Nehemia 12:27-43
Nehemia 12:27-43 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
In de inwijding nu van Jeruzalems muur, zochten zij de Levieten uit al hun plaatsen, dat zij hen te Jeruzalem brachten, om de inwijding te doen met vreugde, en met dankzeggingen, en met gezang, cimbalen, luiten, en met harpen. Alzo werden de kinderen der zangers verzameld, zo uit het vlakke veld rondom Jeruzalem, als uit de dorpen van de Netofathieten; En uit het huis van Gilgal, en uit de velden van Geba en Asmaveth; want de zangers hadden zich dorpen gebouwd rondom Jeruzalem. En de priesters en de Levieten reinigden zichzelven; daarna reinigden zij het volk, en de poorten, en den muur. Toen deed ik de vorsten van Juda opgaan op den muur; en ik stelde twee grote dankkoren en omgangen, een ter rechterhand op den muur, naar de Mistpoort toe. En achter hen ging Hosaja, en de helft der vorsten van Juda. En Azarja, Ezra, en Mesullam, Juda, en Benjamin, en Semaja, en Jeremia; En van de priesters kinderen met trompetten: Zacharja, de zoon van Jonathan, den zoon van Semaja, den zoon van Matthanja, den zoon van Michaja, den zoon van Zakkur, den zoon van Asaf; En zijn broeders, Semaja, en Azareël, Milalai, Gilalai, Maäi, Nethaneël, en Juda, Hanani, met muziekinstrumenten van David, den man Gods; en Ezra, de schriftgeleerde, ging voor hun aangezicht heen. Voorts naar de Fonteinpoort, en tegen hen over, gingen zij op bij de trappen van Davids stad, door den opgang des muurs, boven Davids huis, tot aan de Waterpoort, tegen het oosten. Het tweede dankkoor nu ging tegenover, en ik achter hetzelve, met de helft des volks, op den muur, van boven den Bakoventoren, tot aan den breden muur; En van boven de poort van Efraïm, en boven de Oude poort, en boven de Vispoort, en den toren Hananeël, en den toren Mea, tot aan de Schaapspoort, en zij bleven staan in de Gevangenpoort. Daarna stonden de beide dankkoren in Gods huis; ook ik en de helft der overheden met mij. En de priesters, Eljakim, Maäseja, Minjamin, Michaja, Eljoënai, Zacharja, Hananja, met trompetten; Voorts Maäseja, en Semaja, en Eleazar, en Uzzi, en Johanan, en Malchia, en Elam, en Ezer; ook lieten zich de zangers horen, met Jizrahja, den opziener. En zij offerden deszelven daags grote slachtofferen, en waren vrolijk; want God had hen vrolijk gemaakt met grote vrolijkheid; en ook waren de vrouwen en de kinderen vrolijk; zodat de vrolijkheid van Jeruzalem tot van verre gehoord werd.
Nehemia 12:27-43 Herziene Statenvertaling (HSV)
Bij de inwijding van de muur van Jeruzalem zochten zij de Levieten uit al hun woonplaatsen om hen naar Jeruzalem te brengen, om met blijdschap de inwijding te verrichten, met dankzegging en met gezang, met cimbalen, luiten en harpen. De nakomelingen van de zangers verzamelden zich, zowel vanuit het omliggende gebied van Jeruzalem als vanuit de dorpen van de Netofatieten, en vanuit het huis van Gilgal, en vanuit de velden van Geba en Azmaveth, want de zangers hadden dorpen voor zichzelf gebouwd rond Jeruzalem. De priesters en de Levieten reinigden zich; vervolgens reinigden zij het volk, de poorten en de muur. Toen liet ik de vorsten van Juda de muur opgaan. Ik stelde twee grote dankkoren en processies op: de ene ging naar rechts, over de muur, naar de Mestpoort, en achter hen liep Hosaja met de helft van de vorsten van Juda, en Azarja, Ezra en Mesullam, Juda, Benjamin, Semaja en Jeremia, en van de nakomelingen van de priesters met trompetten: Zacharja, de zoon van Jonathan, de zoon van Semaja, de zoon van Mattanja, de zoon van Michaja, de zoon van Zakkur, de zoon van Asaf, en zijn broeders Semaja en Azareël, Milalai, Gilalai, Maäi, Nethaneël en Juda, en Hanani, met muziekinstrumenten van David, de man Gods. En Ezra, de schriftgeleerde, ging voor hen uit. Zij gingen vervolgens naar de Bronpoort, en recht voor hen uit gingen zij via de trappen van de stad van David naar boven, waar de muur oploopt, boven het huis van David langs tot aan de Waterpoort in het oosten. Het tweede dankkoor ging in tegenovergestelde richting, met mij erachter, en met de helft van het volk, over de muur, boven de Bakoventoren langs, tot aan de Brede Muur, boven de Efraïmpoort langs, en over de Oude Poort en over de Vispoort, de Hananeëltoren en de Honderdtoren, tot aan de Schaapspoort. Vervolgens bleven ze bij de Gevangenpoort staan. Daarna stelden de twee dankkoren zich op in het huis van God, ook ik en de helft van de machthebbers met mij, en de priesters Eljakim, Maäseja, Minjamin, Michaja, Eljoënai, Zacharja en Hananja, met trompetten, en Maäseja, Semaja, Eleazar, Uzzi, Johanan, Malchia, Elam en Ezer. Ook lieten de zangers zich horen, en Jizrahja, de opzichter. Zij brachten op die dag grote offers en waren verblijd, want God had hen in grote mate verblijd, en ook de vrouwen en de kinderen waren verblijd, zodat de blijdschap van Jeruzalem van ver gehoord werd.
Nehemia 12:27-43 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Bij de inwijding van Jeruzalems muur riep men de Levieten uit al hun woonplaatsen op en deed hen naar Jeruzalem komen, om de feestelijke inwijding te verrichten, met lofzangen en liederen bij cimbalen, harpen en citers. De zangers nu kwamen bijeen zowel uit de omstreken van Jeruzalem als uit de dorpen der Netofatieten, en uit Bet-Haggilgal en de velden van Geba en Azmawet; want de zangers hadden zich dorpen gebouwd rondom Jeruzalem. En de priesters en de Levieten reinigden zich en zij reinigden het volk, de poorten en de muur. Toen liet ik de oversten van Juda de muur beklimmen en stelde twee grote zangkoren op om in optocht voort te trekken; één naar rechts over de muur in de richting van de Aspoort. Daarachter gingen Hosaäja, en de helft der oversten van Juda; en Azarja, Ezra en Mesullam; Jehuda, Benjamin, Semaja en Jirmeja; en van de priesterzonen, met trompetten: Zekarja, de zoon van Jonatan, de zoon van Semaja, de zoon van Mattanja, de zoon van Micha, de zoon van Zakkur, de zoon van Asaf; en zijn broeders: Semaja, Azarel, Milalai, Gilalai, Maäi, Netanel, Juda en Chanani, met de muziekinstrumenten van David, de man Gods. De schriftgeleerde Ezra ging voor hen uit. Langs de Bronpoort beklommen zij, recht tegenover zich, de treden van de stad Davids, waar de muur omhoog gaat, langs het paleis van David, en zij trokken tot aan de Waterpoort in het oosten. Het tweede zangkoor, dat in tegenovergestelde richting ging en dat ik met de helft van het volk volgde, (trok) over de muur langs de Bakoventoren tot aan de brede muur, langs de Efraïmpoort, de Oude Poort en de Vispoort, en langs de Chananeltoren en de Meatoren tot de Schaapspoort; zij bleven staan bij de Gevangenpoort. Toen stelden de beide zangkoren zich in het huis Gods op; ook ik en de helft der leiders met mij en de priesters Eljakim, Maäseja, Minjamin, Michaja, Eljoënai, Zekarja en Chananja, met trompetten; voorts Maäseja, Semaja, Elazar, Uzzi, Jochanan, Malkia, Elam en Ezer. En de zangers lieten zich horen onder leiding van Jizrachja. Men bracht op die dag talrijke offers; en men verheugde zich, want God had hen verheugd met grote vreugde; ook de vrouwen en de kinderen verheugden zich, zodat de vreugde van Jeruzalem van verre gehoord werd.
Nehemia 12:27-43 Het Boek (HTB)
De tijd brak aan waarin Jeruzalems nieuwe stadsmuur zou worden ingewijd. Alle Levieten kwamen naar Jeruzalem om te helpen bij de plechtigheden. Zij droegen bij aan de feestelijkheden door lofliederen te zingen, zichzelf begeleidend met bekkens, harpen en citers. Vanuit de omringende dorpen en de dorpen bij Netofa kwamen ook de zangers naar Jeruzalem. Anderen waren afkomstig uit Bet-Hagilgal en het gebied bij Gibea en Azmaveth, want zij hadden hun eigen dorpen rondom Jeruzalem gebouwd. De priesters en Levieten reinigden niet alleen zichzelf, maar ook het volk en de muur met zijn poorten. Toen klom ik met de leiders van Juda op de muur. Ik verdeelde de aanwezigen in twee koorgroepen, die elk in tegenovergestelde richting over de muur moesten lopen. Tijdens het lopen moesten zij lofliederen zingen. De eerste koorgroep trok rechtsom, in de richting van de Aspoort. Deze groep bestond uit de helft van de leiders van Juda plus Hosaja, Azarja, Ezra, Mesullam, Juda, Benjamin, Semaja en Jeremia. De priesters die op de trompetten bliezen, heetten Zacharia, de zoon van Jonathan, de zoon van Semaja, de zoon van Mattanja, de zoon van Micha, de zoon van Zakkur, de zoon van Asaf, Semaja, Azareël, Milalai, Gilalai, Maäi, Netanel, Juda en Hanani. Zij gebruikten de muziekinstrumenten van koning David. De geestelijk leider Ezra liep aan het hoofd van deze stoet. Toen zij bij de Bronpoort kwamen, liepen zij rechtdoor en beklommen de trappen die langs Davids paleis omhoog leidden naar de Stad van David. Vandaar trokken zij naar de Waterpoort aan de oostkant van de stad. Ondertussen was de andere koorgroep, die waarin ik meeliep, in tegenovergestelde richting gegaan om hen te ontmoeten. We liepen van de Bakoventoren tot de Brede Muur en verder langs de Efraïmpoort, de Oude Poort, de Vispoort, de Hananeëltoren en de Meatoren naar de Schaapspoort. Wij hielden halt bij de Gevangenpoort. De beide koren vervolgden hun weg tot op het tempelplein. Bij ons, dat wil zeggen bij de helft van de leiders en mijzelf, voegden zich de trompetspelende priesters Eljakim, Maäsja, Minjamin, Michaja, Eljoënai, Zacharia en Hananja, en de zangers Maäseja, Semaja, Eleazar, Uzzi, Johanan, Malkia, Elam en Ezer. Zij zongen luid en duidelijk onder leiding van koorleider Jizrahja. Op die vreugdevolle dag werden heel veel offers gebracht, want God had ons grote blijdschap geschonken. Ook de vrouwen en kinderen deelden in de feestvreugde. Het feestgedruis in Jeruzalem was tot in de verre omtrek te horen!
Nehemia 12:27-43 BasisBijbel (BB)
Toen de muur van Jeruzalem plechtig gezegend zou worden, werden alle Levieten uit hun woonplaatsen naar Jeruzalem geroepen. Zij moesten voor de muziek zorgen, met liederen en allerlei muziekinstrumenten. De zangers kwamen uit de dorpen rond Jeruzalem en uit de dorpen rond Netofa, uit Bet-Hagilgal en uit de dorpen in de velden van Gibea en Azmavet. Want de zangers woonden in dorpen die ze rond Jeruzalem hadden gebouwd. De priesters en de Levieten maakten zich klaar voor de Heer. Daarna maakten ze het volk klaar voor de Heer. Toen zegenden ze de poorten en de muur. Daarna liet ik de leiders van Juda op de muur klimmen. Ik vormde twee grote zangkoren. Die liet ik ook op de muur klimmen. De ene groep zou in optocht over de muur naar rechts lopen, in de richting van de Aspoort. Achter het koor liepen Hosaja en de helft van de leiders van Juda. Dat waren Azarja, Ezra en Mesullam, Juda, Benjamin, Semaja en Jeremia. Dan de priesters met de trompetten. Allereerst Zacharia, de zoon van Jonatan, die een zoon was van Semaja, die een zoon was van Mattanja, die een zoon was van Michaja, die een zoon was van Zakkur, die een zoon was van Asaf. Verder Semaja, Azareël, Milalai, Gilalai, Maäi, Netaneël, Juda en Hanani. Zij hadden de muziekinstrumenten van David bij zich. De wetgeleerde Ezra liep voorop. Toen ze bij de Bronpoort kwamen, klommen ze rechtdoor de treden op van de 'Stad van David', waar de muur omhoog gaat, langs het paleis van David. Daarna liepen ze verder naar de Waterpoort aan de oostkant van de stad. Het tweede koor zou in optocht over de muur naar links lopen. Ikzelf liep met de helft van het volk achter dit koor aan. We liepen over de muur naar de Bakoventoren, tot aan de Brede Muur. Dan langs de Efraïmpoort, de Oude Poort en de Vispoort, langs de Hananeltoren en de Meatoren tot de Schaapspoort. Daar bleven we staan bij de Gevangenpoort. Daarna gingen de twee koren bij de tempel van God staan. Ook ik met de helft van de leiders. Verder de priesters Eljakim, Maäseja, Minjamin, Michaja, Eljoënai, Zacharia en Hananja, met trompetten, en Maäseja, Semaja, Eleazar, Uzzi, Johanan, Malchia, Elam en Ezer. De zangers zongen onder leiding van Jizraja. Die dag werden er heel veel offers gebracht. Iedereen was blij, want God had hen heel erg blij gemaakt. Ook de vrouwen en kinderen vierden feest. Tot ver buiten Jeruzalem was het feest te horen.