Marcus 6:14-56
Marcus 6:14-56 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En de koning Herodes hoorde het (want Zijn Naam was openbaar geworden), en zeide: Johannes, die daar doopte, is van de doden opgewekt, en daarom werken die krachten in Hem. Anderen zeiden: Hij is Elias; en anderen zeiden: Hij is een profeet, of als een der profeten. Maar als het Herodes hoorde, zeide hij: Deze is Johannes, dien ik onthoofd heb; die is van de doden opgewekt. Want dezelve Herodes, enigen uitgezonden hebbende, had Johannes gevangen genomen, en hem in de gevangenis gebonden, uit oorzaak van Herodias, de huisvrouw van zijn broeder Filippus, omdat hij haar getrouwd had. Want Johannes zeide tot Herodes: Het is u niet geoorloofd de huisvrouw uws broeders te hebben. En Herodias legde op hem toe; en wilde hem doden, en konde niet; Want Herodes vreesde Johannes, wetende, dat hij een rechtvaardig en heilig man was, en hield hem in waarde; en als hij hem hoorde, deed hij vele dingen, en hoorde hem gaarne. En als er een welgelegen dag gekomen was, toen Herodes, op den dag zijner geboorte, een maaltijd aanrichtte, voor zijn groten, en de oversten over duizend, en de voornaamsten van Galiléa; En als de dochter van dezelve Herodias inkwam, en danste, en Herodes en dengenen, die mede aanzaten, behaagde, zo zeide de koning tot het dochtertje: Eis van mij, wat gij ook wilt, en ik zal het u geven. En hij zwoer haar: Zo wat gij van mij zult eisen, zal ik u geven, ook tot de helft mijns koninkrijks! En zij, uitgegaan zijnde, zeide tot haar moeder: Wat zal ik eisen? En die zeide: Het hoofd van Johannes den Doper. En zij, terstond met haast ingaande tot den koning, heeft het geëist, zeggende: Ik wil, dat gij mij nu terstond, in een schotel, geeft het hoofd van Johannes den Doper. En de koning, zeer bedroefd geworden zijnde, nochtans om de eden, en degenen, die mede aanzaten, wilde hij haar hetzelve niet afslaan. En de koning zond terstond een scherprechter, en gebood zijn hoofd te brengen. Deze nu ging heen, en onthoofdde hem in de gevangenis; En bracht zijn hoofd in een schotel, en gaf hetzelve het dochtertje, en het dochtertje gaf hetzelve harer moeder. En als zijn discipelen dit hoorden, gingen zij en namen zijn dood lichaam weg, en legden dat in een graf. En de apostelen kwamen weder samen tot Jezus, en boodschapten Hem alles, beide wat zij gedaan hadden, en wat zij geleerd hadden. En Hij zeide tot hen: Komt gijlieden in een woeste plaats hier alleen, en rust een weinig; want er waren velen, die kwamen en die gingen, en zij hadden zelfs geen gelegen tijd om te eten. En zij vertrokken in een schip, naar een woeste plaats, alleen. En de scharen zagen hen heenvaren, en velen werden Hem kennende, en liepen gezamenlijk te voet van alle steden derwaarts, en kwamen hun voor, en gingen samen tot Hem. En Jezus, uitgaande, zag een grote schare, en werd innerlijk met ontferming bewogen over hen; want zij waren als schapen, die geen herder hebben; en Hij begon hun vele dingen te leren. En als het nu laat op den dag geworden was, kwamen Zijn discipelen tot Hem, en zeiden: Deze plaats is woest, en het is nu laat op den dag; Laat ze van U, opdat zij heengaan in de omliggende dorpen en vlekken, en broden voor zichzelven mogen kopen; want zij hebben niet, wat zij eten zullen. Maar Hij, antwoordende, zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden tot Hem: Zullen wij heengaan, en kopen voor tweehonderd penningen brood, en hun te eten geven? En Hij zeide tot hen: Hoeveel broden hebt gij? Gaat heen en beziet het. En toen zij het vernomen hadden, zeiden zij: Vijf, en twee vissen. En Hij gebood hun, dat zij hen allen zouden doen nederzitten bij waardschappen, op het groene gras. En zij zaten neder in gedeelten bij honderd te zamen, en bij vijftig te zamen. En als Hij de vijf broden en de twee vissen genomen had, zag Hij op naar den hemel, zegende en brak de broden, en gaf ze Zijn discipelen, opdat zij ze hun zouden voorleggen, en de twee vissen deelde Hij voor allen. En zij aten allen, en zijn verzadigd geworden. En zij namen op twaalf volle korven brokken, en van de vissen. En die daar de broden gegeten hadden, waren omtrent vijf duizend mannen. En terstond dwong Hij Zijn discipelen in het schip te gaan, en voor henen te varen aan de andere zijde tegenover Bethsaïda, terwijl Hij de schare van Zich zou laten. En als Hij aan dezelve hun afscheid gegeven had, ging Hij op den berg om te bidden. En als het nu avond was geworden, zo was het schip in het midden van de zee, en Hij was alleen op het land. En Hij zag, dat zij zich zeer pijnigden, om het schip voort te krijgen; want de wind was hun tegen; en omtrent de vierde wake des nachts, kwam Hij tot hen, wandelende op de zee, en wilde hen voorbijgaan. En zij, ziende Hem wandelen op de zee, meenden, dat het een spooksel was, en schreeuwden zeer; Want zij zagen Hem allen, en werden ontroerd; en terstond sprak Hij met hen, en zeide tot hen: Zijt welgemoed, Ik ben het; vreest niet. En Hij klom tot hen in het schip, en de wind stilde; en zij ontzetten zich bovenmate zeer in zichzelven, en waren verwonderd. Want zij hadden niet gelet op het wonder der broden; want hun hart was verhard. En als zij overgevaren waren, kwamen zij in het land Gennésareth, en havenden aldaar. En als zij uit het schip gegaan waren, terstond werden zij Hem kennende. En het gehele omliggende land doorlopende, begonnen zij op beddekens degenen, die kwalijk gesteld waren, om te dragen, ter plaatse, waar zij hoorden, dat Hij was. En zo waar Hij kwam, in vlekken, of steden, of dorpen, daar legden zij de kranken op de markten, en baden Hem, dat zij maar den zoom Zijns kleeds aanraken mochten; en zovelen, als er Hem aanraakten, werden gezond.
Marcus 6:14-56 Herziene Statenvertaling (HSV)
En koning Herodes hoorde het (want Zijn Naam was bekend geworden) en zei: Johannes die doopte, is uit de doden opgewekt en daarom zijn die krachten werkzaam in Hem. Anderen zeiden: Hij is Elia; en weer anderen zeiden: Hij is een profeet, of Hij is als een van de profeten. Maar toen Herodes het hoorde, zei hij: Dit is Johannes die ik onthoofd heb; die is uit de doden opgewekt. Want Herodes had zelf enigen eropuit gestuurd en Johannes gevangengenomen en hem geboeid in de gevangenis gezet, vanwege Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, omdat hij haar getrouwd had; want Johannes had tegen Herodes gezegd: Het is u niet geoorloofd de vrouw van uw broer te hebben. En Herodias had het op hem gemunt en wilde hem doden, maar zij kon dat niet, want Herodes was bevreesd voor Johannes, omdat hij wist dat deze een rechtvaardig en heilig man was, en hij beschermde hem; en als hij hem aangehoord had, ondernam hij vele dingen, en hij luisterde graag naar hem. En toen er een geschikte dag aangebroken was en Herodes op zijn verjaardag een maaltijd had aangericht voor zijn rijksgroten en de oversten over duizend en de voornaamsten van Galilea, kwam de dochter van deze Herodias binnen en danste. En zij behaagde Herodes en degenen die mee aanlagen. Toen zei de koning tegen het meisje: Vraag van mij wat je maar wilt, en ik zal het je geven. En hij zwoer haar: Wat je van mij ook maar vraagt, ik zal het je geven, tot zelfs de helft van mijn koninkrijk. En zij ging weg en zei tegen haar moeder: Wat zal ik vragen? En die zei: Het hoofd van Johannes de Doper. En zij ging meteen naar binnen, liep haastig naar de koning toe en vroeg: Ik wil dat u mij ogenblikkelijk op een schotel het hoofd van Johannes de Doper geeft. En de koning werd zeer bedroefd, maar wilde haar omwille van de eden en omwille van hen die mee aanlagen, niet afwijzen. En de koning stuurde meteen een scherprechter en beval zijn hoofd te brengen. Deze nu ging heen en onthoofdde hem in de gevangenis, en hij bracht zijn hoofd op een schotel en gaf het aan het meisje, en het meisje gaf het aan haar moeder. En toen zijn discipelen dit hoorden, kwamen zij en namen zijn dode lichaam weg en legden het in een graf. En de apostelen kwamen weer samen bij Jezus en berichtten Hem alles wat zij gedaan en wat zij onderwezen hadden. En Hij zei tegen hen: Komt u zelf mee naar een eenzame plaats, alleen, en rust wat uit; want er waren er velen die kwamen en die gingen, en zij hadden zelfs geen gelegenheid om te eten. En zij vertrokken in een schip naar een eenzame plaats, alleen. En de menigten zagen hen weggaan, en velen herkenden Hem en gingen uit alle steden gezamenlijk te voet daarnaartoe; en zij kwamen er vóór hen aan en gingen samen naar Hem toe. En toen Jezus uit het schip ging, zag Hij een grote menigte en was innerlijk met ontferming bewogen over hen, want zij waren als schapen die geen herder hebben; en Hij begon hun veel dingen te onderwijzen. En toen het al laat geworden was, kwamen Zijn discipelen naar Hem toe en zeiden: Deze plaats is eenzaam en het is al laat; stuur hen weg, opdat zij naar de omliggende gehuchten en dorpen kunnen gaan en broden voor zichzelf kopen, want zij hebben niets te eten. Maar Hij antwoordde hun en zei: Geeft u hun te eten. En zij zeiden tegen Hem: Moeten wij voor tweehonderd penningen brood gaan kopen en hun te eten geven? En Hij zei tegen hen: Hoeveel broden hebt u? Ga eens kijken. En toen zij het te weten gekomen waren, zeiden zij: Vijf, en twee vissen. En Hij droeg hun op om allen in groepen te laten gaan zitten in het groene gras. En zij gingen zitten in groepen van honderd en van vijftig. En toen Hij de vijf broden en de twee vissen genomen had, keek Hij op naar de hemel, zegende en brak de broden en gaf ze aan Zijn discipelen, opdat zij die aan hen zouden voorzetten, en de twee vissen verdeelde Hij onder allen. En zij aten allen en werden verzadigd. En zij raapten twaalf manden vol met stukken brood op, en wat over was van de vissen. En die de broden gegeten hadden, waren ongeveer vijfduizend mannen. En meteen dwong Hij Zijn discipelen in het schip te gaan en vooruit te varen naar de overkant, naar Bethsaïda, terwijl Hijzelf de menigte weg zou sturen. En toen Hij afscheid van hen genomen had, ging Hij naar de berg om te bidden. En toen het avond was geworden, was het schip midden op de zee en Hijzelf was alleen op het land. En Hij zag dat zij veel moeite moesten doen om het schip vooruit te krijgen, want zij hadden de wind tegen; en omstreeks de vierde nachtwake kwam Hij, lopend op de zee, naar hen toe en wilde hun voorbijgaan. En toen zij Hem zagen lopen op de zee, dachten zij dat het een spook was en schreeuwden luid, want allen zagen Hem en raakten in verwarring; en meteen sprak Hij met hen en zei tegen hen: Heb goede moed, Ik ben het; wees niet bevreesd. En Hij klom bij hen in het schip en de wind ging liggen; en zij waren innerlijk volkomen buiten zichzelf en zij verwonderden zich, want zij hadden bij het wonder van de broden niets begrepen, omdat hun hart verhard was. En toen zij overgevaren waren, kwamen zij in het land Gennesaret en legden daar aan. En toen zij uit het schip gegaan waren, herkende men Hem meteen. En men liep heel die streek door en begon op ligmatten hen die er slecht aan toe waren met zich mee te dragen naar de plaats waarvan ze hoorden dat Hij daar was. En waar Hij ook kwam, in dorpen of steden of in gehuchten, daar legden ze de zieken op de markten en smeekten Hem of zij al was het maar de zoom van Zijn bovenkleed mochten aanraken; en allen die Hem aanraakten, werden gezond.
Marcus 6:14-56 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
En koning Herodes hoorde van Hem, want zijn naam was bekend geworden; en men zeide: Johannes de Doper is opgewekt uit de doden en daarom werken die krachten in Hem. Anderen zeiden: Het is Elia, weer anderen: Een profeet als een van de profeten. Toen dan Herodes van Hem hoorde, zeide hij: Johannes, die ik onthoofd heb, die is opgewekt. Want hij, Herodes, had Johannes laten grijpen en geboeid gevangen gezet, ter wille van Herodias, de vrouw van zijn broeder Filippus, omdat hij haar tot vrouw genomen had. Want Johannes had tot Herodes gezegd: Gij moogt de vrouw van uw broeder niet hebben. Herodias had het op hem voorzien en wilde hem doden, doch zij kon dit niet, want Herodes had ontzag voor Johannes, daar hij wist, dat hij een rechtvaardig en heilig man was; en hij beschermde hem en als hij hem gehoord had, was hij in grote verlegenheid, maar hij hoorde hem gaarne. En toen er een gelegen dag gekomen was en Herodes op zijn geboortefeest een maaltijd aanrichtte voor zijn hoogwaardigheidsbekleders, zijn legeroversten en de voornaamsten van Galilea, en de dochter van Herodias binnenkwam en danste, behaagde zij Herodes en hun, die mede aanlagen. En de koning zeide tot het meisje: Vraag van mij, wat gij maar wilt en ik zal het u geven. En hij zwoer haar: Wat gij mij ook maar vragen zult, zal ik u geven, tot de helft van mijn koninkrijk. En zij ging heen en zeide tot haar moeder: Wat zal ik vragen? En deze zeide: Het hoofd van Johannes de Doper. En terstond ging zij haastig naar binnen tot de koning en vroeg, zeggende: Ik wil, dat gij mij onmiddellijk op een schotel geeft het hoofd van Johannes de Doper. En ofschoon de koning zeer bedroefd werd, wilde hij het haar om zijn eden en om hen, die aanlagen, niet weigeren. En terstond zond de koning een scherprechter met de opdracht het hoofd te brengen. En deze ging heen en onthoofdde hem in de gevangenis, en hij bracht het hoofd op een schotel en gaf het aan het meisje en het meisje gaf het aan haar moeder. En toen zijn discipelen het hoorden, kwamen zij en namen zijn lijk weg en legden het in een graf. En de apostelen kwamen weder samen bij Jezus en berichtten Hem al wat zij gedaan en geleerd hadden. En Hij zeide tot hen: Komt hier en gaat (met Mij) alleen naar een eenzame plaats en rust een weinig. Want er waren velen, die kwamen en gingen, en zij hadden zelfs geen tijd om te eten. En zij vertrokken in het schip naar een eenzame plaats, alleen. En zij zagen hen wegvaren en velen letten erop, en zij liepen te voet uit al de steden daarheen en waren er vóór hen. En toen Hij uit het schip ging, zag Hij een grote schare en werd met ontferming over hen bewogen, omdat zij waren als schapen, die geen herder hebben, en Hij begon hun vele dingen te leren. En toen het reeds laat geworden was, kwamen zijn discipelen tot Hem en zeiden: De plaats (hier) is eenzaam en het is reeds laat. Zend hen weg, dan kunnen zij naar de gehuchten en dorpen in de omtrek gaan om voedsel voor zich te kopen. Maar Hij antwoordde hun en zeide: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden tot Hem: Zullen wij dan voor tweehonderd schellingen brood gaan kopen en hun te eten geven? Hij zeide tot hen: Hoeveel broden hebt gij? Gaat eens zien! En toen zij het nagegaan hadden, zeiden zij: Vijf, en twee vissen. En Hij droeg hun op, dat allen groepsgewijze moesten gaan zitten op het groene gras. En zij gingen zitten in groepen van honderd en van vijftig. En Hij nam de vijf broden en de twee vissen, zag op naar de hemel, sprak de zegen uit en brak de broden en gaf ze aan de discipelen, dat die ze hun zouden voorzetten, en de twee vissen verdeelde Hij onder allen. En zij aten allen en werden verzadigd. En zij raapten de brokken op, twaalf manden vol, en ook van de vissen. En die de broden gegeten hadden, waren vijfduizend man. En terstond dwong Hij zijn discipelen in het schip te gaan en Hem vooruit te varen naar de overkant, naar Betsaïda, terwijl Hij zelf de schare wegzond. En toen Hij afscheid van hen genomen had, ging Hij naar de berg om te bidden. En bij het vallen van de avond was het schip midden op de zee, en Hij was alleen aan land. En toen Hij zag, dat zij zich aftobden om vooruit te komen bij het varen – want zij hadden de wind tegen – kwam Hij omstreeks de vierde nachtwake tot hen, gaande over de zee; en Hij wilde hen voorbijgaan. Toen zij Hem over de zee zagen gaan, meenden zij, dat het een spook was en zij schreeuwden luid. Want allen zagen zij Hem en werden verbijsterd. Maar terstond sprak Hij met hen en zeide tot hen: Houdt moed, Ik ben het, weest niet bevreesd! En Hij klom bij hen in het schip en de wind ging liggen. En zij waren innerlijk bovenmate ontsteld, want zij waren bij de broden niet tot inzicht gekomen, maar hun hart was verhard. En overgestoken zijnde naar het land, kwamen zij in Gennesaret, en legden daar aan. En toen zij van boord gingen, herkenden de mensen Hem terstond, en zij liepen die gehele streek af en begonnen degenen, die ernstig ongesteld waren, op matrassen rond te dragen naar de plaats, waar zij hoorden dat Hij was. En waar Hij ook kwam in dorpen of steden of gehuchten, daar legden zij de zieken op de markten en smeekten Hem, dat zij slechts de kwast van zijn kleed mochten aanraken. En allen, die Hem aanraakten, werden gezond.
Marcus 6:14-56 Het Boek (HTB)
Ook Herodes hoorde over Jezus. Iedereen had het over Hem. Sommigen zeiden: ‘Hij is Johannes de Doper, die uit de dood is teruggekomen. Daarom kan Hij zulke grote wonderen doen.’ Maar anderen zeiden dat Hij Elia was en weer anderen noemden Hem een nieuwe profeet. Herodes was ervan overtuigd dat Johannes de Doper die hij had laten onthoofden, weer levend was geworden. Hij had Johannes namelijk gevangen laten nemen, omdat deze had gezegd dat het niet goed was dat hij met Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, samenleefde. Herodias kon hem daarom niet uitstaan en wilde hem laten doden. Maar dat ging niet zomaar, want Herodes had diep ontzag voor hem. Hij wist dat Johannes een eerlijke man was en heel dicht bij God leefde. Daarom nam hij hem in bescherming. Hij vond het ook fijn om met hem te praten, maar kreeg altijd last van zijn geweten, omdat Johannes hem zei waar het op stond. Toch luisterde Herodes graag naar hem. Op een dag zag Herodias haar kans schoon. Het was op de verjaardag van Herodes en hij had mensen van zijn hofhouding, legerofficieren en allerlei voorname burgers uit Galilea uitgenodigd voor het feest. Terwijl ze aan tafel zaten, kwam de dochter van Herodias binnen. Zij danste voor Herodes en zijn gasten en iedereen genoot ervan. Herodes vond het zo mooi dat hij tegen het meisje zei: ‘Vraag wat je maar wilt. Ik zal het je geven.’ Het meisje keek hem ongelovig aan. ‘Ik zweer het je!’ zei hij. ‘Wat je mij ook vraagt, ik zal het je geven, al is het de helft van mijn koninkrijk!’ Zij ging naar buiten en vroeg aan haar moeder: ‘Wat moet ik vragen?’ Haar moeder zei: ‘Vraag hem om het hoofd van Johannes de Doper.’ Het meisje liep direct naar de koning terug. ‘Ik wil onmiddellijk een schaal hebben met het hoofd van Johannes de Doper erop,’ zei zij tegen hem. Dat vond Herodes verschrikkelijk, maar hij durfde niet te weigeren, omdat zijn gasten hadden gehoord wat hij het meisje had beloofd. Met tegenzin stuurde hij een van zijn lijfwachten naar de gevangenis om het hoofd van Johannes te halen. De man ging weg en onthoofdde Johannes. Hij kwam terug met het hoofd op een schaal en gaf het aan het meisje. En zij gaf het aan haar moeder. Toen de leerlingen van Johannes dit hoorden, gingen ze zijn lijk halen en begroeven het. De apostelen die er door Jezus op uitgestuurd waren, kwamen terug. Zij vertelden Hem wat zij allemaal hadden gezegd en gedaan. Hij zei tegen hen: ‘Kom, we gaan naar een stille plaats, dan kunnen we een beetje uitrusten.’ Want er liepen zoveel mensen heen en weer dat ze niet eens de kans kregen rustig te eten. Zij gingen de boot in en voeren weg om ergens alleen te zijn. De mensen die hen zagen wegvaren, konden wel raden waar zij naar toe gingen en liepen er ook heen. Toen Jezus uit de boot stapte, zag het op de oever zwart van de mensen die uit de dorpen en steden waren gekomen. Hij had met hen te doen, het leek net een kudde schapen zonder herder. Daarom vertelde Hij hun weer over God. Tegen de avond zeiden zijn leerlingen: ‘Het is al laat. U moet de mensen maar wegsturen, dan kunnen ze naar de dorpen en boerderijen gaan om eten te kopen. Hier kunnen zij niets krijgen, er woont hier niemand.’ Maar Jezus antwoordde: ‘Geven jullie hun maar te eten.’ ‘Moeten wij dan brood gaan kopen?’ vroegen ze. ‘Het kost een kapitaal om al die mensen te eten te geven!’ ‘Hoeveel brood hebben jullie?’ vroeg Hij. ‘Ga eens kijken.’ ‘We hebben vijf broden,’ zeiden ze, ‘en ook nog twee vissen.’ Jezus zei tegen de mensen dat zij in groepen in het gras moesten gaan zitten. Even later zaten zij op het gras in groepen van vijftig en honderd personen. Hij nam de vijf broden en de twee vissen, keek op naar de hemel en dankte God voor dit eten. Daarna brak Hij de broden in stukken. Zijn leerlingen moesten die uitdelen onder de mensen. Ook de vissen verdeelde Hij. Iedereen at tot hij genoeg had. Na de maaltijd werd het overschot opgehaald en in manden gedaan: dat waren twaalf manden vol! Er waren daar heel veel mensen, het aantal mannen alleen al bedroeg vijfduizend. Hierna zei Jezus tegen zijn leerlingen dat zij vlug moesten overvaren naar Betsaïda. Hij zou later komen, wanneer Hij de mensen zou hebben weggestuurd. Toen iedereen weg was, ging Jezus de berg op om te bidden, alleen. Om een uur of drie ʼs nachts waren de leerlingen nog maar midden op het meer. Jezus zag hoe zij tegen de wind in moesten roeien. Hij liep over het meer naar hen toe en stond op het punt hen voorbij te gaan. Zij schrokken vreselijk en dachten dat ze een spook zagen. Zij schreeuwden van angst. Jezus kalmeerde hen meteen. ‘Ik ben het,’ zei Hij, ‘wees maar niet bang.’ Hij stapte bij hen in de boot en de wind ging liggen. De leerlingen waren met stomheid geslagen. Hier konden ze niet bij. Want ze begrepen nog steeds niet wie Hij was. Zelfs niet na het wonder met de broden dat ze ʼs avonds hadden gezien. Zij meerden bij Gennésareth af en gingen aan land. De mensen die op de kant stonden, herkenden Jezus onmiddellijk. Zij vertelden overal in de omtrek dat Hij er was en begonnen zieken naar Hem toe te dragen. Waar Hij ook kwam, in dorpen, steden of gehuchten, overal legde men de zieken op het marktplein. Overal smeekte men Hem of de zieken de kwast van zijn mantel mochten aanraken. En alle zieken die Hem aanraakten, werden genezen.
Marcus 6:14-56 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Ook koning Herodes hoorde over Jezus, want overal werd er over Hem gepraat. En hij zei: "Johannes de Doper is uit de dood opgestaan! Daarom kan Hij van die grote wonderen doen!" Andere mensen zeiden: "Hij is de profeet Elia." Weer anderen zeiden: "Hij is een profeet zoals de profeten van vroeger." Toen Herodes over Hem hoorde, zei hij: "Het is Johannes die ik heb laten onthoofden. Hij is uit de dood opgestaan!" en Want Herodes had Johannes in de gevangenis laten zetten. Hij had dat gedaan omdat Johannes tegen hem had gezegd: "U mag de vrouw van uw broer niet hebben." Want Herodes was getrouwd met Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus. Herodias wilde dat Johannes gedood zou worden. Maar Herodes durfde hem niet te doden. Want hij wist dat Johannes een goed en heilig man was. Daarom beschermde hij hem. Als hij naar Johannes had geluisterd, voelde hij zich erg onrustig. Toch luisterde hij graag naar hem. Maar op een dag zag Herodias een kans om hem te doden. Herodes hield voor zijn verjaardag een feestmaaltijd. Hij had de leiders van het land, de legerleiding en de belangrijke mensen uit Galilea uitgenodigd. De dochter van Herodias kwam voor de gasten dansen. Herodes en zijn gasten vonden haar geweldig. De koning beloofde het meisje: "Vraag van mij wat je maar wil, en ik zal het je geven." Hij zwoer het zelfs: "Ik zal je alles geven wat je van me vraagt. Al was het de helft van mijn koninkrijk." Ze ging naar haar moeder en vroeg: "Wat zal ik vragen?" Haar moeder zei: "Vraag hem om het hoofd van Johannes de Doper." Ze ging snel de zaal weer in en zei tegen de koning: "Ik wil dat u mij onmiddellijk op een schotel het hoofd van Johannes de Doper geeft." De koning werd erg bedroefd, maar toch wilde hij geen nee zeggen. Want hij had het gezworen en hij wilde niet afgaan voor zijn gasten. Onmiddellijk stuurde de koning de beul naar de gevangenis om hem het hoofd te brengen. En de beul onthoofdde Johannes in de gevangenis. Hij bracht het hoofd op een schotel aan het meisje. En het meisje gaf het aan haar moeder. Zijn leerlingen hoorden ervan. Ze kwamen zijn lichaam halen en begroeven hem. De twaalf leerlingen kwamen weer bij Jezus terug. Ze vertelden Hem alles wat ze hadden gedaan en gezegd. Hij zei tegen hen: "Kom met Mij mee naar een eenzame plek en rust een beetje uit." Want allerlei mensen kwamen en gingen. Jezus en zijn leerlingen hadden zelfs geen tijd om te eten. Ze vertrokken met de boot naar een eenzame plek waar ze alleen konden zijn. De mensen zagen hen wegvaren. Ze letten goed op waar ze heen gingen. Toen liepen ze snel uit alle steden daarheen en waren er eerder dan zij. Toen Hij uit de boot stapte, zag Hij de grote groep mensen. Hij kreeg medelijden met hen, want ze leken op schapen die geen herder hebben. En Hij begon hen veel dingen te leren. Toen het al laat was geworden, gingen zijn leerlingen naar Hem toe. Ze zeiden: "Het is hier eenzaam en het is al laat. Stuur de mensen nu maar weg. Dan kunnen ze naar de dorpen hier in de omgeving gaan om eten te kopen. Want ze hebben niets te eten bij zich." Maar Hij antwoordde: "Geven jullie hun maar te eten." Ze zeiden tegen Hem: "Moeten we dan voor 200 zilverstukken brood gaan kopen om hun te eten te geven?" Hij zei tegen hen: "Ga eens kijken hoeveel brood jullie hebben." Toen ze dat hadden gedaan, zeiden ze: "Vijf broden. En twee vissen." Hij zei tegen hen dat de mensen in groepen op het gras moesten gaan zitten. Ze gingen in groepen van 100 en van 50 zitten. Hij nam de vijf broden en de twee vissen, keek omhoog naar de hemel en zegende ze. Toen brak Hij de broden in stukken. Die gaf Hij aan de leerlingen om uit te delen. Ook de twee vissen verdeelde Hij over al de mensen. En de mensen aten tot ze genoeg hadden. Toen haalden ze de stukken op die overgebleven waren: twaalf manden vol. Ook wat er over was van de vissen verzamelden ze weer. Er hadden ongeveer 5000 mannen van de broden gegeten. Onmiddellijk daarna zei Jezus tegen de leerlingen dat ze in de boot moesten stappen. Hij wilde dat ze voor Hem uit naar de overkant zouden varen, naar Betsaïda. Zelf wilde Hij eerst de mensen wegsturen. Hij nam afscheid van de mensen. Daarna klom Hij de berg op om te bidden. Toen het nacht begon te worden, was het schip midden op het meer. Jezus was alleen aan land. De leerlingen hadden de wind tegen. Ze moesten hard zwoegen om vooruit te komen. Toen Hij dat zag, kwam Hij naar hen toe. Het was inmiddels ongeveer drie uur 's nachts. Hij liep over het meer en wilde hen voorbij gaan. Toen ze Hem op het meer zagen lopen, dachten ze dat ze een spook zagen. Ze schreeuwden van angst. Ze zagen Hem allemaal en ze waren doodsbang. Maar Hij zei tegen hen: "Rustig maar! IK BEN het, wees maar niet bang." Hij klom bij hen in de boot en de wind ging liggen. De leerlingen waren geschokt en verbaasd. Want ook al hadden ze gezien wat er met de broden gebeurde, toch hadden ze nog steeds niet begrepen wie Jezus was. Ze konden het gewoon niet begrijpen. Toen ze waren overgestoken, gingen ze in Gennésaret aan land. Toen ze van boord gingen, herkenden de bewoners Hem gelijk. De bewoners liepen de hele streek af en haalden iedereen op die erg ziek was. Ze brachten hen op matrassen naar de plaats waar ze hoorden dat Jezus was. In alle dorpen en steden waar Hij kwam, legden ze de zieken op de markten. En de zieken smeekten Hem of ze Hem mochten aanraken, al was het maar de onderrand van zijn kleren. En iedereen die Hem aanraakte werd gezond.