Numeri 1:1-46

Numeri 1:1-46 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Voorts sprak de HEERE tot Mozes, in de woestijn van Sinaï, in de tent der samenkomst, op den eersten der tweede maand, in het tweede jaar, nadat zij uit Egypteland uitgetogen waren, zeggende: Neem op de som van de gehele vergadering der kinderen Israëls, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van al wat mannelijk is, hoofd voor hoofd. Van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire in Israël uittrekken; die zult gij tellen naar hun heiren, gij en Aäron. En met ulieden zullen zijn van elken stam een man, die een hoofdman is over het huis zijner vaderen. Deze zijn nu de namen der mannen, die bij u staan zullen: van Ruben, Elizur, de zoon van Sedeür. Van Simeon, Selumiël, de zoon van Zurisaddai. Van Juda, Nahesson, de zoon van Amminadab. Van Issaschar, Nethaneël, de zoon van Zuar. Van Zebulon, Eliab, de zoon van Helon. Van de kinderen van Jozef: van Efraïm, Elisama, de zoon van Ammihud; van Manasse, Gamaliël, de zoon van Pedazur. Van Benjamin, Abidan, de zoon van Gideoni. Van Dan, Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai. Van Aser, Pagiël, de zoon van Ochran. Van Gad, Eljasaf, de zoon van Dehuël. Van Nafthali, Ahira, de zoon van Enan. Dezen waren de geroepenen der vergadering, de oversten der stammen hunner vaderen; zij waren de hoofden der duizenden van Israël. Toen namen Mozes en Aäron die mannen, welken met namen uitgedrukt zijn. En zij verzamelden de gehele vergadering, op den eersten dag der tweede maand; en die verklaarden hun afkomst, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van die twintig jaren oud was en daarboven, hoofd voor hoofd. Gelijk als de HEERE Mozes geboden had, zo heeft hij hen geteld in de woestijn van Sinaï. Zo waren de zonen van Ruben, den eerstgeborene van Israël, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, hoofd voor hoofd, al wat mannelijk was, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken; Hun getelden van den stam van Ruben waren zes en veertig duizend en vijfhonderd. Van de zonen van Simeon, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, zijn getelden, in het getal der namen, hoofd voor hoofd, al wat mannelijk was, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken; Hun getelden van den stam van Simeon waren negen en vijftig duizend en driehonderd. Van de zonen van Gad, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken. Waren hun getelden van den stam van Gad vijf en veertig duizend zeshonderd en vijftig. Van de zonen van Juda, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, Waren hun getelden van den stam van Juda vier en zeventig duizend en zeshonderd. Van de zonen van Issaschar, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, Waren hun getelden van den stam van Issaschar vier en vijftig duizend en vierhonderd. Van de zonen van Zebulon, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, Waren hun getelden van den stam van Zebulon zeven en vijftig duizend en vierhonderd. Van de zonen van Jozef: van de zonen van Efraïm, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, Waren hun getelden van den stam van Efraïm veertig duizend en vijfhonderd; Van de zonen van Manasse, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, Waren hun getelden van den stam van Manasse twee en dertig duizend en tweehonderd. Van de zonen van Benjamin, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, Waren hun getelden van den stam van Benjamin vijf en dertig duizend en vierhonderd. Van de zonen van Dan, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, Waren hun getelden van den stam van Dan twee en zestig duizend en zevenhonderd. Van de zonen van Aser, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, Waren hun getelden van den stam van Aser een en veertig duizend en vijfhonderd. Van de zonen van Nafthali, hun geboorten, naar hun geslachten, naar het huis hunner vaderen, in het getal der namen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die ten heire uittrokken, Waren hun getelden van den stam van Nafthali drie en vijftig duizend en vierhonderd. Dezen zijn de getelden, welke Mozes geteld heeft, en Aäron, en de oversten van Israël; twaalf mannen waren zij, elk over het huis zijner vaderen. Alzo waren al de getelden der zonen van Israël, naar het huis hunner vaderen, van twintig jaren oud en daarboven, allen, die in Israël ten heire uittrokken, Al de getelden dan waren zeshonderd drie duizend vijfhonderd en vijftig.

Numeri 1:1-46 Herziene Statenvertaling (HSV)

De HEERE sprak tot Mozes in de woestijn Sinaï, in de tent van ontmoeting, op de eerste dag van de tweede maand, in het tweede jaar nadat zij uit het land Egypte waren vertrokken: Neem het aantal op van heel de gemeenschap van de Israëlieten, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, al wie mannelijk is, hoofd voor hoofd. Het gaat om ieder in Israël die met het leger uittrekt, van twintig jaar oud en daarboven. Die moet u tellen, ingedeeld naar hun legers, u en Aäron. Van elke stam moet er een man bij u zijn die hoofd van zijn familie is. Dit zijn de namen van de mannen die bij u moeten staan: van Ruben Elizur, de zoon van Sedeür, van Simeon Selumiël, de zoon van Zurisaddai, van Juda Nahesson, de zoon van Amminadab, van Issaschar Nethaneël, de zoon van Zuar, van Zebulon Eliab, de zoon van Helon. Van de nakomelingen van Jozef: van Efraïm Elisama, de zoon van Ammihud, van Manasse Gamaliël, de zoon van Pedazur. Van Benjamin Abidan, de zoon van Gideoni, van Dan Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai, van Aser Pagiël, de zoon van Ochran, van Gad Eljasaf, de zoon van Dehuel, van Naftali Ahira, de zoon van Enan. Dat waren afgevaardigden van de gemeenschap, leiders van de stammen van hun vaderen; zij waren de hoofden van de duizenden van Israël. Toen namen Mozes en Aäron deze mannen, die met hun namen aangewezen waren, en zij riepen heel de gemeenschap bijeen, op de eerste dag van de tweede maand. En hoofd voor hoofd lieten zij die twintig jaar oud of daarboven waren, zich naar hun afkomst inschrijven, naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen. Zoals de HEERE Mozes geboden had, telde hij hen in de woestijn Sinaï. De zonen van Ruben, de eerstgeborene van Israël, hun afstammelingen, waren er, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, hoofd voor hoofd, al wie mannelijk was, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken, zij die geteld waren uit de stam Ruben: zesenveertigduizend vijfhonderd. Van de zonen van Simeon, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, degenen van hen die geteld waren overeenkomstig het aantal namen, hoofd voor hoofd, al wie mannelijk was, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken, zij die geteld waren uit de stam Simeon: negenenvijftigduizend driehonderd. Van de zonen van Gad, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken, zij die geteld waren uit de stam Gad: vijfenveertigduizend zeshonderdvijftig. Van de zonen van Juda, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken, zij die geteld waren uit de stam Juda: vierenzeventigduizend zeshonderd. Van de zonen van Issaschar, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken, zij die geteld waren uit de stam Issaschar: vierenvijftigduizend vierhonderd. Van de zonen van Zebulon, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken, zij die geteld waren uit de stam Zebulon: zevenenvijftigduizend vierhonderd. Van de zonen van Jozef: de zonen van Efraïm, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken, zij die geteld waren uit de stam Efraïm: veertigduizend vijfhonderd. Van de zonen van Manasse, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken, zij die geteld waren uit de stam Manasse: tweeëndertigduizend tweehonderd. Van de zonen van Benjamin, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken, zij die geteld waren uit de stam Benjamin: vijfendertigduizend vierhonderd. Van de zonen van Dan, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken, zij die geteld waren uit de stam Dan: tweeënzestigduizend zevenhonderd. Van de zonen van Aser, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken, zij die geteld waren uit de stam Aser: eenenveertigduizend vijfhonderd. Van de zonen van Naftali, hun afstammelingen, ingedeeld naar hun geslachten en naar hun families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, allen die met het leger uittrokken, zij die geteld waren uit de stam Naftali: drieënvijftigduizend vierhonderd. Dit waren degenen die Mozes telde, samen met Aäron en de leiders van Israël, twaalf mannen waren er, één man namens zijn familie. Allen van de Israëlieten die geteld waren, allen die met het leger uittrokken in Israël, naar hun familie, van twintig jaar oud en daarboven; allen die geteld waren, waren zeshonderddrieduizend vijfhonderdvijftig man.

Numeri 1:1-46 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

De HERE sprak tot Mozes in de woestijn Sinai, in de tent der samenkomst, op de eerste dag der tweede maand in het tweede jaar na hun uittocht uit het land Egypte: Neemt het aantal op van de gehele vergadering der Israëlieten naar hun geslachten en families, overeenkomstig het aantal namen, allen die van het mannelijk geslacht zijn, hoofd voor hoofd, van twintig jaar oud en daarboven, allen die in het leger uitrukken in Israël; gij zult hen tellen naar hun legerscharen, gij en Aäron. Daarbij zal u uit elke stam één man behulpzaam zijn, de man, die het hoofd is van zijn families. En dit zijn de namen der mannen die u ter zijde zullen staan: van Ruben Elisur, de zoon van Sedeür; van Simeon Selumiël, de zoon van Surisaddai; van Juda Nachson, de zoon van Amminadab; van Issakar Netanel, de zoon van Suar; van Zebulon Eliab, de zoon van Chelon; van de zonen van Jozef: van Efraïm Elisama, de zoon van Ammihud; van Manasse Gamliël, de zoon van Pedasur; van Benjamin Abidan, de zoon van Gidoni; van Dan Achiëzer, de zoon van Ammisaddai; van Aser Pagiël, de zoon van Okran; van Gad Eljasaf, de zoon van Reüel; van Naftali Achira, de zoon van Enan. Dit zijn degenen die uit de vergadering moeten worden opgeroepen, vorsten van de stammen hunner vaderen; hoofden van Israëls geslachten zijn zij. Toen namen Mozes en Aäron deze met name aangewezen mannen, en zij riepen op de eerste dag der tweede maand de gehele vergadering samen, die zich opstelde volgens geslachten en families, overeenkomstig het aantal namen, van twintig jaar oud en daarboven, hoofd voor hoofd, zoals de HERE Mozes geboden had. En hij telde hen in de woestijn Sinai. De zonen nu van Ruben, Israëls eerstgeborene, hun nakomelingen naar hun geslachten en families, overeenkomstig het aantal namen, hoofd voor hoofd, allen die van het mannelijk geslacht waren, van twintig jaar oud en daarboven, allen die in het leger uitrukten, de getelden van de stam Ruben waren zesenveertigduizend vijfhonderd. Van de zonen van Simeon, hun nakomelingen naar hun geslachten en families overeenkomstig het aantal namen, hoofd voor hoofd, allen die van het mannelijk geslacht waren, van twintig jaar oud en daarboven, allen die in het leger uitrukten, de getelden van de stam Simeon waren negenenvijftigduizend driehonderd. Van de zonen van Gad, hun nakomelingen naar hun geslachten en families, overeenkomstig het aantal namen van wie twintig jaar oud was en daarboven, allen die in het leger uitrukten, de getelden van de stam Gad waren vijfenveertigduizend zeshonderd vijftig. Van de zonen van Juda, hun nakomelingen naar hun geslachten en families, overeenkomstig het aantal namen van wie twintig jaar oud was en daarboven, allen die in het leger uitrukten, de getelden van de stam Juda waren vierenzeventigduizend zeshonderd. Van de zonen van Issakar, hun nakomelingen naar hun geslachten en families, overeenkomstig het aantal namen van wie twintig jaar oud was en daarboven, allen die in het leger uitrukten, de getelden van de stam Issakar waren vierenvijftigduizend vierhonderd. Van de zonen van Zebulon, hun nakomelingen naar hun geslachten en families, overeenkomstig het aantal namen van wie twintig jaar oud was en daarboven, allen die in het leger uitrukten, de getelden van de stam Zebulon waren zevenenvijftigduizend vierhonderd. Van de zonen van Jozef, van de zonen van Efraïm, hun nakomelingen naar hun geslachten en families, overeenkomstig het aantal namen van wie twintig jaar oud was en daarboven, allen die in het leger uitrukten, de getelden van de stam Efraïm waren veertigduizend vijfhonderd; van de zonen van Manasse, hun nakomelingen naar hun geslachten en families, overeenkomstig het aantal namen van wie twintig jaar oud was en daarboven, allen die in het leger uitrukten, de getelden van de stam Manasse waren tweeëndertigduizend tweehonderd. Van de zonen van Benjamin, hun nakomelingen naar hun geslachten en families, overeenkomstig het aantal namen van wie twintig jaar oud was en daarboven, allen die in het leger uitrukten, de getelden van de stam Benjamin waren vijfendertigduizend vierhonderd. Van de zonen van Dan, hun nakomelingen naar hun geslachten en families, overeenkomstig het aantal namen van wie twintig jaar oud was en daarboven, allen die in het leger uitrukten, de getelden van de stam Dan waren tweeënzestigduizend zevenhonderd. Van de zonen van Aser, hun nakomelingen naar hun geslachten en families, overeenkomstig het aantal namen van wie twintig jaar oud was en daarboven, allen die in het leger uitrukten, de getelden van de stam Aser waren eenenveertigduizend vijfhonderd. Van de zonen van Naftali, hun nakomelingen naar hun geslachten en families, overeenkomstig het aantal namen van wie twintig jaar oud was en daarboven, allen die in het leger uitrukten, de getelden van de stam Naftali waren drieënvijftigduizend vierhonderd. Dit zijn de getelden, die Mozes telde met Aäron en de vorsten Israëls, twaalf man; ieder vertegenwoordigde zijn families. Dus waren al de getelden der Israëlieten, naar hun families, van twintig jaar oud en daarboven, allen die in het leger uitrukten in Israël, al de getelden waren zeshonderddrieduizend vijfhonderd vijftig.

Numeri 1:1-46 Het Boek (HTB)

Op de eerste dag van de tweede maand in het tweede jaar na de uittocht uit Egypte, terwijl Mozes zich bevond in de tabernakel in het kamp van Israël in de woestijn op het schiereiland Sinaï, gaf de HERE hem de volgende opdracht: ‘Houd een telling onder de mannen van twintig jaar en ouder die geschikt zijn om in het leger van Israël te vechten, ingedeeld naar hun stammen en families. U en Aäron hebben de leiding van de telling en één man uit elke stam zal u assisteren: voor de stam Ruben: Elisur, zoon van Sedeür. Voor de stam Simeon: Selumiël, zoon van Surisaddai. Voor de stam Juda: Nachson, zoon van Amminadab. Voor de stam Issachar: Netanel, zoon van Suar. Voor de stam Zebulon: Eliab, zoon van Chelon. Voor de stam Efraïm, zoon van Jozef: Elisama, zoon van Ammihud. Voor de stam Manasse, zoon van Jozef: Gamliël, zoon van Pedasur. Voor de stam Benjamin: Abidan, zoon van Gidoni. Voor de stam Dan: Achiëzer, zoon van Ammisaddai. Voor de stam Aser: Pagiël, zoon van Ochran. Voor de stam Gad: Eljasaf, zoon van Deüel. Voor de stam Naftali: Achira, zoon van Enan.’ Dit zijn de leiders van de stammen die uit het volk werden gekozen. Diezelfde dag nog riepen Mozes, Aäron en de bovengenoemde leiders alle mannen van twintig jaar en ouder bijeen om zich te laten tellen. De mannen stelden zich op volgens stam en familie, zoals de HERE Mozes had opgedragen, en hij telde hen. Hier volgt het resultaat van de telling: de stam Ruben: 46.500; de stam Simeon: 59.300; de stam Gad: 45.650; de stam Juda: 74.600; de stam Issachar: 54.400; de stam Zebulon: 57.400; de stam Efraïm (zoon van Jozef): 40.500; de stam Manasse (zoon van Jozef): 32.200; de stam Benjamin: 35.400; de stam Dan: 62.700; de stam Aser: 41.500; de stam Naftali: 53.400; totaal: 603.550.

Numeri 1:1-46 BasisBijbel (BB)

Op de eerste dag van de tweede maand van het tweede jaar nadat het volk uit Egypte was vertrokken, zei de Heer tegen Mozes in de Sinaï-woestijn, in de tent van ontmoeting: "Tel het aantal Israëlieten. Tel ze volgens de families en stammen waar ze bij horen. Tel alle mannen van 20 jaar en ouder, alle mannen die met het leger kunnen meegaan. Tel ze per stam. Doe dit samen met Aäron. Van elke stam moet de leider van die stam jullie helpen bij het tellen. Dat zijn: Elizur, de zoon van Sedeür, van de stam van Ruben. Selumiël, de zoon van Zurisaddai, van de stam van Simeon. Nahesson, de zoon van Amminadab, van de stam van Juda. Netaneël, de zoon van Zuar, van de stam van Issaschar. Eliab, de zoon van Helon, van de stam van Zebulon. Van de stam van Jozef: Elisama, de zoon van Ammihud, van de stam van Efraïm, en Gamaliël, de zoon van Pedazur, van de stam van Manasse. Abidan, de zoon van Gideoni, van de stam van Benjamin. Ahiëzer, de zoon van Ammisaddai, van de stam van Dan. Pagiël, de zoon van Ochran, van de stam van Aser. Eljasaf, de zoon van Dehuël, van de stam van Gad. Ahira, de zoon van Enan, van de stam van Naftali. Roep deze mannen bij elkaar. Zij zijn de stamhoofden en de aanvoerders van Israëls leger." Toen riepen Mozes en Aäron de mannen bij elkaar die God genoemd had. Op de eerste dag van de tweede maand riepen Mozes en Aäron alle mannen van het hele volk bij elkaar. Ze gingen in groepen staan, volgens de stammen en families waar ze bij hoorden. Alle mannen van 20 jaar en ouder kwamen, zoals de Heer het Mozes bevolen had. Zoals de Heer hem bevolen had, telde Mozes hen in de Sinaï-woestijn: De mannen uit de stam van Ruben, de oudste zoon van Israël, werden per familie geteld. Er waren 46.500 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan. De mannen uit de stam van Simeon werden per familie geteld. Er waren 59.300 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan. De mannen uit de stam van Gad werden per familie geteld. Er waren 45.650 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan. De mannen uit de stam van Juda werden per familie geteld. Er waren 74.600 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan. De mannen uit de stam van Issaschar werden per familie geteld. Er waren 54.400 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan. De mannen uit de stam van Zebulon werden per familie geteld. Er waren waren 57.400 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan. De mannen uit de stam van Efraïm, de zoon van Jozef, werden per familie geteld. Er waren 40.500 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan. De mannen uit de stam van Manasse, de andere zoon van Jozef, werden per familie geteld. Er waren 32.200 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan. De mannen uit de stam van Benjamin werden per familie geteld. Er waren 35.400 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan. De mannen uit de stam van Dan werden per familie geteld. Er waren 62.700 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan. De mannen uit de stam van Aser werden per familie geteld. Er waren 41.500 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan. De mannen uit de stam van Naftali werden per familie geteld. Er waren 53.400 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan. Dit is het aantal mannen dat Mozes en Aäron en de twaalf leiders van de stammen van het volk Israël geteld hebben. + In totaal waren er 603.550 mannen van 20 jaar en ouder die met het leger konden meegaan. Ze waren per familie geteld.