Numeri 31:1-54
Numeri 31:1-54 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: Neem de wraak der kinderen Israëls van de Midianieten; daarna zult gij verzameld worden tot uw volken. Mozes dan sprak tot het volk, zeggende: Dat zich mannen uit u ten strijde toerusten, en dat zij tegen de Midianieten zijn, om de wraak des HEEREN te doen aan de Midianieten. Van elken stam onder alle stammen Israëls zult gij een duizend ten strijde zenden. Alzo werden geleverd uit de duizenden van Israël, duizend van elken stam, twaalf duizend toegerusten ten strijde. En Mozes zond hen ten strijde, duizend van elken stam, hen en Pinehas, den zoon van Eleazar, den priester, ten strijde, met de heilige vaten, en de trompetten des geklanks in zijn hand. En zij streden tegen de Midianieten, gelijk als de HEERE Mozes geboden had, en zij doodden al wat mannelijk was. Daartoe doodden zij boven hun verslagenen, de koningen der Midianieten, Evi, en Rekem, en Zur, en Hur, en Reba, vijf koningen der Midianieten; ook doodden zij met het zwaard Bileam, den zoon van Beor. Maar de kinderen Israëls namen de vrouwen der Midianieten, en hun kinderkens gevangen; zij roofden ook al hun beesten, en al hun vee, en al hun vermogen. Voorts al hun steden met hun woonplaatsen, en al hun burchten verbrandden zij met vuur. En zij namen al den roof, en al den buit, van mensen en van beesten. Daarna brachten zij de gevangenen, en den buit, en den roof, tot Mozes en tot Eleazar, den priester, en tot de vergadering der kinderen Israëls, in het leger, in de vlakke velden van Moab, dewelke zijn aan de Jordaan van Jericho. Maar Mozes en Eleazar, de priester, en alle oversten der vergadering, gingen uit hun tegemoet, tot buiten voor het leger. En Mozes werd grotelijks vertoornd tegen de bevelhebbers des heirs, de hoofdlieden der duizenden, en de hoofdlieden der honderden, die uit den strijd van dien oorlog kwamen. En Mozes zeide tot hen: Hebt gij dan alle vrouwen laten leven? Ziet, deze waren, door den raad van Bileam, den kinderen Israëls, om oorzake der overtreding tegen den HEERE te geven, in de zaak van Peor; waardoor die plaag werd onder de vergadering des HEEREN. Nu dan, doodt al wat mannelijk is onder de kinderkens; en doodt alle vrouw, die door bijligging des mans een man bekend heeft. Doch al de kinderen van vrouwelijk geslacht, die de bijligging des mans niet bekend hebben, laat voor ulieden leven. En gijlieden, legert u buiten het leger zeven dagen; een ieder, die een mens gedood, en een ieder, die een verslagene zult aangeroerd hebben, zult u op den derden dag en op den zevenden dag ontzondigen, gij en uw gevangenen. Ook zult gij alle kleding, en alle gereedschap van vellen, en alle geitenharen werk, en alle gereedschap van hout, ontzondigen. En Eleazar, de priester, zeide tot de krijgslieden, die tot dien strijd getogen waren: Dit is de inzetting der wet, die de HEERE Mozes geboden heeft. Alleen het goud en het zilver, het koper, het ijzer, het tin en het lood; Alle ding, dat het vuur lijdt, zult gij door het vuur laten doorgaan, dat het rein worde; evenwel zal het door het water der afzondering ontzondigd worden; maar al wat het vuur niet lijdt, zult gij door het water laten doorgaan. Gij zult ook uw klederen op den zevenden dag wassen, dat gij rein wordt; en daarna zult gij in het leger komen. Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: Neem op de som van den buit der gevangenen van mensen en van beesten; gij en Eleazar, de priester, en de hoofden van de vaderen der vergadering. En deel den buit in twee helften tussen degenen, die den strijd aangegrepen hebben, die tot den krijg uitgegaan zijn, en tussen de ganse vergadering. Daarna zult gij een schatting voor den HEERE heffen, van de oorlogsmannen, die tot dezen krijg uitgetogen zijn, van vijfhonderd een ziel, uit de mensen en uit de runderen, en uit de ezelen, en uit de schapen. Van hun helft zult gij het nemen, en den priester Eleazar geven tot een heffing des HEEREN. Maar van de helft der kinderen Israëls zult gij een gevangene van vijftig nemen, uit de mensen, uit de runderen, uit de ezelen, en uit de schapen, uit al de beesten; en gij zult ze aan de Levieten geven, die de wacht van den tabernakel des HEEREN waarnemen. En Mozes en Eleazar, de priester, deden, gelijk als de HEERE Mozes geboden had. De buit nu, het overschot van den roof, dat het krijgsvolk geroofd had, was zeshonderd vijf en zeventig duizend schapen; En twee en zeventig duizend runderen; En een en zestig duizend ezelen; En der mensen zielen, uit de vrouwen, die geen bijligging des mans bekend hadden, alle zielen waren twee en dertig duizend. En de helft, te weten het deel dergenen, die tot dezen krijg uitgetogen waren, was in getal driehonderd zeven en dertig duizend en vijfhonderd schapen. En de schatting voor den HEERE van schapen was zeshonderd vijf en zeventig. En de runderen waren zes en dertig duizend, en hun schatting voor den HEERE twee en zeventig. En de ezelen waren dertig duizend en vijfhonderd, en hun schatting voor den HEERE was een en zestig. En der mensen zielen waren zestien duizend, en hun schatting voor den HEERE twee en dertig zielen. En Mozes gaf Eleazar, den priester, de schatting van de heffing des HEEREN, gelijk als de HEERE Mozes geboden had. En van de helft der kinderen Israëls, welke Mozes afgedeeld had, van de mannen, die gestreden hadden; (Het halve deel nu der vergadering was, uit de schapen, driehonderd zeven en dertig duizend en vijfhonderd; En de runderen waren zes en dertig duizend; En de ezelen dertig duizend en vijfhonderd; En der mensen zielen zestien duizend;) Van die helft der kinderen Israëls nam Mozes een gevangene uit vijftig, van mensen en van beesten; en hij gaf ze aan de Levieten, die de wacht van den tabernakel des HEEREN waarnamen, gelijk als de HEERE Mozes geboden had. Toen traden tot Mozes de bevelhebbers, die over de duizenden des heirs waren, de hoofdlieden der duizenden, en de hoofdlieden der honderden; En zij zeiden tot Mozes: Uw knechten hebben opgenomen de som der krijgslieden, die onder onze hand geweest zijn; en uit ons ontbreekt niet een man. Daarom hebben wij een offerande des HEEREN gebracht, een ieder wat hij gekregen heeft, een gouden vat, een keten, of een armring, een vingerring, een oorring, of een afhangenden gordel, om voor onze zielen verzoening te doen voor het aangezicht des HEEREN. Zo nam Mozes en Eleazar, de priester, van hen het goud, alle welgewrochte vaten. En al het goud der heffing, dat zij den HEERE offerden, was zestien duizend zevenhonderd en vijftig sikkelen, van de hoofdlieden der duizenden, en van de hoofdlieden der honderden. Aangaande de krijgslieden, een iegelijk had geroofd voor zichzelven. Zo nam Mozes en Eleazar, de priester, dat goud van de hoofdlieden der duizenden en der honderden, en zij brachten het in de tent der samenkomst, ter gedachtenis voor de kinderen Israëls, voor het aangezicht des HEEREN.
Numeri 31:1-54 Herziene Statenvertaling (HSV)
De HEERE sprak tot Mozes: Neem voor de Israëlieten wraak op de Midianieten; daarna zult u met uw voorgeslacht verenigd worden. En Mozes sprak tot het volk: Laten er mannen uit uw midden zich voor de strijd toerusten, en zich tegen Midian keren om de wraak van de HEERE aan Midian te voltrekken. Van alle stammen van Israël moet u er duizend per stam ten strijde laten trekken. Zo werden er uit de duizenden van Israël duizend per stam geleverd, twaalfduizend, toegerust voor de strijd. Mozes liet hen ten strijde trekken, duizend per stam, hen en Pinehas, de zoon van Eleazar, de priester, ten strijde, met de heilige voorwerpen en de trompetten voor het geschal in zijn hand. En zij streden tegen Midian zoals de HEERE Mozes geboden had; zij doodden al wie mannelijk was. Behalve hen die door hen verslagen werden, doodden zij ook de koningen van Midian: Evi, Rekem, Zur, Hur en Reba, de vijf koningen van Midian; ook doodden zij Bileam, de zoon van Beor, met het zwaard. Maar de Israëlieten voerden de vrouwen van Midian en hun kleine kinderen als gevangenen weg en roofden al hun dieren, al hun vee en al hun vermogen. Ook verbrandden zij al hun steden in hun woongebieden en al hun tentenkampen met vuur. Zij namen heel de buit en alles wat meegenomen kon worden aan mensen en aan dieren, en zij brachten de gevangenen en wat aan buit meegenomen was, bij Mozes, bij de priester Eleazar en bij de gemeenschap van de Israëlieten in het kamp, in de vlakten van Moab, aan de Jordaan, ter hoogte van Jericho. Mozes, de priester Eleazar en alle leiders van de gemeenschap gingen buiten het kamp, hun tegemoet. Mozes werd erg kwaad op de aanvoerders van het leger, de bevelhebbers van duizend en de bevelhebbers van honderd die van de krijgsdienst terugkwamen. En Mozes zei tegen hen: Hebt u alle vrouwen laten leven? Zie, zíj waren door de raad van Bileam voor de Israëlieten de aanleiding tot trouwbreuk tegen de HEERE, in het geval van Peor, waardoor de plaag kwam onder de gemeenschap van de HEERE. Nu dan, dood al wie mannelijk is onder de kleine kinderen, en dood elke vrouw die gemeenschap met een man heeft gehad door met een man te slapen. Maar laat alle kinderen van het vrouwelijk geslacht die nog geen gemeenschap gehad hebben door met een man te slapen, voor u in leven. En u, sla uw kamp op buiten het kamp, zeven dagen lang. Ieder die een persoon gedood en ieder die een verslagene aangeraakt heeft, moet zich op de derde dag en op de zevende dag ontzondigen, u en uw gevangenen. Ook moet u alle kleding, alle leren voorwerpen, alles wat van geitenhaar gemaakt is, en alle houten voorwerpen ontzondigen. En de priester Eleazar zei tegen de krijgslieden die ten strijde getrokken waren: Dit is de wetsverordening die de HEERE Mozes geboden heeft. Alleen het goud, het zilver, het koper, het ijzer, het tin en het lood, elk ding dat vuurvast is, moet u door het vuur laten gaan, zodat het rein wordt; alleen moet het door het reinigingswater ontzondigd worden. Maar alles wat niet vuurvast is, moet u alleen door het water laten gaan. Ook moet u op de zevende dag uw kleren wassen, zodat u rein wordt; daarna mag u weer in het kamp komen. Verder sprak de HEERE tot Mozes: Neem het aantal op van wat meegenomen is aan gevangenen, aan mensen en aan dieren, u en de priester Eleazar en de familiehoofden van de gemeenschap. En verdeel wat meegenomen is, in twee helften, tussen hen die aan de strijd deelgenomen hebben, die met het leger uitgetrokken zijn, en heel de gemeenschap. Daarna moet u de strijdbare mannen die met het leger uitgetrokken zijn, een heffing voor de HEERE opleggen, één op de vijfhonderd van de mensen, van de runderen, van de ezels en van de schapen. Van de voor hen bestemde helft moet u dat nemen en dat aan de priester Eleazar geven als een hefoffer voor de HEERE. Maar van de helft voor de Israëlieten moet u één gevangene op de vijftig nemen, van de mensen, van de runderen, van de ezels en van de schapen, van al de dieren, en ze aan de Levieten geven, die de taak ten behoeve van de tabernakel van de HEERE vervullen. Mozes en de priester Eleazar deden zoals de HEERE Mozes geboden had. Wat meegenomen was, het overschot van de buit die het krijgsvolk geroofd had, waren zeshonderdvijfenzeventigduizend schapen, en tweeënzeventigduizend runderen, en eenenzestigduizend ezels; en mensen, namelijk vrouwen die nog geen gemeenschap hadden gehad door met een man te slapen, alles bij elkaar tweeëndertigduizend personen. De helft daarvan, namelijk het aandeel voor hen die met het leger uitgetrokken waren, was een aantal van driehonderdzevenendertigduizend vijfhonderd schapen. De heffing voor de HEERE van de schapen was zeshonderdvijfenzeventig schapen. En er waren zesendertigduizend runderen, en de heffing daarvan voor de HEERE was tweeënzeventig. En er waren dertigduizend vijfhonderd ezels, en de heffing daarvan voor de HEERE was eenenzestig. En er waren zestienduizend mensen, en de heffing daarvan voor de HEERE was tweeëndertig personen. En Mozes gaf de schatting, het hefoffer voor de HEERE, aan de priester Eleazar, zoals de HEERE Mozes geboden had. En van de helft voor de Israëlieten, die Mozes van de mannen die gestreden hadden, afgescheiden had – de helft voor de gemeenschap bestond uit driehonderdzevenendertigduizend vijfhonderd schapen, zesendertigduizend runderen, dertigduizend vijfhonderd ezels, en zestienduizend mensen – van die helft voor de Israëlieten nam Mozes één gevangene uit vijftig, van de mensen en van de dieren; en hij gaf ze aan de Levieten, die de taak ten behoeve van de tabernakel van de HEERE vervulden, zoals de HEERE Mozes geboden had. Toen kwamen de aanvoerders van de duizenden van het leger, de bevelhebbers van duizend en de bevelhebbers van honderd, naar voren, bij Mozes. En zij zeiden tegen Mozes: Uw dienaren hebben het aantal opgenomen van de strijdbare mannen die onder ons bevel stonden; van ons ontbreekt niet één man. Daarom zullen wij de HEERE een offergave brengen, ieder wat hij gevonden heeft: een gouden voorwerp, een ketting, een armband, een ring, een oorring of een halssieraad, om voor ons leven verzoening te doen voor het aangezicht van de HEERE. Mozes en de priester Eleazar namen het goud van hen aan, allemaal kunstig gemaakte voorwerpen. Al het goud van het hefoffer dat zij de HEERE brachten, van de bevelhebbers van duizend en de bevelhebbers van honderd, bedroeg zestienduizend zevenhonderdvijftig sikkel. De krijgslieden hadden ieder voor zichzelf het nodige geroofd. Zo namen Mozes en de priester Eleazar dat goud aan van de bevelhebbers van duizend en van honderd, en zij brachten het in de tent van ontmoeting, voor het aangezicht van de HEERE, tot gedachtenis voor de Israëlieten.
Numeri 31:1-54 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
De HERE sprak tot Mozes: Neem voor de Israëlieten wraak op de Midjanieten; daarna zult gij tot uw voorgeslacht vergaderd worden. Toen sprak Mozes tot het volk: Laat een aantal mannen van u zich ten strijde toerusten, dat zij zich tegen Midjan keren om de wraak des HEREN aan Midjan te voltrekken. Uit elke stam van alle stammen Israëls zult gij er duizend ten strijde zenden. Zo werden van de geslachten Israëls duizend voor elke stam geleverd, twaalfduizend ten strijde toegerusten. Toen zond Mozes hen ten strijde, duizend voor elke stam; hen en Pinechas, de zoon van de priester Eleazar, ten strijde, en het heilige gerei en de signaaltrompetten had hij bij zich. En zij trokken ten strijde tegen Midjan, zoals de HERE Mozes geboden had, en doodden allen die van het mannelijk geslacht waren. Behalve degenen, die onder hen verslagen werden, doodden zij ook de koningen van Midjan, Ewi, Rekem, Sur, Chur en Reba, de vijf koningen van Midjan; ook Bileam, de zoon van Beor, doodden zij met het zwaard. En de Israëlieten namen de vrouwen van Midjan gevangen en hun kinderen; en al hun vee, al hun have en hun gehele vermogen maakten zij buit; al hun steden, waar zij woonden, en al hun tentenkampen verbrandden zij met vuur. Daarna namen zij de gehele buit en de gehele roof aan mensen en dieren en brachten de gevangenen, de roof en de buit tot Mozes en de priester Eleazar en de vergadering der Israëlieten in de legerplaats, naar de velden van Moab aan de Jordaan bij Jericho. Toen gingen Mozes en de priester Eleazar en al de hoofden der vergadering hun tegemoet tot buiten de legerplaats; en Mozes werd toornig op de aanvoerders van het leger, op de oversten over duizend en de oversten over honderd, die van de krijgstocht kwamen, en Mozes zeide tot hen: Hebt gij allen die van het vrouwelijk geslacht zijn, laten leven? Zie, dezen waren op raad van Bileam voor de Israëlieten aanleiding om trouwbreuk te plegen tegen de HERE ter oorzake van Peor, zodat de plaag kwam onder de vergadering des HEREN. Nu dan, doodt al wat onder de jeugdigen van het mannelijk geslacht is; en ook alle vrouwen die gemeenschap met een man hebben gehad, zult gij doden. Maar alle jeugdigen onder de vrouwen, die geen gemeenschap met een man hebben gehad, zult gij voor u laten leven. En gij, legert u zeven dagen buiten de legerplaats; ieder van u, die iemand gedood heeft, en ieder van u, die een verslagene aangeraakt heeft, moet zich op de derde en op de zevende dag laten ontzondigen, gij zelf en uw gevangenen; ook zal elk kleed en elk voorwerp van leer en al wat van geitehaar gemaakt is en elk houten voorwerp ontzondigd worden. Toen zeide de priester Eleazar tot de krijgslieden, die ten strijde getrokken waren: Dit is het wetsvoorschrift, dat de HERE Mozes geboden heeft. Alleen het goud en het zilver, het koper, het ijzer, het tin en het lood, alles wat door het vuur kan gaan, zult gij door het vuur doen gaan, opdat het rein worde; evenwel zal het met het water der reiniging ontzondigd worden; en alles wat niet door het vuur kan gaan, zult gij door het water doen gaan. En gij zult op de zevende dag uw klederen wassen, opdat gij rein wordt, en daarna zult gij in de legerplaats komen. En de HERE zeide tot Mozes: Stel het totaal vast van de buit, die meegevoerd is aan mensen en dieren, gij en de priester Eleazar en de familiehoofden der vergadering, en verdeel de buit in twee helften tussen hen, die de krijgswapenen gehanteerd hebben, die ten strijde uitgetrokken zijn, en de gehele vergadering. En gij zult voor de HERE een schatting heffen van de krijgslieden, die ten strijde uitgetrokken zijn, één op de vijfhonderd van de mensen, de runderen, de ezels en de schapen; van de voor hen bestemde helft zult gij deze nemen en aan de priester Eleazar geven als een heffing voor de HERE. Maar van de helft die voor de Israëlieten bestemd is, zult gij één gevangene op de vijftig nemen van de mensen, de runderen, de ezels en de schapen, van al het vee, en ze aan de Levieten geven, die zorg dragen voor de tabernakel des HEREN. En Mozes en de priester Eleazar deden, zoals de HERE Mozes geboden had. De buit nu, het overige van de roof, die het krijgsvolk geroofd had, was zeshonderdvijfenzeventigduizend schapen en tweeënzeventigduizend runderen, en eenenzestigduizend ezels, voorts mensen, namelijk vrouwen, die geen gemeenschap met een man hadden gehad, in het geheel tweeëndertigduizend. En de helft, het aandeel van degenen die in de strijd uitgetrokken waren, was tezamen driehonderdzevenendertigduizend vijfhonderd schapen, en de schatting voor de HERE van de schapen bedroeg zeshonderd vijfenzeventig; en de runderen zesendertigduizend en hun schatting voor de HERE tweeënzeventig; en de ezels dertigduizend vijfhonderd en hun schatting voor de HERE eenenzestig; en de mensen zestienduizend en hun schatting voor de HERE tweeëndertig. En Mozes gaf de schatting, de heffing voor de HERE, aan de priester Eleazar, zoals de HERE Mozes geboden had. En de helft, bestemd voor de Israëlieten, die Mozes van de mannen welke uitgetrokken waren, afgescheiden had, de helft voor de vergadering bestemd, bedroeg van de schapen driehonderdzevenendertigduizend vijfhonderd, en de runderen zesendertigduizend, en de ezels dertigduizend vijfhonderd, en de mensen zestienduizend. En Mozes nam van de helft, voor de Israëlieten bestemd, één gevangene op de vijftig, van mensen en van vee, en gaf die aan de Levieten, die zorg droegen voor de tabernakel des HEREN, zoals de HERE Mozes geboden had. Toen naderden de aanvoerders der legerafdelingen, de oversten over duizend en de oversten over honderd, tot Mozes en zeiden tot hem: Uw knechten hebben het getal van de krijgslieden opgenomen, die onder ons bevel stonden en er wordt van hen niet één gemist. Wij brengen nu de offergave des HEREN, ieder wat hij aan gouden voorwerpen gevonden heeft, een beenketting, een armband, een zegelring, een oorring en een halssieraad om voor het aangezicht des HEREN over onze zielen verzoening te doen. Mozes nu en de priester Eleazar namen het goud van hen aan, alles bewerkte voorwerpen. En al het goud van de schatting, die zij voor de HERE van de oversten over duizend en de oversten over honderd geheven hadden, was zestienduizend zevenhonderd vijftig sikkels. De krijgslieden hadden ieder voor zichzelf buit gemaakt. Toen Mozes en de priester Eleazar het goud hadden aangenomen van de oversten over duizend en over honderd, brachten zij het naar de tent der samenkomst als een herinnering voor de Israëlieten voor het aangezicht des HEREN.
Numeri 31:1-54 Het Boek (HTB)
De HERE zei tegen Mozes: ‘Neem voor de Israëlieten wraak op de Midjanieten, omdat zij hen tot afgoderij hebben verleid. Daarna zult u sterven.’ Mozes zei tegen het volk: ‘Van elke stam moeten duizend mannen zich bewapenen om de oorlog van de HERE tegen Midjan te voeren.’ Dit bevel werd uitgevoerd, uit de duizenden mannen die Israël telde, werden twaalfduizend mannen door Mozes de strijd ingestuurd. Pinechas, de zoon van de priester Eleazar, voerde hen aan in de strijd, vergezeld door de ark en onder luid trompetgeschal. In die strijd werden alle Midjanieten gedood! Onder de gevallenen waren alle vijf de Midjanitische koningen: Ewi, Rekem, Sur, Chur en Reba. Ook Bileam, de zoon van Beor, werd gedood. Het Israëlitische leger nam de vrouwen en kinderen gevangen, roofde het vee en de kudden en nam alle waardevolle dingen mee. Alle steden, versterkte plaatsen en dorpen werden daarna platgebrand. De gevangenen en de andere krijgsbuit werden meegevoerd naar de velden van Moab langs de Jordaan tegenover Jericho, waar Mozes, de priester Eleazar en de rest van het volk waren achtergebleven. Mozes, de priester Eleazar en alle leiders van het volk gingen het zegevierende leger tegemoet, maar Mozes was woedend op de legeraanvoerders. ‘Waarom hebben jullie alle vrouwen in leven gelaten?’ vroeg hij boos. ‘Zij zijn juist degenen die de raad van Bileam hebben opgevolgd en de Israëlieten hebben aangezet tot afgoderij met Baäl. Zij zijn de oorzaak van de plaag die zoveel duizenden van ons heeft gedood. Dood nu alle jongens en alle vrouwen die gemeenschap met een man hebben gehad. Alleen de jonge meisjes mogen blijven leven. Laat ieder die iemand heeft gedood of een dode heeft aangeraakt, zeven dagen buiten het kamp blijven. Reinig jezelf en de gevangenen dan op de derde en de zevende dag. Vergeet niet alle kleding en alles wat gemaakt is van leer, geitenhuid en hout ook te reinigen.’ Toen zei de priester Eleazar tegen de mannen die de strijd hadden gevoerd: ‘Dit is de wet die de HERE Mozes heeft gegeven: “Alles wat bestand is tegen vuur, dus goud, zilver, koper, ijzer, tin of lood, zal in het vuur worden gehouden om volgens de voorschriften van de wet te worden gereinigd. Daarna moet het worden gereinigd met reinigingswater. Maar alle voorwerpen die niet tegen vuur bestand zijn, zullen alleen met water worden gereinigd”. Op de zevende dag moet u uw kleren wassen en worden gereinigd en dan mag u terugkeren naar het kamp.’ De HERE zei tegen Mozes: ‘U, de priester Eleazar en de stamleiders moeten een volledige lijst maken van de oorlogsbuit, inclusief de mensen en de dieren, verdeel het daarna in tweeën. De ene helft is voor de mannen die de strijd hebben gevoerd, de andere voor het volk Israël. Maar de HERE krijgt als eerste een deel van de gevangenen, ossen, ezels en het kleinvee, dat het leger heeft buitgemaakt. Zijn deel is één exemplaar van elke vijfhonderd. Geef dit deel aan de priester Eleazar, zodat hij het met een bewegend gebaar voor het altaar aan de HERE kan offeren. En van de helft die aan het volk wordt gegeven, zult u één exemplaar van iedere vijftig gevangenen, runderen, ezels en schapen nemen. Geef die aan de Levieten die voor de tabernakel zorgen, want het is het deel van de HERE.’ Mozes en de priester Eleazar deden wat de HERE hun had opgedragen. De totale buit (uitgezonderd sieraden, kleding enz.) bestond uit 675.000 schapen, 72.000 runderen, 61.000 ezels en 32.000 jonge meisjes. De helft van de buit, die aan het leger toekwam, bestond uit: 337.500 schapen (waarvan 675 aan de HERE werden gegeven), 36.000 runderen (waarvan 72 aan de HERE werden gegeven), 30.500 ezels (waarvan 61 aan de HERE werden gegeven) en 16.000 jonge meisjes (van wie 32 aan de Levieten werden gegeven). Het deel van de HERE werd aan de priester Eleazar gegeven, zoals de HERE Mozes had opgedragen. De helft van de buit die aan het volk toekwam—Mozes had die gescheiden van de helft die het leger kreeg—bedroeg 337.500 schapen, 36.000 runderen, 30.500 ezels en 16.000 jonge meisjes. In overeenstemming met de opdracht van de HERE gaf Mozes twee procent hiervan aan de Levieten. Toen kwamen de legeraanvoerders naar Mozes toe en zeiden: ‘Wij hebben alle mannen geteld die met ons ten strijde zijn getrokken en we hebben er niet één verloren! Daarom hebben wij een speciaal dankoffer voor de HERE meegebracht uit onze buit: gouden sieraden, armbanden, vingerringen, oorringen en halskettingen. Dit is om verzoening voor onze zielen te doen bij de HERE.’ Mozes en de priester Eleazar namen dit dankoffer aan uit de handen van de legeraanvoerders en berekenden de waarde ervan. Zij kwamen tot ruim 184 kilo goud. Ook hadden de soldaten buit voor zichzelf gehouden. Het offer werd in de tabernakel voor de HERE neergezet en daar bewaard als een aandenken voor het volk Israël.
Numeri 31:1-54 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
De Heer zei tegen Mozes: "Ik wil dat je wraak neemt op de Midianieten . Daarna zul je sterven." Toen zei Mozes tegen het volk: "Maak je klaar voor de strijd: de Heer wil dat we wraak nemen op de Midianieten. Elke stam van Israël moet 1000 mannen sturen." Zo werden uit elke stam 1000 mannen gestuurd: 12.000 mannen maakten zich klaar voor de strijd. Mozes stuurde de priester Pinehas, de zoon van Eleazar, met het leger mee. Pinehas had de heilige voorwerpen en de trompetten bij zich. Ze vielen de Midianieten aan, zoals de Heer aan Mozes bevolen had. Ze doodden alle mannen. Ook doodden ze de vijf koningen van Midian: Evi, Rekem, Zur, Hur en Reba. Ook [ de waarzegger ] Bileam werd gedood. De vrouwen en kinderen van Midian, al het vee en alle spullen namen ze mee als buit. De steden en tentenkampen staken ze in brand. en Daarna gingen ze met de hele buit en alle gevangenen en alle dieren terug. Ze brachten ze naar Mozes en de priester Eleazar en de Israëlieten die in het tentenkamp in de velden van Moab langs de Jordaan bij Jericho waren achtergebleven. Mozes, de priester Eleazar en alle leiders van het volk gingen hun tegemoet. Maar Mozes werd woedend op de legeraanvoerders toen ze van de strijd terugkwamen. Hij zei tegen hen: "Hebben jullie de vrouwen laten leven? Zíj waren het die door Bileam waren opgestookt! Zíj hebben de Israëlieten ontrouw aan God gemaakt! Door hén brak de ziekte uit onder het volk van de Heer! Dood alle jongens, en ook alle vrouwen die wel eens met een man naar bed zijn geweest. Maar alle jonge meisjes die nog nooit met een man naar bed zijn geweest, mogen jullie laten leven. Verder moeten jullie allemaal zeven dagen buiten het tentenkamp blijven, want jullie hebben mensen gedood. [ Dus zijn jullie onrein. ] Iedereen die iemand heeft gedood of die een dode heeft aangeraakt, moet zich op de derde en op de zevende dag laten reinigen . Ook jullie gevangenen moeten dat doen. Reinig ook alle kleren en alle dingen van leer, geitenhaar of hout." Toen zei de priester Eleazar tegen alle mannen die meegevochten hadden: "Dit is de wet die de Heer aan Mozes heeft gegeven: Alles wat tegen vuur kan, dus alles van goud, zilver, koper, ijzer, tin of lood, moeten jullie door het vuur halen om het rein te maken. Daarna moeten jullie het met reinigings-water reinigen. En alles wat niet tegen vuur kan, moeten jullie met water afspoelen. En jullie moeten op de zevende dag je kleren wassen, zodat jullie rein worden. Pas daarna mogen jullie weer in het tentenkamp komen." De Heer zei tegen Mozes: "Tel alles wat als buit is meegebracht, alle mensen en alle dieren. Doe dat samen met de priester Eleazar en de leiders van het volk. Verdeel dan de buit in twee helften. De ene helft is voor de mannen die hebben gevochten. De andere helft is voor de rest van het volk. Van het deel voor de mannen die gevochten hebben, moet je een deel aan Mij geven. Steeds is één op de 500 gevangenen en één op de 500 koeien, ezels en schapen voor Mij. Die moet je aan de priester Eleazar geven als een beweeg-offer voor Mij. Van het deel voor de rest van de Israëlieten moet je steeds één op de 50 gevangenen en één op de 50 koeien, ezels en schapen geven aan de Levieten die voor mijn heiligdom zorgen." Mozes en Eleazar deden wat de Heer gezegd had. De buit die was meegebracht, bestond uit 675.000 schapen, 72.000 koeien, 61.000 ezels en 32.000 vrouwen die nog nooit met een man naar bed geweest waren. De helft van de buit was voor de mannen die gevochten hadden. Ze kregen: 337.500 schapen.Daarvan waren er 675 voor de Heer. 36.000 koeien. Daarvan waren er 72 voor de Heer. 30.500 ezels. Daarvan waren er 61 voor de Heer. 16.000 mensen. Daarvan waren er 32 voor de Heer. Mozes gaf het deel voor de Heer als beweeg-offer aan de priester Eleazar, zoals de Heer het Mozes bevolen had. De andere helft was voor de rest van de Israëlieten. Zij kregen: 337.500 schapen, 36.000 koeien, 30.500 ezels en 16.000 mensen. Van deze helft nam Mozes steeds één op de 50 gevangenen en één op de 50 dieren. Die gaf hij aan de Levieten die voor het heiligdom van de Heer moesten zorgen, zoals de Heer hem bevolen had. Toen kwamen de aanvoerders van het leger naar Mozes toe. Ze zeiden: "We hebben geteld met hoeveel mannen we zijn teruggekomen, en er ontbreekt helemaal niemand. Daarom willen we [ als dank ] een geschenk aan de Heer geven. We geven een deel van alle gouden voorwerpen die we hebben gevonden: kettingen, armbanden, ringen, oorringen en hangers. Daarmee willen we aan de Heer om vergeving vragen." Mozes en de priester Eleazar namen deze gouden voorwerpen van hen aan. Het woog bij elkaar 16.750 sikkels [ (184 kilo) ]. Het werd als beweeg-offer aan de Heer gegeven. Alle krijgers hadden voor zichzelf buit veroverd. Mozes en de priester Eleazar brachten het goud dat ze van de aanvoerders hadden gekregen naar de Heer in de tent van ontmoeting, zodat de Heer aan de Israëlieten zou denken.