Lucas 7:36-40
Lucas 7:36-40 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En een der Farizeën bad Hem, dat Hij met hem ate; en ingegaan zijnde in des Farizeërs huis, zat Hij aan. En ziet, een vrouw in de stad, welke een zondares was, verstaande, dat Hij in des Farizeërs huis aanzat, bracht een albasten fles met zalf. En staande achter aan Zijn voeten, wenende, begon zij Zijn voeten nat te maken met tranen, en zij droogde ze af met het haar van haar hoofd, en kuste Zijn voeten, en zalfde ze met de zalf. En de Farizeër, die Hem genood had, zulks ziende, sprak bij zichzelven, zeggende: Deze, indien Hij een profeet ware, zou wel weten, wat en hoedanige vrouw deze is, die Hem aanraakt; want zij is een zondares. En Jezus antwoordende, zeide tot hem: Simon! Ik heb u wat te zeggen. En hij sprak: Meester! zeg het.
Lucas 7:36-40 Herziene Statenvertaling (HSV)
En een van de Farizeeën vroeg of Hij bij hem kwam eten; en toen Hij het huis van de Farizeeër binnengegaan was, lag Hij aan. En zie, een vrouw in de stad die een zondares was, kwam te weten dat Hij in het huis van de Farizeeër aanlag, en zij bracht een albasten fles met zalf mee. En staande achter Zijn voeten, begon zij huilend Zijn voeten nat te maken met tranen, en zij droogde ze af met het haar van haar hoofd, en zij kuste Zijn voeten en zalfde ze met de zalf. Toen de Farizeeër die Hem uitgenodigd had, dat zag, zei hij bij zichzelf: Deze Man zou, als Hij een profeet was, wel weten wie en wat voor vrouw het is die Hem aanraakt, want zij is een zondares. Maar Jezus antwoordde en zei tegen hem: Simon, Ik heb u iets te zeggen. Hij zei: Meester, zeg het.
Lucas 7:36-40 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Een der Farizeeën nodigde Hem om bij hem te komen eten; en Hij kwam in het huis van de Farizeeër en ging aanliggen. En zie een vrouw, die in de stad als zondares bekend stond, bemerkte, dat Hij aan tafel was in het huis van de Farizeeër. En zij bracht een albasten kruik met mirre, en zij ging wenende achter Hem staan, bij zijn voeten, en begon met haar tranen zijn voeten nat te maken en droogde ze af met haar hoofdhaar, en kuste zijn voeten en zalfde ze met de mirre. Toen de Farizeeër, die Hem genodigd had, dat zag, zeide hij bij zichzelf: Indien deze [de] profeet was, zou Hij wel weten, wie en wat deze vrouw is, die Hem aanraakt: dat zij een zondares is. En Jezus antwoordde en zeide tot hem: Simon, Ik heb u iets te zeggen. Hij zeide: Meester, zeg het.
Lucas 7:36-40 Het Boek (HTB)
Een van de Farizeeën nodigde Jezus uit bij hem thuis te komen eten. Jezus nam die uitnodiging aan en ging aan tafel. Er was in die stad een vrouw met een slechte reputatie, die hoorde dat Jezus bij de Farizeeër aan tafel aanlag. Ze ging naar Hem toe met een flesje kostbare parfum en knielde achter Hem neer bij zijn voeten. De tranen liepen haar over de wangen en zij vielen op de voeten van Jezus. Ze droogde zijn voeten met haar lange haren af, kuste ze en goot er de parfum over uit. De Farizeeër zag dit allemaal aan en dacht bij zichzelf: ‘Nee, Jezus is geen profeet. Als Hij door God was gestuurd, zou Hij wel weten wat voor een slechte vrouw zij is. Dan zou Hij Zich niet door haar hebben laten aanraken.’ Jezus gaf meteen antwoord op wat in de Farizeeër omging. ‘Simon,’ zei Hij, ‘Ik moet u iets zeggen.’ ‘Ja,’ antwoordde de Farizeeër. ‘Ik luister.’
Lucas 7:36-40 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Eén van de Farizeeërs nodigde Jezus uit om bij hem thuis te komen eten. Jezus kwam in het huis van de Farizeeër en ging aan tafel. Er kwam een vrouw naar Hem toe. Iedereen wist dat ze een hoer was. Ze had gehoord dat Jezus bij die Farizeeër in huis was. Ze had een kostbaar kruikje vol dure parfum bij zich. Ze knielde huilend bij Jezus neer en liet haar tranen op zijn voeten vallen. Daarna droogde zij ze af met haar haren. Ze kuste zijn voeten en zalfde ze met de parfum. De Farizeeër die Jezus had uitgenodigd, zag dat. En hij zei bij zichzelf: "Als deze Man echt een profeet was, zou Hij wel weten wie en wat die vrouw is die Hem aanraakt. Dan zou Hij wel hebben geweten dat ze een hoer is." Jezus zei tegen hem: "Simon, ik moet je iets zeggen." Hij zei: "Zeg het, Meester."