Psalmen 137:1-9
Psalmen 137:1-9 Het Boek (HTB)
Wij zaten aan de rivier in de stad Babel en huilden toen wij aan Jeruzalem dachten. Onze citers hadden wij daar aan de takken van een wilg gehangen, omdat onze bewakers wilden dat wij zouden zingen. Ondanks dat zij ons sloegen, wilden zij een vrolijk lied horen. ‘Vooruit,’ zeiden zij, ‘zing eens een lied over Jeruzalem!’ Maar hoe kunnen wij nu in een vreemd land een lied voor de HERE zingen? Mijn rechterhand mag verlamd raken, als ik Jeruzalem zou vergeten! Als ik Jeruzalem niet zou bezingen als de mooiste en hoogste stad, zou mijn tong krachteloos in mijn mond mogen liggen. Neem wraak, HERE, op de Edomieten die Jeruzalem hebben verwoest. Zij zeiden tegen elkaar: ‘Wij breken die stad tot op de bodem af!’ Volk van Babel, binnenkort zal uw eigen land worden verwoest. Wij prijzen hen die vergelding zullen uitoefenen over wat u ons hebt aangedaan. Wij prijzen degene die nu úw kinderen tegen de rotsen te pletter zal gooien.
Psalmen 137:1-9 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Aan de rivieren van Babel, daar zaten wij, ook weenden wij, als wij gedachten aan Sion. Wij hebben onze harpen gehangen aan de wilgen, die daarin zijn. Als zij, die ons aldaar gevangen hielden, de woorden eens lieds van ons begeerden, en zij, die ons overhoop geworpen hadden, vreugd, zeggende: Zingt ons een van de liederen Sions; Wij zeiden: Hoe zouden wij een lied des HEEREN zingen in een vreemd land? Indien ik u vergeet, o Jeruzalem! zo vergete mijn rechterhand zichzelve! Mijn tong kleve aan mijn gehemelte, zo ik aan u niet gedenke, zo ik Jeruzalem niet verheffe boven het hoogste mijner blijdschap! HEERE! gedenk aan de kinderen van Edom, aan den dag van Jeruzalem; die daar zeiden: Ontbloot ze, ontbloot ze, tot haar fondament toe! O dochter van Babel! die verwoest zult worden, welgelukzalig zal hij zijn, die u uw misdaad vergelden zal, die gij aan ons misdaan hebt. Welgelukzalig zal hij zijn, die uw kinderkens grijpen, en aan de steenrots verpletteren zal.
Psalmen 137:1-9 Herziene Statenvertaling (HSV)
Aan de rivieren van Babel, daar zaten wij, ook weenden wij als wij aan Sion dachten. Wij hadden onze harpen gehangen aan de wilgen die daarbinnen zijn. Toen zij die ons gevangenhielden, daar woorden van een lied van ons verlangden, en wie ons omvergeworpen hadden, blijdschap: Zing voor ons een van de liederen van Sion! zeiden wij: Hoe zouden wij een lied van de HEERE zingen in een vreemd land? Als ik u vergeet, Jeruzalem, laat dan mijn rechterhand zichzelf vergeten. Laat mijn tong vastkleven aan mijn gehemelte, als ik niet aan u denk, als ik Jeruzalem niet doe uitstijgen boven mijn hoogste blijdschap. HEERE, denk aan de Edomieten, aan de dag dat Jeruzalem viel, toen zij zeiden: Haal neer, haal neer die stad, tot op haar fundament! Dochter van Babel, die verwoest zult worden, welzalig is hij die u uw misdaad vergelden zal, die u tegen ons begaan hebt. Welzalig is hij die uw kleine kinderen grijpen en tegen de rots verpletteren zal.
Psalmen 137:1-9 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Aan Babels stromen, daar zaten wij, ook weenden wij, als wij Sion gedachten. Aan de wilgen aldaar hingen wij onze citers; want daar begeerden zij die ons gevangen hielden, van ons een lied, en zij die ons mishandelden, vreugdebetoon: Zingt ons een der liederen van Sion. Hoe zouden wij des HEREN lied zingen op vreemde grond? Indien ik u vergete, o Jeruzalem, zo vergete (mij) mijn rechterhand; mijn tong kleve aan mijn verhemelte, als ik uwer niet gedenk, als ik Jeruzalem niet verhef boven mijn hoogste vreugde. Reken, o HERE, de kinderen Edoms de dag van Jeruzalem toe; hun die zeiden: Breekt af, breekt af, tot op de grond ermee! Gij, dochter van Babel, ter verwoesting bestemde, gelukkig hij, die u zal vergelden hetgeen gij ons hebt aangedaan; gelukkig hij, die uw kinderen zal grijpen en tegen de rots verpletteren.
Psalmen 137:1-9 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
We woonden in Babel langs de rivieren. We zaten daar en huilden als we aan Jeruzalem dachten. We hingen onze citers daar aan de bomen. We wilden geen muziek meer maken. De mensen die ons gevangen hielden, wilden dat we voor hen zongen. De mensen die ons mishandelden, wilden dat we vrolijk deden. Ze zeiden: "Zing eens voor ons een lied uit Jeruzalem." Maar hoe zouden we in een vreemd land een lied voor de Heer kunnen zingen? Als ik jou ooit zou vergeten, Jeruzalem, dan mag mijn rechterhand verlamd raken. Als ik ooit niet meer aan jou zou denken, jou niet meer zou prijzen als de mooiste stad, dan mag mijn tong vastkleven in mijn mond. Heer, neem wraak op het volk van Edom voor wat het Jeruzalem heeft aangedaan op de dag dat Babel Jeruzalem veroverde en de vijanden schreeuwden: "Breek die stad af! Tegen de grond ermee!" En jij, Babel, zal ook verwoest worden. God zal goed zijn voor de mens die jou straft voor wat je Jeruzalem hebt aangedaan. God zal goed zijn voor de mens die jouw kinderen zal verpletteren op de rotsen.