Lucas 7:11-35

Lucas 7:11-35 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

En het geschiedde op den volgenden dag, dat Hij ging naar een stad, genaamd Naïn, en met Hem gingen velen van Zijn discipelen, en een grote schare. En als Hij de poort der stad genaakte, zie daar, een dode werd uitgedragen, die een eniggeboren zoon zijner moeder was, en zij was weduwe en een grote schare van de stad was met haar. En de Heere, haar ziende, werd innerlijk met ontferming over haar bewogen, en zeide tot haar: Ween niet. En Hij ging toe, en raakte de baar aan; (de dragers nu stonden stil) en Hij zeide: Jongeling, Ik zeg u, sta op! En de dode zat overeind, en begon te spreken. En Hij gaf hem aan zijn moeder. En vreze beving hen allen, en zij verheerlijkten God, zeggende: Een groot Profeet is onder ons opgestaan, en God heeft Zijn volk bezocht. En dit gerucht van Hem ging uit in geheel Judéa, en in al het omliggende land. En de discipelen van Johannes boodschapten hem van al deze dingen. En Johannes, zekere twee van zijn discipelen tot zich geroepen hebbende, zond hen tot Jezus, zeggende: Zijt Gij Degene, Die komen zou, of verwachten wij een anderen? En als de mannen tot Hem gekomen waren, zeiden zij: Johannes de Doper heeft ons tot U afgezonden, zeggende: Zijt Gij, Die komen zou, of verwachten wij een anderen? En in dezelfde ure genas Hij er velen van ziekten en kwalen, en boze geesten; en velen blinden gaf Hij het gezicht. En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Gaat heen, en boodschapt Johannes weder de dingen, die gij gezien en gehoord hebt, namelijk dat de blinden ziende worden, de kreupelen wandelen, de melaatsen gereinigd worden, de doven horen, de doden opgewekt worden, den armen het Evangelie verkondigd wordt. En zalig is hij, die aan Mij niet zal geërgerd worden. Als nu de boden van Johannes weggegaan waren, begon Hij tot de scharen van Johannes te zeggen: Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te aanschouwen? Een riet, dat van den wind ginds en weder bewogen wordt? Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een mens, met zachte klederen bekleed? Ziet, die in heerlijke kleding en wellust zijn, die zijn in de koninklijke hoven. Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een profeet? Ja, Ik zeg u, ook veel meer dan een profeet. Deze is het, van welken geschreven is: Ziet, Ik zende Mijn engel voor Uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal. Want Ik zeg ulieden: Onder die van vrouwen geboren zijn, is niemand meerder profeet, dan Johannes de Doper; maar de minste in het Koninkrijk Gods is meerder dan hij. En al het volk, Hem horende, en de tollenaars, die met den doop van Johannes gedoopt waren, rechtvaardigden God. Maar de Farizeën en de wetgeleerden hebben den raad Gods tegen zichzelven verworpen, van hem niet gedoopt zijnde. En de Heere zeide: Bij wien zal Ik dan de mensen van dit geslacht vergelijken, en wien zijn zij gelijk? Zij zijn gelijk aan de kinderen, die op de markt zitten, en elkander toeroepen, en zeggen: Wij hebben u op de fluit gespeeld, en gij hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen gezongen, en gij hebt niet geweend. Want Johannes de Doper is gekomen, noch brood etende, noch wijn drinkende; en gij zegt: Hij heeft den duivel. De Zoon des mensen is gekomen, etende en drinkende, en gij zegt: Ziet daar, een Mens, Die een vraat en wijnzuiper is, een Vriend van tollenaren en zondaren. Doch de Wijsheid is gerechtvaardigd geworden van al Haar kinderen.

Lucas 7:11-35 Herziene Statenvertaling (HSV)

En het gebeurde op de volgende dag dat Hij naar een stad ging die Naïn heette, en veel van Zijn discipelen en een grote menigte gingen met Hem mee. Toen Hij nu de poort van de stad naderde, ziedaar, er werd een dode uitgedragen. Hij was de enige zoon van zijn moeder, en zij was weduwe, en een grote menigte uit de stad was bij haar. En toen de Heere haar zag, was Hij innerlijk met ontferming bewogen over haar, en zei Hij tegen haar: Huil niet. En Hij ging naar de baar toe en raakte die aan (de dragers nu stonden stil) en Hij zei: Jongeman, Ik zeg u, sta op! En de dode ging overeind zitten en begon te spreken. En Hij gaf hem aan zijn moeder. En vrees greep hen allen aan en zij verheerlijkten God en zeiden: Een groot Profeet is onder ons opgestaan; en: God heeft naar Zijn volk omgezien. En het gerucht over Hem ging rond in heel Judea en in heel de omgeving. En de discipelen van Johannes berichtten hem over al die dingen. En nadat Johannes twee van zijn discipelen bij zich geroepen had, stuurde hij hen naar Jezus met de vraag: Bent U het Die komen zou, of verwachten wij een ander? Toen de mannen bij Hem gekomen waren, zeiden zij: Johannes de Doper heeft ons naar U toe gestuurd met de vraag: Bent U Degene Die komen zou, of verwachten wij een ander? Op dat moment genas Hij velen van ziekten en aandoeningen en boze geesten; en aan veel blinden schonk Hij het gezichtsvermogen. En Jezus antwoordde en zei tegen hen: Ga heen en bericht Johannes wat u gezien en gehoord hebt, namelijk dat blinden ziende worden, kreupelen kunnen lopen, melaatsen gereinigd worden, doven kunnen horen, doden opgewekt worden en aan armen het Evangelie verkondigd wordt. En zalig is hij die aan Mij geen aanstoot neemt. Toen de boden van Johannes weggegaan waren, begon Hij tegen de menigte over Johannes te zeggen: Waar bent u in de woestijn naar gaan kijken? Naar een riet dat door de wind heen en weer bewogen wordt? Maar waar bent u dan naar gaan kijken? Naar iemand in kostbare kleren gekleed? Zie, zij die prachtige kleding dragen en in weelde leven, zijn in de paleizen. Maar waar bent u dan naar gaan kijken? Naar een profeet? Ja, Ik zeg u, zelfs naar veel meer dan een profeet. Deze is het over wie geschreven staat: Zie, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die voor U uit Uw weg gereed zal maken. Want Ik zeg u: Onder hen die uit vrouwen geboren zijn, is niemand een groter profeet dan Johannes de Doper, maar de minste in het Koninkrijk van God is groter dan hij. En heel het volk dat naar Hem luisterde, en de tollenaars die met de doop van Johannes gedoopt waren, rechtvaardigden God, maar de Farizeeën en de wetgeleerden verwierpen het raadsbesluit van God met betrekking tot zichzelf, omdat ze niet door hem gedoopt wilden worden. En de Heere zei: Met wie zal Ik dan de mensen van dit geslacht vergelijken en aan wie zijn zij gelijk? Zij zijn gelijk aan kinderen die op de markt zitten, en elkaar toeroepen en zeggen: Wij hebben voor jullie op de fluit gespeeld, maar jullie hebben niet gedanst; wij hebben klaagliederen voor jullie gezongen, maar jullie hebben niet gehuild. Want Johannes de Doper is gekomen, hij at geen brood en hij dronk geen wijn, en u zegt: Hij heeft een demon. De Zoon des mensen is gekomen, Die wel at en dronk, en u zegt: Ziedaar, een vraatzuchtig mens en drinker, een vriend van tollenaars en zondaars. Maar de Wijsheid is gerechtvaardigd door al Haar kinderen.

Lucas 7:11-35 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

En het geschiedde kort daarna, dat Hij reisde naar een stad, genaamd Naïn. En zijn discipelen reisden met Hem, en een grote schare. Toen Hij dicht bij de stadspoort gekomen was, zie, een dode werd uitgedragen, de enige zoon zijner moeder, die weduwe was, en veel volk uit de stad was bij haar. En toen de Here haar zag, werd Hij met ontferming over haar bewogen en Hij zeide tot haar: Ween niet. En naderbij gekomen raakte Hij de baar aan – de dragers stonden stil – en zeide: Jongeling, Ik zeg u, sta op! En de dode ging overeind zitten en begon te spreken, en Hij gaf hem aan zijn moeder. En vrees beving hen allen en zij verheerlijkten God, zeggende: Een groot profeet is onder ons opgestaan, en: God heeft naar zijn volk omgezien. En dit gerucht over Hem verbreidde zich in het ganse Joodse land en in de gehele omtrek. En de discipelen van Johannes boodschapten hem al deze dingen. En Johannes riep een tweetal van zijn discipelen tot zich en zond hen naar de Here om te zeggen: Zijt Gij het, die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten? Toen de mannen bij Hem gekomen waren, zeiden zij: Johannes de Doper heeft ons tot U gezonden, om te zeggen: Zijt Gij het, die komen zou, of hebben wij een ander te verwachten? Op dat ogenblik genas Hij velen van ziekten en plagen en boze geesten en aan vele blinden schonk Hij het gezicht. En Hij antwoordde en zeide tot hen: Gaat heen en boodschapt Johannes wat gij gezien en gehoord hebt: Blinden worden ziende, lammen wandelen, melaatsen worden gereinigd en doven horen, doden worden opgewekt, armen ontvangen het evangelie; en zalig is wie aan Mij geen aanstoot neemt. Toen de boden van Johannes vertrokken waren, begon Hij tot de scharen te zeggen van Johannes: Wat zijt gij in de woestijn gaan aanschouwen? Een riet, door de wind bewogen? Maar wat zijt gij gaan zien? Een mens in weelderige klederen gekleed? Zie, die schitterend gekleed gaan en overdadig leven, zijn in de paleizen. Maar wat zijt gij gaan zien? Een profeet? Ja, Ik zeg u, zelfs meer dan een profeet. Deze is het, van wie geschreven staat: Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit, die uw weg voor u heen bereiden zal. Ik zeg u, onder hen, die uit vrouwen geboren zijn, is niemand groter dan Johannes, maar de kleinste in het Koninkrijk Gods is groter dan hij. En toen al het volk dit hoorde, en ook de tollenaars, hebben zij God gerechtvaardigd, daar zij met de doop van Johannes gedoopt waren. Maar de Farizeeën en de wetgeleerden verwierpen voor zichzelf de raad Gods, daar zij niet door hem gedoopt waren. Waarmede zal Ik dan de mensen van dit geslacht vergelijken en waaraan zijn zij gelijk? Zij zijn gelijk aan kinderen, die op de markt zitten en elkander toeroepen het bekende: Wij hebben voor u op de fluit gespeeld en gij hebt niet gedanst; wij hebben klaagliederen gezongen en gij hebt niet geweend. Want Johannes de Doper is gekomen, geen brood etende of wijn drinkende, en gij zegt: Hij heeft een boze geest! De Zoon des mensen is gekomen, wèl etende en drinkende, en gij zegt: Zie, een vraatzuchtig mens en een wijndrinker, een vriend van tollenaars en zondaars! En de wijsheid is gerechtvaardigd door al haar kinderen.

Lucas 7:11-35 Het Boek (HTB)

De volgende dag ging Jezus met zijn leerlingen naar het dorp Naïn. Zoals gewoonlijk liepen er drommen mensen achter Hem aan. Bij de poort van het dorp zag Hij een lange begrafenisstoet aankomen. De dode was de enige zoon van een vrouw die ook haar man al had verloren. Toen Jezus de vrouw zag, kreeg Hij diep medelijden met haar. ‘Huil maar niet,’ zei Hij. Hij liep naar de baar en legde zijn hand erop. De dragers bleven stil staan. ‘Jongen,’ zei Hij, ‘word weer levend.’ De dode jongen ging zitten en begon te praten. Jezus zei tegen de moeder: ‘Hier is uw zoon weer.’ Er ging een golf van ontzag door de mensen. Zij eerden en prezen God. ‘Wat een geweldige profeet heeft God naar ons toegestuurd! Vandaag hebben wij gezien wat God kan doen!’ zeiden zij. Het nieuws over wat gebeurd was, ging door heel Judea en de omliggende streken. De leerlingen van Johannes de Doper hoorden wat Jezus allemaal deed en vertelden het aan Johannes. Die stuurde twee van hen naar Jezus toe met de vraag: ‘Bent U het op wie wij hebben gewacht? Of moeten wij uitkijken naar iemand anders?’ Toen de twee mannen Jezus vonden, brachten zij Hem de vraag van Johannes over. Jezus was juist bezig vele mensen te genezen van allerlei ziekten en kwalen. Uit verschillende mensen verjoeg Hij boze geesten en Hij genas de ogen van vele blinden. ‘Ga terug naar Johannes,’ antwoordde Hij, ‘en vertel hem wat u hier hebt gezien en gehoord. Blinden kunnen weer zien, lammen lopen zonder hulp, melaatsen zijn genezen, doven kunnen horen, doden zijn weer levend geworden en arme mensen horen het goede nieuws. Zeg Johannes vooral dit: u bent gelukkig als u Mij aanvaardt zoals Ik ben.’ De mannen gingen naar Johannes terug. Jezus sprak met de mensen over Johannes. ‘Naar wat voor man zijn jullie gaan kijken daar in de woestijn? Was hij een rietstengel die door de wind heen en weer wordt bewogen? Had hij dure kleren aan? Nee! Mensen met dure kleren en een luxe leven moet u in een paleis zoeken, niet in de woestijn. Hebt u dan een profeet gezien? Ja, zelfs meer dan een profeet. Over hem werd geschreven: “Ik stuur mijn boodschapper voor u uit om voor u een weg te banen.” Onthoud dit: van alle mensen die ooit geboren zijn, is niemand groter dan Johannes. Toch is de kleinste in het Koninkrijk van God groter dan hij. Allen die Johannes hoorden, zelfs de tolontvangers, hebben erkend dat Gods eisen juist waren en lieten zich dopen. Behalve de Farizeeën en de bijbelgeleerden. Die keurden het plan van God af en wilden zich niet door Johannes laten dopen. Wat moet men van zulke mannen zeggen? Waarmee kan men hen vergelijken? Zij zijn net kinderen die op straat spelen en tegen de andere kinderen zeggen: “Wij hebben muziek gemaakt en jullie wilden niet dansen. Wij hebben begrafenisje gespeeld en jullie wilden niet treuren!” Want Johannes de Doper leefde uiterst sober. Hij at geen brood en dronk geen druppel wijn. En u zei: “Hij heeft een boze geest.” Ik, de Mensenzoon, eet en drink heel gewoon en u zegt: “Die Jezus is een veelvraat en een drinker! Mooie vrienden heeft Hij: tollenaars en slechte mensen!” Maar de praktijk zal wel uitwijzen wat wijsheid is.’

Lucas 7:11-35 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

De volgende dag reisde Jezus naar de stad Naïn. Zijn leerlingen gingen met Hem mee, samen met een grote groep mensen. Toen Hij bij de stadspoort kwam, zag Hij een begrafenisstoet. Een weduwe ging juist haar enige zoon begraven. Er waren veel mensen uit de stad bij haar. Toen Jezus haar zag, had Hij veel medelijden met haar. Daarom zei Hij tegen haar: "Huil maar niet." Hij kwam dichterbij, raakte de draagbaar aan (de dragers stonden stil) en zei: "Jongen, Ik zeg je, sta op!" En de dode jongen kwam overeind en begon te spreken. Jezus gaf hem aan zijn moeder terug. Iedereen was diep onder de indruk van wat God had gedaan. Ze prezen God en zeiden: "Er is een belangrijke profeet bij ons gekomen!" Ook zeiden ze: "God is zijn volk niet vergeten!" In heel Judea en nog veel verder werd er over Hem gepraat. De leerlingen van Johannes vertelden al deze dingen aan Johannes. Toen liet Johannes twee van zijn leerlingen komen en stuurde hen naar de Heer Jezus. Ze moesten Hem vragen: "Bent U het die zou komen, of wachten we op iemand anders?" Toen ze bij Jezus waren gekomen, zeiden ze: "Johannes de Doper heeft ons naar U toe gestuurd. We moeten U vragen of U het bent die zou komen, of dat we op iemand anders wachten." Op dat ogenblik genas Hij veel mensen van hun ziekten en kwalen, joeg duivelse geesten uit mensen weg en maakte dat blinde mensen konden zien. Hij antwoordde: "Ga terug en vertel Johannes wat jullie hebben gezien en gehoord: blinde mensen gaan zien, kreupele mensen gaan lopen, zieke mensen worden gezond, dove mensen gaan horen, doden worden levend en arme mensen horen het goede nieuws. Als mensen Mij geloven, zal dat heerlijk voor hen zijn!" De mannen gingen terug naar Johannes. Toen zei Jezus tegen de grote groep mensen over Johannes: "Waar zijn jullie in de woestijn naar gaan kijken? Naar [ iemand die zo onbelangrijk is als ] een rietstengel die heen en weer wuift in de wind? [ Nee. ] Maar waar zijn jullie dan naar gaan kijken? Naar een [ rijk ] man in dure kleren? [ Nee, ] want de mensen met dure kleren en een rijk leven wonen in de paleizen. Maar waarom zijn jullie dan gaan kijken? Om een profeet te zien? Ja! Ik zeg jullie dat hij zelfs belangrijker is dan een profeet. Hij is de man over wie in de Boeken staat: 'Ik stuur mijn boodschapper voor U uit. Hij zal de weg voor U vrijmaken.' Ik zeg jullie dat van de mensen die uit vrouwen geboren zijn, er geen belangrijker profeet is dan Johannes de Doper. Maar de minst belangrijke mens in het Koninkrijk van God zal belangrijker zijn dan hij. Alle mensen die naar Johannes luisterden, zelfs de belasting-ontvangers, zeiden dat God gelijk had [ dat Hij wilde dat de mensen moeten gaan leven zoals Hij het wil ]. En ze lieten zich door Johannes dopen. Maar de Farizeeërs en wetgeleerden zeiden dat het allemaal onzin was en lieten zich niet dopen. Waarmee zal Ik deze mensen vergelijken? Ze lijken op de kinderen die op de markt zitten en naar hun vriendjes roepen: 'We gingen bruiloftje spelen, maar jullie wilden niet dansen. Toen gingen we begrafenisje spelen, maar jullie wilden niet treuren.' [ Ik bedoel dit: ] Johannes is gekomen, en hij at geen brood en dronk geen wijn. Van hem zeiden jullie: 'Er zit een duivelse geest in hem.' Toen kwam de Mensenzoon, die wél eet en wél wijn drinkt. Van Hem zeggen jullie: 'Hij zit maar te vreten en te zuipen. En Hij is bevriend met belasting-ontvangers en [ andere ] slechte mensen!' [ Het is ook nooit goed. ] Maar [ alleen ] verstandige mensen hebben Gods wijsheid herkend."