Mattheüs 26:14-35
Mattheüs 26:14-35 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Toen ging één van de twaalven, genaamd Judas Iskariot, naar de overpriesters, en hij zeide: Wat wilt gij mij geven? Dan zal ik Hem u overleveren. En zij stelden hem dertig zilverlingen ter hand. En van toen af zocht hij een goede gelegenheid om Hem over te leveren. Op de eerste dag van het feest der ongezuurde broden, kwamen de discipelen bij Jezus en zeiden: Waar wilt Gij, dat wij toebereidselen maken voor U om het Pascha te eten? Hij zeide: Gaat naar de stad tot die-en-die en zegt tot hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij; bij u houd Ik met mijn discipelen het Pascha. En de discipelen deden, zoals Jezus hun had opgedragen, en zij maakten het Pascha gereed. Toen het avond geworden was, lag Hij aan met de twaalf [discipelen]. En terwijl zij aten, zeide Hij: Voorwaar, Ik zeg u, dat een van u Mij verraden zal. En zeer bedroefd, begonnen zij, een voor een, tot Hem te zeggen: Ik ben het toch niet, Here? Hij antwoordde hun en zeide: Die zijn hand met Mij in de schotel heeft gedoopt, die zal Mij verraden. De Zoon des mensen gaat wel heen gelijk van Hem geschreven staat, doch wee die mens, door wie de Zoon des mensen verraden wordt. Het ware voor die mens goed geweest, als hij niet geboren was. Judas, zijn verrader, antwoordde en zeide: Ik ben het toch niet, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. En terwijl zij aten, nam Jezus een brood, sprak de zegen uit, brak het en gaf het aan zijn discipelen en zeide: Neemt, eet, dit is mijn lichaam. En Hij nam een beker, sprak de dankzegging uit en gaf hun die en zeide: Drinkt allen daaruit. Want dit is het bloed van mijn verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden. Doch Ik zeg u, Ik zal van nu aan voorzeker niet meer van deze vrucht van de wijnstok drinken, tot op die dag, dat Ik haar met u nieuw zal drinken in het Koninkrijk mijns Vaders. En na de lofzang gezongen te hebben vertrokken zij naar de Olijfberg. Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij aanstoot nemen in deze nacht. Want er staat geschreven: Ik zal de herder slaan en de schapen der kudde zullen verstrooid worden. Doch nadat Ik zal zijn opgewekt, zal Ik u voorgaan naar Galilea. Petrus antwoordde en zeide tot Hem: Al zouden allen aanstoot aan U nemen, ik nooit! Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, in deze nacht, eer de haan kraait, zult gij Mij driemaal verloochenen. Petrus zeide tot Hem: Zelfs al moest ik met U sterven, ik zal U voorzeker niet verloochenen. Zo spraken ook al de discipelen.
Mattheüs 26:14-35 Het Boek (HTB)
Toen ging Judas Iskariot, een van de twaalf, naar de leidende priesters. Hij vroeg: ‘Hoeveel krijg ik als ik u Jezus in handen speel?’ Zij gaven hem dertig zilveren munten. Vanaf dat moment wachtte Judas zijn kans af om Jezus te verraden. Op de eerste dag van Pesach, het Joodse Paasfeest, (de dag dat de Joden al het brood dat met gist is gebakken uit hun huis verwijderen) vroegen de leerlingen aan Jezus: ‘Waar zullen wij het Paasmaal klaarmaken?’ ‘Ga naar de stad, naar meneer die-en-die,’ antwoordde Hij. ‘Zeg tegen hem dat mijn tijd gekomen is en dat Ik met mijn leerlingen het Paasmaal in zijn huis wil eten.’ De leerlingen deden zoals Hij hun gezegd had en maakten het Paasmaal klaar. Terwijl Hij die avond met de groep van twaalf zat te eten, zei Hij: ‘Een van jullie zal Mij verraden.’ Dat sneed hen diep door de ziel. En een voor een vroegen zij: ‘Ik ben het toch niet?’ Jezus antwoordde: ‘Aan wie Ik het eerst het eten heb aangereikt, die is het. Ik, de Mensenzoon, moet wel sterven zoals door de profeten is gezegd. Maar wat ziet het er slecht uit voor degene die de Mensenzoon verraadt. Het zou beter voor hem zijn als hij nooit geboren was.’ Ook Judas vroeg: ‘Meester, ben ik het?’ En Jezus antwoordde: ‘Jij zegt het zelf.’ Tijdens het eten nam Jezus een brood, dankte God ervoor, brak het in stukken en gaf het aan zijn leerlingen. ‘Neem dit,’ zei Hij, ‘en eet het op, want dit is mijn lichaam.’ Daarna nam Hij een beker wijn, dankte God ervoor en gaf die aan hen. ‘Drink er allemaal uit,’ zei Hij. ‘Dit is mijn bloed, waarmee het nieuwe verbond wordt bezegeld. Het zal vloeien om vergeving van de zonden te bewerken. Let op mijn woorden: Ik zal geen wijn meer drinken tot de dag dat Ik met jullie nieuwe wijn zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader.’ Na de maaltijd zongen zij een lied tot eer van God en gingen vervolgens naar de Olijfberg. Onderweg zei Jezus tegen hen: ‘Vannacht zullen jullie Mij allemaal in de steek laten. Want in de Boeken staat: “Ik zal de herder doden en de schapen zullen uiteengejaagd worden.” Maar nadat Ik weer levend ben geworden, zal Ik naar Galilea gaan en jullie daar ontmoeten.’ Petrus protesteerde: ‘Al laat iedereen U in de steek, ik niet!’ ‘Petrus,’ antwoordde Jezus. ‘De waarheid is dat jij voordat er vannacht een haan kraait, drie keer zult beweren dat je Mij niet kent.’ ‘Ik zou liever sterven!’ hield Petrus vol. Dat zeiden ook de andere leerlingen.
Mattheüs 26:14-35 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Toen ging een van de twaalven, genaamd Judas Iskariot, tot de overpriesters, En zeide: Wat wilt gij mij geven, en ik zal Hem u overleveren? En zij hebben hem toegelegd dertig zilveren penningen. En van toen af zocht hij gelegenheid, opdat hij Hem overleveren mocht. En op den eersten dag der ongehevelde broden kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij U bereiden het pascha te eten? En Hij zeide: Gaat heen in de stad, tot zulk een, en zegt hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij, Ik zal bij u het pascha houden met Mijn discipelen. En de discipelen deden, gelijk Jezus hun bevolen had, en bereidden het pascha. En als het avond geworden was, zat Hij aan met de twaalven. En toen zij aten, zeide Hij: Voorwaar, Ik zeg u, dat één van u Mij zal verraden. En zij, zeer bedroefd geworden zijnde, begon een iegelijk van hen tot Hem te zeggen: Ben ik het, Heere? En Hij, antwoordende, zeide: Die de hand met Mij in den schotel indoopt, die zal Mij verraden. De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven is; maar wee dien mens, door welken de Zoon des mensen verraden wordt; het ware hem goed, zo die mens niet geboren was geweest. En Judas, die Hem verried, antwoordde en zeide: Ben ik het, Rabbi? Hij zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. En als zij aten, nam Jezus het brood, en gezegend hebbende, brak Hij het, en gaf het den discipelen, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam. En Hij nam den drinkbeker, en gedankt hebbende, gaf hun dien, zeggende: Drinkt allen daaruit; Want dat is Mijn bloed, het bloed des Nieuwen Testaments, hetwelk voor velen vergoten wordt, tot vergeving der zonden. En Ik zeg u, dat Ik van nu aan niet zal drinken van de vrucht des wijnstoks tot op dien dag, wanneer Ik met u dezelve nieuw zal drinken in het Koninkrijk Mijns Vaders. En als zij den lofzang gezongen hadden, gingen zij uit naar den Olijfberg. Toen zeide Jezus tot hen: Gij zult allen aan Mij geërgerd worden in dezen nacht; want er is geschreven: Ik zal den Herder slaan, en de schapen der kudde zullen verstrooid worden. Maar nadat Ik zal opgestaan zijn, zal Ik u voorgaan naar Galiléa. Doch Petrus, antwoordende, zeide tot Hem: Al werden zij ook allen aan U geërgerd, ik zal nimmermeer geërgerd worden. Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, dat gij in dezen zelfden nacht, eer de haan gekraaid zal hebben, Mij driemaal zult verloochenen. Petrus zeide tot Hem: Al moest ik ook met U sterven, zo zal ik U geenszins verloochenen! Desgelijks zeiden ook al de discipelen.
Mattheüs 26:14-35 Herziene Statenvertaling (HSV)
Toen ging een van de twaalf, die Judas Iskariot heette, naar de overpriesters en zei: Wat wilt u mij geven, als ik Hem aan u overlever? En zij kenden hem dertig zilverstukken toe. En van toen af zocht hij een geschikte gelegenheid om Hem over te leveren. Op de eerste dag van de ongezuurde broden kwamen de discipelen naar Jezus toe en zeiden tegen Hem: Waar wilt U dat wij voorbereidingen voor U treffen om het Pascha te eten? Hij zei: Ga de stad in naar een zeker persoon en zeg tegen hem: De Meester zegt: Mijn tijd is nabij; Ik zal bij u het Pascha houden met Mijn discipelen. En de discipelen deden zoals Jezus hun opgedragen had, en maakten het Pascha gereed. Toen het avond geworden was, lag Hij aan met de twaalf. En toen zij aten, zei Hij: Voorwaar, Ik zeg u dat een van u Mij zal verraden. En zij werden zeer bedroefd en ieder van hen begon tegen Hem te zeggen: Ik ben het toch niet, Heere? Hij antwoordde en zei: Wie de hand met Mij in de schotel indoopt, die zal Mij verraden. De Zoon des mensen gaat wel heen zoals over Hem geschreven is, maar wee die mens door wie de Zoon des mensen verraden wordt! Het zou goed voor die mens zijn als hij niet geboren was. Judas, die Hem verraadde, antwoordde en zei: Ik ben het toch niet, Rabbi? Hij zei tegen hem: U hebt het gezegd. En terwijl zij aten, nam Jezus het brood en toen Hij het gezegend had, brak Hij het en gaf het aan de discipelen en Hij zei: Neem, eet, dit is Mijn lichaam. Hij nam ook de drinkbeker en nadat Hij gedankt had, gaf Hij hun die, en zei: Drink allen daaruit, want dit is Mijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen vergoten wordt tot vergeving van zonden. Ik zeg u dat Ik van nu aan van de vrucht van de wijnstok niet zal drinken tot op de dag wanneer Ik die met u nieuw zal drinken in het Koninkrijk van Mijn Vader. En toen zij de lofzang gezongen hadden, vertrokken zij naar de Olijfberg. Toen zei Jezus tegen hen: U zult in deze nacht allen aanstoot aan Mij nemen, want er is geschreven: Ik zal de Herder slaan en de schapen van de kudde zullen uiteengedreven worden. Maar nadat Ik opgewekt zal zijn, zal Ik u voorgaan naar Galilea. Maar Petrus antwoordde Hem en zei: Al zouden zij ook allen aanstoot aan U nemen, ik zal nooit aanstoot aan U nemen. Jezus zei tegen hem: Voorwaar, Ik zeg u dat u in deze nacht, voordat de haan gekraaid zal hebben, Mij driemaal zult verloochenen. Petrus zei tegen Hem: Al moest ik ook met U sterven, ik zal U beslist niet verloochenen! Hetzelfde zeiden ook al de discipelen.
Mattheüs 26:14-35 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Toen ging één van de twaalf leerlingen, Judas Iskariot, naar de leiders van de priesters. Hij vroeg: "Wat willen jullie mij betalen? Dan zal ik ervoor zorgen dat jullie Jezus gevangen kunnen nemen." Ze gaven hem 30 zilverstukken. Vanaf dat moment probeerde Judas een moment te vinden om Jezus aan hen uit te leveren. Op de eerste dag van het Feest van de Ongegiste Broden kwamen de leerlingen Jezus vragen: "Waar wilt U de paasmaaltijd eten? Dan gaan we alles klaarmaken." Hij zei: "Ga naar de stad, naar die-en-die. Zeg tegen hem: 'De meester zegt: 'Het is mijn tijd. Ik wil met mijn leerlingen bij jou het Paasfeest vieren.' " De leerlingen deden wat Jezus had gezegd en ze maakten het paaslam klaar. Toen het avond was geworden, ging Hij met de twaalf leerlingen aan tafel. Tijdens de maaltijd zei Hij: "Luister goed! Ik zeg jullie dat één van jullie Mij zal verraden." Daar werden ze heel bedroefd over. En ze vroegen Hem om de beurt: "Ben ik dat, Heer?" Hij antwoordde: "De man die tegelijk met Mij [ zijn brood ] in de schotel heeft ingedoopt, die zal Mij verraden. De Mensenzoon zal sterven op de manier die al van tevoren in de Boeken is opgeschreven. Maar het zal slecht aflopen met de man die Hem heeft verraden. Het zou beter voor hem zijn geweest als hij niet was geboren." Judas, de verrader, antwoordde: "Ben ik dat, Meester?" Jezus antwoordde: "Je zegt het zelf." Toen ze aan het eten waren, nam Jezus een brood. Hij zegende het, brak het in stukken en gaf het aan zijn leerlingen. Hij zei: "Neem dit en eet het. Het is mijn lichaam." Toen nam Hij de beker met wijn. Hij dankte God ervoor en gaf hem aan de leerlingen. Hij zei: "Drink hier allemaal van. Deze wijn is mijn bloed waarmee God een nieuw verbond sluit met de mensen. Mijn bloed wordt uitgegoten om de mensen te kunnen vergeven dat ze ongehoorzaam zijn aan God. Maar Ik zeg jullie dat Ik vanaf nu geen wijn meer zal drinken, totdat Ik samen met jullie nieuwe wijn zal drinken in het Koninkrijk van mijn Vader." En nadat ze de dankliederen hadden gezongen, vertrokken ze naar de Olijfberg. Toen zei Jezus tegen hen: "Vannacht zullen jullie Mij allemaal in de steek laten. Want er staat in de Boeken: 'Ik zal de herder doden en de schapen van de kudde zullen uit elkaar gejaagd worden.' Maar Ik zal weer uit de dood opstaan. Dan zal Ik voor jullie uit reizen naar Galilea." Petrus antwoordde: "Ik zal U echt nooit in de steek laten! Zelfs niet als alle anderen dat wél doen!" Jezus zei tegen hem: "Luister goed! Ik zeg je: voordat de haan kraait zul je vannacht drie keer zeggen dat je Mij niet kent." Petrus zei tegen Hem: "Ik zal nooit zeggen dat ik U niet ken! Zelfs niet als ze mij met U zouden doden!" De andere leerlingen zeiden hetzelfde.