Numeri 13:1-15
Numeri 13:1-15 Het Boek (HTB)
Terwijl de Israëlieten in de Paran-woestijn verbleven, zei de HERE tegen Mozes: ‘Zend spionnen naar het land Kanaän, het land dat Ik aan Israël ga geven, stuur van elke stam één leider.’ Mozes voerde de opdracht van de HERE uit en stuurde deze twaalf stammenleiders: Sammua, de zoon van Zakkur, uit de stam Ruben; Safat, de zoon van Chori, uit de stam Simeon; Kaleb, de zoon van Jefunne, uit de stam Juda; Jigal, de zoon van Jozef, uit de stam Issachar; Hosea, de zoon van Nun, uit de stam Efraïm; Palti, de zoon van Rafu, uit de stam Benjamin; Gaddiël, de zoon van Sodi, uit de stam Zebulon; Gaddi, de zoon van Susi, uit de stam Manasse; Ammiël, de zoon van Gemalli, uit de stam Dan; Setur, de zoon van Michaël, uit de stam Aser; Nachbi, de zoon van Wofsi, uit de stam Naftali; Geüel, de zoon van Machi, uit de stam Gad.
Numeri 13:1-15 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: Zend u mannen uit: die het land Kanaän verspieden, hetwelk Ik den kinderen Israëls geven zal; van elken stam zijner vaderen zult gijlieden een man zenden, zijnde ieder een overste onder hen. Mozes dan zond hen uit de woestijn van Paran, naar den mond des HEEREN; al die mannen waren hoofden der kinderen Israëls. En dit zijn hun namen: van den stam van Ruben, Sammua, de zoon van Zaccur. Van den stam van Simeon, Safat, de zoon van Hori. Van den stam van Juda, Kaleb, de zoon van Jefunne. Van den stam van Issaschar, Jigeal, de zoon van Jozef. Van den stam van Efraïm, Hoséa, de zoon van Nun. Van den stam van Benjamin, Palti, de zoon van Rafu. Van den stam van Zebulon, Gaddiël, de zoon van Sodi. Van den stam van Jozef, voor den stam van Manasse, Gaddi, de zoon van Susi. Van den stam van Dan, Ammiël, de zoon van Gemalli. Van den stam van Aser, Sethur, de zoon van Michaël. Van den stam van Nafthali, Nachbi, de zoon van Wofsi. Van den stam van Gad, Guël, de zoon van Machi.
Numeri 13:1-15 Herziene Statenvertaling (HSV)
De HEERE sprak tot Mozes: Stuur mannen voor u uit om het land Kanaän te verkennen, dat Ik aan de Israëlieten geven zal; u moet één man per stam van zijn vaderen sturen, elk een leider onder hen. Mozes stuurde hen uit de woestijn Paran, op bevel van de HEERE. Al die mannen waren hoofden van de Israëlieten. Dit nu zijn hun namen: uit de stam Ruben: Sammua, de zoon van Zakkur. Uit de stam Simeon: Safat, de zoon van Hori. Uit de stam Juda: Kaleb, de zoon van Jefunne. Uit de stam Issaschar: Jigeal, de zoon van Jozef. Uit de stam Efraïm: Hosea, de zoon van Nun. Uit de stam Benjamin: Palti, de zoon van Rafu. Uit de stam Zebulon: Gaddiël, de zoon van Sodi. Uit de stam Jozef, voor de stam Manasse: Gaddi, de zoon van Susi. Uit de stam Dan: Ammiël, de zoon van Gemalli. Uit de stam Aser: Sethur, de zoon van Michaël. Uit de stam Naftali: Nachbi, de zoon van Wofsi. Uit de stam Gad: Guel, de zoon van Machi.
Numeri 13:1-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
De HERE sprak tot Mozes: Zend mannen uit om het land Kanaän te verspieden, dat Ik de Israëlieten geven zal; telkens één man zult gij zenden als vertegenwoordiger van de stam zijner vaderen: allen vorsten onder hen. Toen zond Mozes hen heen uit de woestijn Paran, naar het bevel des HEREN; al die mannen waren hoofden der Israëlieten. En dit zijn hun namen: van de stam Ruben Sammua, de zoon van Zakkur; van de stam Simeon Safat, de zoon van Chori; van de stam Juda Kaleb, de zoon van Jefunne; van de stam Issakar Jigal, de zoon van Josef; van de stam Efraïm Hosea, de zoon van Nun; van de stam Benjamin Palti, de zoon van Rafu; van de stam Zebulon Gaddiël, de zoon van Sodi; van de stam Jozef, van de stam Manasse Gaddi, de zoon van Susi; van de stam Dan Ammiël, de zoon van Gemalli; van de stam Aser Setur, de zoon van Michaël; van de stam Naftali Nachbi, de zoon van Wofsi; van de stam Gad Geüel, de zoon van Maki.
Numeri 13:1-15 BasisBijbel (BB)
De Heer zei tegen Mozes: "Stuur verkenners Kanaän in. Ze moeten het land verkennen dat Ik aan de Israëlieten zal geven. Stuur van elke stam één man. Elke man moet een leider van zijn stam zijn." Toen stuurde Mozes verkenners op pad vanuit de Paran-woestijn, zoals de Heer bevolen had. Ze behoorden allemaal tot de leiders van hun stam. Het waren: Sammua, de zoon van Zakkur, van de stam van Ruben. Safat, de zoon van Hori, van de stam van Simeon. Kaleb, de zoon van Jefunne, van de stam van Juda. Jigeal, de zoon van Jozef, van de stam van Issaschar. Hosea, de zoon van Nun, van de stam van Efraïm. Palti, de zoon van Rafu, van de stam van Benjamin. Gaddiël, de zoon van Sodi, van de stam van Zebulon. Gaddi, de zoon van Susi, van de stam van Manasse van de stam van Jozef. Ammiël, de zoon van Gemalli, van de stam van Dan. Setur, de zoon van Michaël, van de stam van Aser. Nabi, de zoon van Wofsi, van de stam van Naftali. Guël, de zoon van Machi, van de stam van Gad.