Marcus 15:1-47
Marcus 15:1-47 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En terstond, des morgens vroeg, hielden de overpriesters te zamen raad, met de ouderlingen en Schriftgeleerden, en den gehelen raad, en Jezus gebonden hebbende, brachten zij Hem heen, en gaven Hem aan Pilatus over. En Pilatus vraagde Hem: Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordende, zeide tot hem: Gij zegt het. En de overpriesters beschuldigden Hem van vele zaken; maar Hij antwoordde niets. En Pilatus vraagde Hem wederom, zeggende: Antwoordt Gij niet? Zie, hoe vele zaken zij tegen U getuigen! En Jezus heeft niet meer geantwoord, zodat Pilatus zich verwonderde. En op het feest liet hij hun een gevangene los, wien zij ook begeerden. En er was een, genaamd Bar-abbas, gevangen met andere medeoproermakers, die in het oproer een doodslag gedaan had. En de schare riep uit, en begon te begeren, dat hij deed, gelijk hij hun altijd gedaan had. En Pilatus antwoordde hun, zeggende: Wilt gij, dat ik u den Koning der Joden loslate? (Want hij wist, dat de overpriesters Hem door nijd overgeleverd hadden.) Maar de overpriesters bewogen de schare, dat hij hun liever Bar-abbas zou loslaten. En Pilatus, antwoordende, zeide wederom tot hen: Wat wilt gij dan, dat ik met Hem doen zal, Dien gij een Koning der Joden noemt? En zij riepen wederom: Kruis Hem. Doch Pilatus zeide tot hen: Wat heeft Hij dan kwaads gedaan? En zij riepen te meer: Kruis Hem! Pilatus nu, willende der schare genoeg doen, heeft hun Bar-abbas losgelaten, en gaf Jezus over, als hij Hem gegeseld had, om gekruist te worden. En de krijgsknechten leidden Hem binnen in de zaal, welke is het rechthuis, en riepen de ganse bende samen; En deden Hem een purperen mantel aan, en een doornenkroon gevlochten hebbende, zetten Hem die op; En begonnen Hem te groeten, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning der Joden! En sloegen Zijn hoofd met een rietstok, en bespogen Hem, en vallende op de knieën, aanbaden Hem. En als zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den purperen mantel af, en deden Hem Zijn eigen klederen aan, en leidden Hem uit, om Hem te kruisigen. En zij dwongen een Simon van Cyréne, die daar voorbijging, komende van den akker, den vader van Alexander en Rufus, dat hij Zijn kruis droeg. En zij brachten Hem tot de plaats Golgotha, hetwelk is, overgezet zijnde, Hoofdschedelplaats. En zij gaven Hem gemirreden wijn te drinken; maar Hij nam dien niet. En als zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, werpende het lot over dezelve, wat een iegelijk wegnemen zou. En het was de derde ure, en zij kruisigden Hem. En het opschrift Zijner beschuldiging was boven Hem geschreven: DE KONING DER JODEN. En zij kruisigden met Hem twee moordenaars, een aan Zijn rechter- en een aan Zijn linkerzijde. En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Hij is met de misdadigers gerekend. En die voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden, en zeggende: Ha! Gij, Die den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt, Behoud Uzelven, en kom af van het kruis. En insgelijks ook de overpriesters, met de Schriftgeleerden, zeiden tot elkander, al spottende: Hij heeft anderen verlost; Zichzelven kan Hij niet verlossen. De Christus, de Koning Israëls, kome nu af van het kruis, opdat wij het zien en geloven mogen. Ook die met Hem gekruist waren, smaadden Hem. En als de zesde ure gekomen was, werd er duisternis over de gehele aarde, tot de negende ure toe. En ter negender ure, riep Jezus met een grote stem, zeggende: ELOÏ, ELOÏ, LAMMA SABACHTANI, hetwelk is, overgezet zijnde: Mijn God, Mijn God! Waarom hebt Gij Mij verlaten? En sommigen van die daarbij stonden, dit horende, zeiden: Ziet, Hij roept Elias. En er liep een, en vulde een spons met edik, en stak ze op een rietstok, en gaf Hem te drinken, zeggende: Houdt stil, laat ons zien, of Elias komt, om Hem af te nemen. En Jezus, een grote stem van Zich gegeven hebbende, gaf den geest. En het voorhangsel des tempels scheurde in tweeën, van boven tot beneden. En de hoofdman over honderd, die daarbij tegenover Hem stond, ziende, dat Hij alzo roepende den geest gegeven had, zeide: Waarlijk, deze Mens was Gods Zoon! En er waren ook vrouwen, van verre dit aanschouwende, onder welke ook was Maria Magdaléna, en Maria, de moeder van Jakobus, den kleine, en van Joses, en Salóme; Welke ook, toen Hij in Galiléa was, Hem waren gevolgd, en Hem gediend hadden; en vele andere vrouwen, die met Hem naar Jeruzalem opgekomen waren. En als het nu avond was geworden, dewijl het de voorbereiding was, welke is de voorsabbat; Kwam Jozef, die van Arimathéa was, een eerlijk raadsheer, die ook zelf het Koninkrijk Gods was verwachtende, en zich verstoutende, ging hij in tot Pilatus, en begeerde het lichaam van Jezus. En Pilatus verwonderde zich, dat Hij alrede gestorven was; en den hoofdman over honderd tot zich geroepen hebbende, vraagde hem, of Hij lang gestorven was. En als hij het van den hoofdman over honderd verstaan had, schonk hij Jozef het lichaam. En hij kocht fijn lijnwaad, en Hem afgenomen hebbende, wond Hem in dat fijne lijnwaad, en legde Hem in een graf, hetwelk uit een steenrots gehouwen was; en hij wentelde een steen tegen de deur des grafs. En Maria Magdaléna, en Maria, de moeder van Joses, aanschouwden, waar Hij gelegd werd.
Marcus 15:1-47 Herziene Statenvertaling (HSV)
En meteen, 's morgens vroeg, beraadslaagden de overpriesters met de oudsten en schriftgeleerden en heel de Raad, en nadat zij Jezus gebonden hadden, brachten zij Hem weg en leverden zij Hem over aan Pilatus. En Pilatus vroeg Hem: U bent de Koning van de Joden? En Hij antwoordde hem en zei: U zegt het. En de overpriesters beschuldigden Hem van veel dingen, maar Hij antwoordde niets. En Pilatus stelde Hem opnieuw een vraag en zei: Antwoordt U niet? Zie, hoeveel zij tegen U getuigen! Maar Jezus antwoordde helemaal niets meer, zodat Pilatus zich verwonderde. Nu liet hij op een feest één gevangene voor hen los, wie zij maar wensten. En er was er een, die Barabbas heette, die gevangenzat met medeoproermakers die in het oproer een moord begaan hadden. En de menigte schreeuwde en begon te eisen dat hij zou doen zoals hij altijd voor hen gedaan had. En Pilatus antwoordde hun: Wilt u dat ik de Koning van de Joden voor u loslaat? Want hij wist dat de overpriesters Hem uit afgunst overgeleverd hadden. Maar de overpriesters hitsten de menigte op, dat hij liever Barabbas voor hen zou loslaten. En Pilatus antwoordde opnieuw en zei tegen hen: Wat wilt u dan dat ik met Hem doen zal Die u de Koning van de Joden noemt? En zij riepen opnieuw: Kruisig Hem! Maar Pilatus zei tegen hen: Wat voor kwaad heeft Hij dan gedaan? En zij riepen nog harder: Kruisig Hem! Pilatus nu wilde de menigte tevredenstellen en liet Barabbas voor hen los; en hij leverde Jezus, nadat hij Hem gegeseld had, over om gekruisigd te worden. En de soldaten leidden Hem het paleis binnen, dat is het gerechtsgebouw, en riepen heel de legerafdeling bijeen. En zij deden Hem een purperen mantel om, en nadat zij een doornenkroon gevlochten hadden, zetten zij Hem die op en begonnen Hem te begroeten: Gegroet, Koning van de Joden! En zij sloegen op Zijn hoofd met een rietstok en bespuwden Hem en zij vielen op de knieën en aanbaden Hem. En toen zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem de purperen mantel uit en trokken Hem Zijn eigen kleren aan en leidden Hem naar buiten om Hem te kruisigen. En zij dwongen een voorbijganger, Simon van Cyrene, die van de akker kwam, de vader van Alexander en Rufus, dat hij Zijn kruis droeg. En zij brachten Hem naar de plaats Golgotha, dat is vertaald: Schedelplaats. En zij gaven Hem met mirre gemengde wijn te drinken, maar Hij nam die niet. En toen zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn kleren: door het lot te werpen bepaalden zij wat ieder ervan nemen zou. En het was het derde uur en zij kruisigden Hem. En het opschrift met Zijn beschuldiging was boven Hem geschreven: DE KONING VAN DE JODEN. En zij kruisigden met Hem twee misdadigers, een aan Zijn rechter- en een aan Zijn linkerzijde. En het Schriftwoord is in vervulling gegaan dat zegt: En Hij is onder de misdadigers gerekend. En de voorbijgangers lasterden Hem en schudden hun hoofd en zeiden: Ha! U Die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelf en kom van het kruis af! En evenzo spotten ook de overpriesters, samen met de schriftgeleerden, onder elkaar en zeiden: Anderen heeft Hij verlost, Zichzelf kan Hij niet verlossen. Laat de Christus, de Koning van Israël, nu van het kruis afkomen, opdat wij het zien en gaan geloven. Ook zij die met Hem gekruisigd waren, smaadden Hem. En toen het zesde uur gekomen was, kwam er duisternis over heel de aarde, tot het negende uur toe. En op het negende uur riep Jezus met luide stem: ELOï, ELOï, LAMA SABACHTANI, dat is vertaald: Mijn God, Mijn God, waarom hebt U Mij verlaten? En sommigen van hen die daarbij stonden en dit hoorden, zeiden: Zie, Hij roept Elia. En er snelde iemand toe, vulde een spons met zure wijn, stak die op een rietstok en gaf Hem te drinken, en hij zei: Houd op, laten wij zien of Elia komt om Hem er af te nemen. En roepend met luide stem gaf Jezus de geest. En het voorhangsel van de tempel scheurde in tweeën, van boven tot beneden. En de hoofdman over honderd die daarbij stond, tegenover Hem, en zag dat Hij zo roepend de geest gegeven had, zei: Werkelijk, deze Mens was Gods Zoon! En er waren daar ook vrouwen, die uit de verte toekeken; onder hen waren ook Maria Magdalena, en Maria, de moeder van Jakobus de kleine en van Joses, en Salome, die, ook toen Hij in Galilea was, Hem gevolgd waren en gediend hadden, en veel andere vrouwen die met Hem naar Jeruzalem opgegaan waren. En toen het al avond geworden was, en omdat het de voorbereiding op het Pascha was, dat is de voorsabbat, kwam Jozef van Arimathea, een aanzienlijk raadsheer, die zelf ook het Koninkrijk van God verwachtte, en waagde het om bij Pilatus naar binnen te gaan en om het lichaam van Jezus te vragen. En Pilatus verwonderde zich erover dat Hij al gestorven was; en nadat hij de hoofdman over honderd bij zich geroepen had, vroeg hij hem of Hij allang gestorven was. En toen hij het van de hoofdman over honderd vernomen had, schonk hij Jozef het lichaam. En deze kocht fijn linnen en nadat hij Hem van het kruis afgenomen had, wikkelde hij Hem in dat fijne linnen en legde Hem in een graf dat in een rots uitgehakt was; en hij wentelde een steen voor de ingang van het graf. En Maria Magdalena en Maria, de moeder van Joses, zagen waar Hij gelegd werd.
Marcus 15:1-47 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
En terstond, des morgens vroeg, stelden de overpriesters met de oudsten en schriftgeleerden, de gehele Raad, een besluit vast, en zij boeiden Jezus en zij leidden Hem weg en leverden Hem over aan Pilatus. En Pilatus ondervroeg Hem: Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordde hem en zeide: Gij zegt het. En de overpriesters brachten vele beschuldigingen tegen Hem in. En Pilatus vroeg Hem wederom [en zeide]: Geeft Gij niets ten antwoord? Zie, hoevele beschuldigingen zij tegen U inbrengen. Doch Jezus gaf hem niets meer ten antwoord, zodat Pilatus zich verwonderde. En bij elk feest liet hij hun een gevangene los, voor wie zij dit vroegen. Nu was er iemand, genaamd Barabbas, gevangengezet met de oproermakers, die in het oproer een moord begaan hadden. En de schare kwam naar voren en begon te eisen, dat hij hun deed, zoals hij gewoon was. Pilatus antwoordde en zeide tot hen: Wilt gij, dat ik u de Koning der Joden loslaat? Want hij bemerkte, dat de overpriesters Hem uit nijd overgeleverd hadden. Doch de overpriesters zetten de schare op, dat hij hun liever Barabbas zou loslaten. Pilatus antwoordde en zeide wederom tot hen: Wat moet ik dan doen met Hem, die gij de Koning der Joden noemt? En zij schreeuwden wederom: Kruisig Hem! Pilatus zeide tot hen: Wat heeft Hij dan voor kwaad gedaan? Zij schreeuwden des te meer: Kruisig Hem! Pilatus oordeelde het geraden de schare haar zin te geven en hij liet hun daarom Barabbas los en gaf Jezus, na Hem gegeseld te hebben, over om gekruisigd te worden. De soldaten nu leidden Hem weg tot binnen het hof, dat is het gerechtsgebouw, en riepen de gehele afdeling bijeen. En zij trokken Hem een purperen kleed aan en zetten Hem een kroon op, die zij van doornen gevlochten hadden. En zij begonnen Hem te begroeten: Wees gegroet, Gij Koning der Joden! En zij sloegen Hem met een riet op het hoofd en bespuwden Hem en zij vielen op de knieën en bewezen Hem hulde. En toen zij Hem bespot hadden, trokken zij Hem het purperen kleed uit en deden Hem zijn klederen aan. En zij leidden Hem weg om Hem te kruisigen. En zij presten een voorbijganger om zijn kruis te dragen, een zekere Simon van Cyrene, die van het land kwam, de vader van Alexander en Rufus. En zij brachten Hem op de plaats Golgota, hetgeen betekent Schedelplaats. En zij gaven Hem wijn, met mirre gemengd, doch Hij nam die niet. En zij kruisigden Hem en verdeelden zijn klederen door het lot te werpen, wat ieder ervan krijgen zou. Het was het derde uur, toen zij Hem kruisigden. En het opschrift, dat de beschuldiging tegen Hem vermeldde, luidde: De Koning der Joden. En met Hem kruisigden zij twee rovers, één aan zijn rechterzijde en één aan zijn linkerzijde. [En het schriftwoord is vervuld geworden, dat zegt: En Hij is met de misdadigers gerekend.] En de voorbijgangers spraken lastertaal tegen Hem, schudden hun hoofd en zeiden: Ha, Gij, die de tempel afbreekt en in drie dagen opbouwt, red Uzelf, kom af van het kruis! Evenzo spotten de overpriesters onder elkander samen met de schriftgeleerden, en zij zeiden: Anderen heeft Hij gered, Zichzelf kan Hij niet redden. Laat de Christus, de Koning van Israël, nu afkomen van het kruis, dat wij het zien en geloven. Ook die met Hem gekruisigd waren beschimpten Hem. En toen het zesde uur aangebroken was kwam er duisternis over het gehele land tot het negende uur. En op het negende uur riep Jezus met luider stem: Eloï, Eloï, lama sabachtani, hetgeen betekent: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten? En sommige van de omstanders, dit horende, zeiden: Zie, Hij roept Elia. En iemand liep toe, drenkte een spons met zure wijn, stak ze op een riet en gaf Hem te drinken, zeggende: Stil, laat ons zien, of Elia komt om Hem eraf te nemen. En Jezus slaakte een luide kreet en gaf de geest. En het voorhangsel van de tempel scheurde in tweeën van boven tot beneden. Toen de hoofdman, die tegenover Hem stond, zag, dat Hij zó de geest gegeven had, zeide hij: Waarlijk, deze mens was een Zoon Gods. Er waren ook vrouwen, die uit de verte toeschouwden, onder wie ook Maria van Magdala en Maria, de moeder van Jakobus, de jongere, en van Joses, en Salome, die, toen Hij in Galilea was, Hem volgden en Hem dienden, en vele andere vrouwen, die met Hem opgegaan waren naar Jeruzalem. En toen het reeds avond geworden was, kwam, omdat het Voorbereiding, dat is de voorsabbat, was, Jozef van Arimatea, een aanzienlijk lid van de Raad, die ook zelf het Koninkrijk Gods verwachtte; en hij waagde het naar Pilatus te gaan en het lichaam van Jezus te vragen. En het bevreemdde Pilatus, dat Hij reeds gestorven zou zijn, en hij ontbood de hoofdman en vroeg hem, of Hij reeds lang gestorven was. En toen hij het van de hoofdman vernomen had, schonk hij het lichaam aan Jozef. En deze kocht linnen en hij nam Hem af van het kruis, wikkelde Hem in het linnen en legde Hem in een graf, dat in een rots uitgehouwen was, en hij wentelde een steen voor de ingang van het graf. Maria van Magdala en Maria, de moeder van Joses, zagen, waar Hij was nedergelegd.
Marcus 15:1-47 Het Boek (HTB)
Vroeg in de morgen kwamen de leden van de Hoge Raad bijeen om te overleggen wat hun te doen stond. Zij besloten Jezus naar Pilatus, de Romeinse gouverneur, te brengen. Enkele soldaten boeiden Hem en namen Hem mee. Pilatus vroeg Hem: ‘Bent U de koning van de Joden?’ Jezus antwoordde: ‘U zegt het.’ De leidende priesters begonnen Hem van allerlei dingen te beschuldigen. ‘Wat hebt U op al die beschuldigingen te zeggen?’ vroeg Pilatus. ‘Waarom geeft U geen antwoord?’ Tot zijn verbazing bleef Jezus echter zwijgen. Pilatus had de gewoonte met Pesach, het Joodse Paasfeest, een gevangene vrij te laten. De mensen mochten zeggen wie. Nu zat er een zekere Barabbas gevangen, een rebel. Hij was met enkele anderen opgepakt omdat ze bij een oproer een moord hadden begaan. Een grote groep mensen kwam op Pilatus af en vroeg hem een gevangene vrij te laten. ‘Moet ik de koning van de Joden loslaten?’ zei hij, want hij begreep wel dat de leidende priesters Jezus hadden laten arresteren omdat zij jaloers op Hem waren. Zij stookten de mensen op om de vrijlating van Barabbas te eisen. ‘Maar wat moet ik dan doen met de man die jullie de koning van de Joden noemen?’ vroeg Pilatus. ‘Aan het kruis met Hem!’ schreeuwden zij. Pilatus vroeg: ‘Wat heeft Hij dan voor kwaad gedaan?’ Maar zij schreeuwden nog harder: ‘Sla Hem aan het kruis!’ Pilatus besloot de mensen hun zin te geven en liet Barabbas vrij. Hij gaf de soldaten bevel Jezus te geselen en weg te brengen om aan het kruis gehangen te worden. Zij namen Hem mee naar de binnenplaats van de burcht en riepen het hele bataljon bijeen. Zij deden Hem een rode mantel om, zetten Hem een kroon van doornige twijgen op, salueerden en riepen: ‘Lang leve de koning van de Joden!’ Daarna sloegen zij Hem met een stok op het hoofd en spuugden naar Hem. Zij deden net of zij Hem vereerden door voor Hem op de knieën te vallen. Nadat zij Hem bespot hadden, deden de soldaten Hem de rode mantel af, trokken Hem zijn eigen kleren weer aan en brachten Hem weg om gekruisigd te worden. Simon van Cyrene (de vader van Alexander en Rufus) kwam net van het land. Hij werd gedwongen het kruis van Jezus te dragen. Zo brachten zij Jezus naar de plaats Golgotha. Golgotha betekent Schedelplaats. Daar kreeg Hij wijn met bittere kruiden om de pijn te verzachten, maar Hij weigerde die. Toen kruisigden zij Hem. Zijn kleren verdeelden zij onder elkaar, door erom te dobbelen. Dat was om negen uur ʼs morgens. Aan het kruis hing een bordje met de beschuldiging. ‘De koning van de Joden’ stond er op. Tegelijk met Hem werden twee misdadigers gekruisigd, de een links en de ander rechts van Hem. Daarmee kwam uit wat geschreven staat: ‘Hij werd beschouwd als een misdadiger.’ De mensen die voorbijkwamen, scholden Hem uit en schudden hun hoofd. ‘Moet je Hem zien,’ jouwden zij. ‘Hij zou toch de tempel afbreken en in drie dagen weer opbouwen? Red eerst Uzelf en kom van dat kruis af!’ Ook de leidende priesters en de bijbelgeleerden dreven onderling de spot met Hem. ‘Hij heeft andere mensen gered, maar kan Zichzelf niet eens redden. Zeg, Christus, Koning van Israël! Laat ons eens wat zien en kom van dat kruis af! Dan zullen we in U geloven!’ riepen zij. Zelfs de mannen die met Hem gekruisigd waren, maakten schampere opmerkingen. Om twaalf uur werd het donker in het hele land. Dat duurde een uur of drie. Om drie uur riep Jezus luid: ‘Eloï, Eloï, lama sabachtani?’ Dat betekent: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U Mij verlaten?’ Sommige van de mensen die stonden te kijken, zeiden: ‘Luister, Hij roept Elia.’ Een van hen haalde vlug een spons met zure wijn en stak die op een stok om Hem te laten drinken. ‘Wacht,’ zei hij, ‘misschien haalt Elia Hem er wel af.’ Jezus gaf een luide schreeuw en stierf. Het zware gordijn in de tempel scheurde op datzelfde moment van boven naar beneden in tweeën. Toen de Romeinse officier die tegenover het kruis stond, zag hoe Jezus stierf, zei hij: ‘Deze man was beslist een Zoon van God.’ Een aantal vrouwen stond op een afstand te kijken. Onder andere Maria van Magdala, Salomé en Maria, de moeder van de jonge Jakobus en Joses. Samen met vele andere vrouwen waren zij Jezus gevolgd en hadden voor Hem gezorgd in de tijd dat Hij in Galilea was. Ze waren met Hem meegekomen naar Jeruzalem. Op de avond vóór de sabbat, de rustdag, kwam Jozef van Arimathea naar de plaats van de kruisiging. Hij was een voornaam lid van de Hoge Raad en keek persoonlijk met grote verwachting uit naar het Koninkrijk van God. Hij ging naar Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Maar Pilatus kon niet geloven dat Jezus al gestorven was. Hij liet de dienstdoende officier roepen en vroeg hem ernaar. Die zei dat Jezus inderdaad al was gestorven. Toen kreeg Jozef toestemming het lichaam mee te nemen. Jozef haalde het lichaam van het kruis af en wikkelde het in een stuk fijn linnen dat hij had gekocht. Daarna legde hij het in een graf dat in de rotsen was uitgehouwen en rolde een grote steen voor de opening. Maria van Magdala en Maria, de moeder van Joses, waren meegegaan om te zien waar Jezus werd neergelegd.
Marcus 15:1-47 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Zodra het ochtend werd, overlegden de leiders van de priesters met de leiders van het volk en de wetgeleerden. Ze besloten Jezus naar [ de Romeinse bestuurder van Judea ] Pilatus te brengen. Pilatus ondervroeg Hem: "Ben Jij de koning van de Joden?" Jezus antwoordde hem: "U zegt het zelf." En de leiders van de priesters beschuldigden Jezus van allerlei dingen. Maar Hij antwoordde niets. Pilatus ondervroeg Jezus weer en zei: "Geef Je helemaal geen antwoord? Hoor eens waar ze Je allemaal van beschuldigen!" Maar Jezus antwoordde hem niets meer. Daar was Pilatus erg verbaasd over. Pilatus had de gewoonte om op het feest een gevangene vrij te laten. De Joden mochten kiezen wie hij vrij zou laten. Nu zat er iemand gevangen die Barabbas heette. Hij was gevangen genomen met andere mannen omdat ze tijdens een rel iemand vermoord hadden. De mensen begonnen te schreeuwen. Ze eisten van Pilatus dat hij, zoals altijd op het feest, iemand zou vrijlaten. Pilatus antwoordde: "Willen jullie dat ik de koning van de Joden vrijlaat?" Want hij wist dat de leiders van de priesters Hem gevangen hadden genomen omdat ze jaloers waren. Maar de leiders van de priesters stookten de grote groep mensen op om van Pilatus te eisen dat hij Barabbas zou vrijlaten. Pilatus zei weer: "Wat moet ik dan doen met de Man die jullie de koning van de Joden noemen?" Ze schreeuwden weer: "Aan het kruis met Hem!" Pilatus zei tegen hen: "Wat heeft Hij dan voor kwaad gedaan?" Maar ze schreeuwden nog harder: "Aan het kruis met Hem!" Het leek Pilatus het beste om de mensen hun zin te geven. Daarom liet hij Barabbas vrij. Maar Jezus liet hij zweepslagen geven. Daarna gaf hij Hem aan de soldaten om Hem te kruisigen. De soldaten namen Jezus mee naar het gerechtsgebouw. Ze riepen alle soldaten erbij. Ze deden Hem een paarse mantel om. Ze vlochten een kroon van doorntakken en zetten die op zijn hoofd. En ze groetten Hem: "We groeten U, koning van de Joden!" Ze sloegen Hem met een rieten stok op het hoofd, bespuugden Hem, knielden voor Hem neer en deden alsof ze Hem eerden. Toen ze er genoeg van hadden om Hem te bespotten en belachelijk te maken, deden ze Hem de mantel weer af. Ze trokken Hem zijn eigen kleren weer aan. Daarna namen ze Hem mee om Hem te kruisigen. En ze grepen een man die voorbij kwam en die net van zijn land kwam. Ze dwongen hem om Jezus' kruis te dragen. Dat was Simon uit Cyrene, de vader van Alexander en Rufus. Ze brachten Hem naar de plek die Golgota heet. Dat betekent 'Schedelplaats.' Ze wilden Hem wijn gemengd met mirre te drinken geven. Maar Hij wilde die niet drinken. Toen spijkerden ze Hem aan het kruis. En ze verdeelden zijn kleren door erom te loten. Het was negen uur 's morgens toen ze Hem aan het kruis hingen. Boven zijn hoofd hing een bord waarop stond waarom Hij de doodstraf had gekregen. Er stond op: 'De koning van de Joden.' Samen met Hem kruisigden ze twee moordenaars. De één links en de ander rechts van Hem. Zo gebeurde wat al in de Boeken stond: 'Hij werd als een misdadiger behandeld.' De mensen die voorbij kwamen, scholden Hem uit. Ze schudden spottend hun hoofd en zeiden: "Hé, Jij die de tempel afbreekt en in drie dagen weer opbouwt! Red Jezelf en kom van dat kruis af!" De leiders van de priesters en de wetgeleerden zeiden hetzelfde. Ze zeiden ook: "Anderen heeft Hij gered, maar Zichzelf kan Hij niet redden. Laat de Messias, de koning van Israël, maar eens van dat kruis af komen! Dan zullen we in Hem geloven." Ook de mannen die samen met Hem waren gekruisigd zeiden zulke dingen tegen Hem. Vanaf ongeveer twaalf uur werd het helemaal donker in het hele land. Dat duurde tot ongeveer drie uur 's middags. Toen riep Jezus luid: "Eloï, Eloï, lama sabachtani!" Dat betekent: 'God, mijn God, waarom heeft U Mij verlaten?' Een paar mensen die erbij stonden, zeiden: "Hoor, Hij roept Elia!" Eén van de mensen liep naar Hem toe. Hij doopte een spons in zure wijn, stak die op een stok en gaf Hem te drinken. Hij zei: "Wacht even. Dan zullen we zien of Elia komt om Hem er af te halen." Maar Jezus gaf een luide schreeuw en stierf. Op dat moment scheurde het gordijn in de tempel van boven naar beneden in tweeën. De legerhoofdman die tegenover Jezus stond, zag hoe Jezus stierf. Hij riep uit: "Ja, dit was écht Gods Zoon!" Er stonden in de verte ook vrouwen toe te kijken. Dat waren onder andere Maria Magdalena, Maria de moeder van Jakobus de jongere en van Joses, en Salome. Ze waren Jezus gevolgd en hadden Hem gediend toen Hij in Galilea was. Er stonden ook nog veel andere vrouwen die met Hem waren meegereisd naar Jeruzalem. en Toen het avond was geworden, kwam er een man bij Pilatus. Het was Jozef, uit Arimatea. Jozef was een belangrijke man in de Vergadering en verwachtte zelf ook het Koninkrijk van God. Het was de avond vóór de heilige rustdag. Hij had moed gevat en ging aan Pilatus vragen of hij het lichaam van Jezus mocht meenemen. Pilatus vond het vreemd dat Jezus al dood zou zijn. Daarom liet hij de hoofdman komen en vroeg hem of Jezus al lang dood was. Toen hij het antwoord van de hoofdman had gehoord, zei hij dat Jozef het lichaam mocht meenemen. Jozef kocht linnen en haalde Jezus van het kruis. Hij wikkelde Hem in het linnen. Daarna legde hij Hem in een graf dat in een rots was uitgehakt. Toen rolde hij een grote steen voor de ingang van het graf. Maria Magdalena en Maria de moeder van Jakobus zagen waar Hij werd neergelegd.