Nehemia 1:3-4
Nehemia 1:3-4 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En zij zeiden tot mij: De overgeblevenen, die van de gevangenis aldaar in het landschap zijn overgebleven, zijn in grote ellende en in versmaadheid; en Jeruzalems muur is verscheurd, en haar poorten zijn met vuur verbrand. En het geschiedde, als ik deze woorden hoorde, zo zat ik neder, en weende, en bedreef rouw, enige dagen; en ik was vastende en biddende voor het aangezicht van den God des hemels.
Nehemia 1:3-4 Herziene Statenvertaling (HSV)
Zij zeiden tegen mij: De overgeblevenen, die uit de gevangenschap daar in het gewest zijn overgebleven, verkeren in grote ellende en in smaad. In de muur van Jeruzalem zijn bressen geslagen en zijn poorten zijn met vuur verbrand. Het gebeurde, toen ik deze woorden hoorde, dat ik ging zitten en begon te huilen. Ik bedreef enkele dagen rouw, terwijl ik voor het aangezicht van de God van de hemel vastte en bad.
Nehemia 1:3-4 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Zij zeiden tot mij: De overgeblevenen, die daar in het gewest uit de gevangenschap zijn overgebleven, verkeren in grote rampspoed en smaad, en de muur van Jeruzalem is afgebroken, en zijn poorten zijn met vuur verbrand. Zodra ik deze woorden hoorde, zette ik mij neder, weende en bedreef rouw, dagen lang. Ook vastte en bad ik voor het aangezicht van de God des hemels
Nehemia 1:3-4 Het Boek (HTB)
‘Zij verkeren in grote moeilijkheden,’ antwoordden mijn bezoekers. ‘De stadsmuur van Jeruzalem ligt nog steeds in puin en de poorten zijn in vlammen opgegaan.’ Toen ik dat hoorde, ging ik zitten en barstte in tranen uit. Dagenlang was ik diepbedroefd. Ik weigerde te eten en bad voortdurend tot de God van de hemel.
Nehemia 1:3-4 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Ze antwoordden: "De mensen die in Juda zijn overgebleven, zijn er ellendig aan toe en worden door iedereen belachelijk gemaakt. Ook Jeruzalem is er slecht aan toe. De muur is afgebroken en de poortdeuren zijn verbrand." Toen ik dat hoorde, ging ik bedroefd op de grond zitten en huilde. Dagenlang was ik diep bedroefd. Ik at niets en bad tot de God van de hemel.