blijven bidden, ook als men mij kwaad doet. Al vallen zij in de handen van hun rechters, dan nog zullen zij mij alleen maar goede dingen horen zeggen. Zoals een rots zich splijt en de aarde openscheurt, zo liggen onze beenderen verspreid voor de ingang van het dodenrijk. Ik kijk alleen maar uit naar U, HERE, mijn God. Ik weet dat U mij beschermt, lever mij niet aan hen uit. Bescherm mij voor de strikken die zij hebben gezet, voor de valkuilen die misdadigers voor mij hebben gegraven. Ik hoop dat de ongelovigen zelf in die kuilen terechtkomen, allemaal, terwijl ik eraan voorbij ga.
Psalmen 141:1-10 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Een lied van David. Heer, ik roep U om hulp. Kom toch gauw! Luister naar mij als ik U om hulp roep! Ontvang mijn gebed als een wierook-offer. Mijn opgeheven handen zijn het avond-offer. Heer, zet een bewaker bij mijn mond, die de deur van mijn lippen bewaakt. Houd mij weg van het kwaad. Laat me niet meedoen met slechte mensen, ook al is de verleiding soms nog zo groot. Als een rechtvaardig mens mij straft, dan doet hij dat uit liefde. Als slechte mensen me kwaad doen, zal ik voor hen bidden. Als hun leiders de doodstraf krijgen en van de rotsen worden gegooid, zal ik nog goede dingen over hen zeggen. We staan op de rand van de dood: het is alsof onze botten al overal verspreid liggen, zoals kluiten aarde op de akker nadat de boeren het land hebben omgeploegd. Maar ik kijk naar U uit, Heer, en vertrouw op U. Laat me niet sterven. Bescherm me tegen elke val die slechte mensen voor mij hebben opgezet. Laat hen in hun eigen valkuil vallen, maar laat mij ontsnappen.