Lucas 22:1-46

Lucas 22:1-46 Herziene Statenvertaling (HSV)

Het Feest nu van de ongezuurde broden, dat Pascha heet, was nabij. En de overpriesters en de schriftgeleerden zochten naar een manier om Hem om te brengen, want zij waren bevreesd voor het volk. Toen voer de satan in Judas, die de bijnaam Iskariot had, die bij het getal van de twaalf behoorde. En hij ging weg en sprak met de overpriesters en bevelhebbers van de tempelwacht hoe hij Hem aan hen zou overleveren. En zij verblijdden zich en kwamen overeen hem geld te geven. En hij stemde erin toe en zocht een geschikte gelegenheid om Hem, buiten de menigte om, aan hen over te leveren. De dag van de ongezuurde broden brak aan, waarop men het Pascha moest slachten. En Hij stuurde Petrus en Johannes eropuit en zei: Ga heen, maak voor ons het Pascha gereed, zodat wij het kunnen eten. Zij zeiden dan tegen Hem: Waar wilt U dat wij het gereedmaken? En Hij zei tegen hen: Zie, als u de stad binnengaat, zal iemand u tegemoetkomen die een kruik water draagt. Volg hem naar het huis waar hij binnengaat. En u zult tegen de heer des huizes zeggen: De Meester zegt u: Waar is de eetzaal waar Ik het Pascha met Mijn discipelen eten zal? En hij zal u een grote bovenzaal wijzen, die volledig is ingericht. Maak het daar gereed. Zij nu gingen weg en vonden het zoals Hij hun gezegd had; en ze maakten het Pascha gereed. En toen het uur gekomen was, ging Hij aan tafel aanliggen, en de twaalf apostelen met Hem. En Hij zei tegen hen: Ik heb er vurig naar verlangd dit Pascha met u te eten, voordat Ik ga lijden. Want Ik zeg u dat Ik daar zeker niet meer van zal eten, totdat het vervuld is in het Koninkrijk van God. En nadat Hij een drinkbeker genomen had en gedankt had, zei Hij: Neem deze en deel hem onder elkaar. Want Ik zeg u dat Ik niet drinken zal van de vrucht van de wijnstok, totdat het Koninkrijk van God gekomen is. En Hij nam brood en nadat Hij gedankt had, brak Hij het en gaf het aan hen met de woorden: Dit is Mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt. Doe dat tot Mijn gedachtenis. Evenzo nam Hij ook de drinkbeker na het gebruiken van de maaltijd en zei: Deze drinkbeker is het nieuwe testament in Mijn bloed, dat voor u vergoten wordt. Maar zie, de hand van wie Mij verraadt, is met Mij aan de tafel. En de Zoon des mensen gaat wel heen zoals bepaald is, maar wee die mens door wie Hij verraden wordt. En zij begonnen zich onder elkaar af te vragen wie van hen het toch zou zijn die dat zou doen. Er ontstond ook onenigheid onder hen over wie van hen geacht werd de belangrijkste te zijn. En Hij zei tegen hen: De koningen van de volken heersen over hen, en wie macht over hen hebben, worden weldoeners genoemd. Bij u echter moet dat zo niet zijn, maar de belangrijkste onder u moet als de jongste worden en wie leiding geeft als iemand die dient. Want wie is belangrijker: hij die aanligt of hij die bedient? Is het niet hij die aanligt? Ik echter ben in uw midden als Iemand Die dient. En u bent het die steeds bij Mij gebleven bent in Mijn verzoekingen. En Ik beschik u het Koninkrijk, zoals Mijn Vader dat aan Mij beschikt heeft, opdat u eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk en op tronen zit en de twaalf stammen van Israël oordeelt. En de Heere zei: Simon, Simon, zie, de satan heeft u allen opgeëist om te ziften als de tarwe. Maar Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoudt. En u, als u eens tot inkeer gekomen bent, versterk dan uw broeders. En hij zei tegen Hem: Heere, met U ben ik bereid om zelfs de gevangenis en de dood in te gaan. Maar Hij zei: Ik zeg u, Petrus, de haan zal vandaag beslist niet kraaien, voordat u driemaal geloochend zult hebben dat u Mij kent. En Hij zei tegen hen: Heeft het u aan iets ontbroken, toen Ik u uitzond zonder beurs, reiszak en sandalen? Zij zeiden: Aan niets. Hij zei dan tegen hen: Maar nu, laat wie een beurs heeft, hem meenemen, evenzo ook een reiszak. En wie geen zwaard heeft, laat die zijn bovenkleed verkopen en er een kopen. Want Ik zeg u dat dit wat geschreven staat, nog in Mij volbracht moet worden, namelijk: En Hij is tot de misdadigers gerekend. Ook wat er over Mij geschreven is, heeft immers een einddoel. Zij zeiden: Heere, zie hier zijn twee zwaarden. En Hij zei tegen hen: Het is genoeg. En Hij ging de stad uit en vertrok, zoals Hij gewoon was, naar de Olijfberg; en ook Zijn discipelen volgden Hem. Toen Hij op die plaats gekomen was, zei Hij tegen hen: Bid dat u niet in verzoeking komt. En Hij verwijderde Zich van hen ongeveer een steenworp afstand, knielde neer en bad: Vader, als U wilt, neem deze drinkbeker van Mij weg; maar laat niet Mijn wil, maar de Uwe geschieden. En aan Hem verscheen een engel uit de hemel, die Hem versterkte. En Hij kwam in zware zielenstrijd en bad des te vuriger. En Zijn zweet werd als grote druppels bloed, die op de aarde neervielen. En toen Hij van het gebed opgestaan was, kwam Hij bij Zijn discipelen en vond hen slapend van droefheid. En Hij zei tegen hen: Hoe kunt u slapen! Sta op, en bid dat u niet in verzoeking komt.

Lucas 22:1-46 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

En het feest der ongehevelde broden, genaamd pascha, was nabij. En de overpriesters en de Schriftgeleerden zochten, hoe zij Hem ombrengen zouden; want zij vreesden het volk. En de satan voer in Judas, die toegenaamd was Iskariot, zijnde uit het getal der twaalven. En hij ging heen en sprak met de overpriesters en de hoofdmannen, hoe hij Hem hun zou overleveren. En zij waren verblijd, en zijn het eens geworden, dat zij hem geld geven zouden. En hij beloofde het, en zocht gelegenheid, om Hem hun over te leveren, zonder oproer. En de dag der ongehevelde broden kwam, op denwelken het pascha moest geslacht worden. En Hij zond Petrus en Johannes uit, zeggende: Gaat heen, en bereidt ons het pascha, opdat wij het eten mogen. En zij zeiden tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij het bereiden? En Hij zeide tot hen: Ziet, als gij in de stad zult gekomen zijn, zo zal u een mens ontmoeten, dragende een kruik waters; volgt hem in het huis, daar hij ingaat. En gij zult zeggen tot den huisvader van dat huis: De Meester zegt u: Waar is de eetzaal, daar Ik het pascha met Mijn discipelen eten zal? En hij zal u een grote toegeruste opperzaal wijzen, bereidt het aldaar. En zij, heengaande, vonden het, gelijk Hij hun gezegd had, en bereidden het pascha. En als de ure gekomen was, zat Hij aan, en de twaalf apostelen met Hem. En Hij zeide tot hen: Ik heb grotelijks begeerd, dit pascha met u te eten, eer dat Ik lijde; Want Ik zeg u, dat Ik niet meer daarvan eten zal, totdat het vervuld zal zijn in het Koninkrijk Gods. En als Hij een drinkbeker genomen had, en gedankt had, zeide Hij: Neemt dezen, en deelt hem onder ulieden. Want Ik zeg u, dat Ik niet drinken zal van de vrucht des wijnstoks, totdat het Koninkrijk Gods zal gekomen zijn. En Hij nam brood, en als Hij gedankt had, brak Hij het, en gaf het hun, zeggende: Dat is Mijn lichaam, hetwelk voor u gegeven wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis. Desgelijks ook den drinkbeker na het avondmaal, zeggende: Deze drinkbeker is het nieuwe testament in Mijn bloed, hetwelk voor u vergoten wordt. Doch ziet, de hand desgenen, die Mij verraadt, is met Mij aan de tafel. En de Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk besloten is; doch wee dien mens, door welken Hij verraden wordt! En zij begonnen onder elkander te vragen, wie van hen het toch mocht zijn, die dat doen zou. En er werd ook twisting onder hen, wie van hen scheen de meeste te zijn. En Hij zeide tot hen: De koningen der volken heersen over hen; en die macht over hen hebben, worden weldadige heren genaamd. Doch gij niet alzo; maar de meeste onder u, die zij gelijk de minste, en die voorganger is, als een die dient. Want wie is meerder, die aanzit, of die dient? Is het niet die aanzit? Maar Ik ben in het midden van u, als een die dient. En gij zijt degenen, die met Mij steeds gebleven zijt in Mijn verzoekingen. En Ik verordineer u het Koninkrijk, gelijkerwijs Mijn Vader dat Mij verordineerd heeft; Opdat gij eet en drinkt aan Mijn tafel in Mijn Koninkrijk, en zit op tronen, oordelende de twaalf geslachten Israëls. En de Heere zeide: Simon, Simon, ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe; Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude; en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zo versterk uw broeders. En hij zeide tot Hem: Heere, ik ben bereid, met U ook in de gevangenis en in den dood te gaan. Maar Hij zeide: Ik zeg u, Petrus, de haan zal heden niet kraaien, eer gij driemaal zult verloochend hebben, dat gij Mij kent. En Hij zeide tot hen: Als Ik u uitzond, zonder buidel, en male, en schoenen, heeft u ook iets ontbroken? En zij zeiden: Niets. Hij zeide dan tot hen: Maar nu, wie een buidel heeft, die neme hem, desgelijks ook een male; en die geen heeft, die verkope zijn kleed, en kope een zwaard. Want Ik zeg u, dat nog dit, hetwelk geschreven is, in Mij moet volbracht worden, namelijk: En Hij is met de misdadigen gerekend. Want ook die dingen, die van Mij geschreven zijn, hebben een einde. En zij zeiden: Heere! zie hier twee zwaarden. En Hij zeide tot hen: Het is genoeg. En uitgaande, vertrok Hij, gelijk Hij gewoon was, naar den Olijfberg; en Hem volgden ook Zijn discipelen. En als Hij aan die plaats gekomen was, zeide Hij tot hen: Bidt, dat gij niet in verzoeking komt. En Hij scheidde Zich van hen af, omtrent een steenworp; en knielde neder en bad, Zeggende: Vader, of Gij wildet dezen drinkbeker van Mij wegnemen, doch niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede. En van Hem werd gezien een engel uit den hemel, die Hem versterkte. En in zwaren strijd zijnde, bad Hij te ernstiger. En zijn zweet werd gelijk grote droppelen bloeds, die op de aarde afliepen. En als Hij van het gebed opgestaan was, kwam Hij tot Zijn discipelen, en vond hen slapende van droefheid. En Hij zeide tot hen: Wat slaapt gij? Staat op en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt.

Lucas 22:1-46 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Het feest nu der ongezuurde broden, dat Pascha genoemd wordt, naderde. En de overpriesters en de schriftgeleerden zochten, hoe zij Hem uit de weg konden ruimen, want zij waren bang voor het volk. En de satan voer in Judas, genaamd Iskariot, die tot het getal der twaalven behoorde. En hij ging heen en besprak met de overpriesters en hoofdlieden, hoe hij Hem aan hen zou overleveren. En zij verblijdden zich en kwamen overeen hem geld te geven. En hij stemde daarmede in en zocht een goede gelegenheid om Hem, buiten de schare om, aan hen over te leveren. De dag der ongezuurde broden kwam, waarop het Pascha moest geslacht worden. En Hij zond Petrus en Johannes uit, zeggende: Gaat heen, maakt het Pascha voor ons gereed, opdat wij het kunnen eten. En zij zeiden tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij het gereed maken? Hij zeide tot hen: Zie, wanneer gij de stad inkomt, zal u een man tegenkomen, die een kruik water draagt. Volgt Hem in het huis, dat hij binnengaat, en zegt dan tot de heer van dat huis: De Meester zegt u: Waar is het vertrek, waar Ik met mijn discipelen het Pascha kan eten? En hij zal u een grote bovenzaal wijzen, van alles voorzien: maakt het daar gereed. En zij gingen heen en vonden het zoals Hij hun gezegd had, en zij maakten het Pascha gereed. En toen het uur aangebroken was, ging Hij aanliggen en de apostelen met Hem. En Hij zeide tot hen: Ik heb vurig begeerd dit Pascha met u te eten, eer Ik lijd. Want Ik zeg u, dat Ik het voorzeker niet meer eten zal, voordat het vervuld is in het Koninkrijk Gods. En Hij nam een beker op, sprak de dankzegging uit en zeide: Neemt deze en laat hem bij u rondgaan. Want Ik zeg u, Ik zal van nu aan voorzeker niet van de vrucht van de wijnstok drinken, voordat het Koninkrijk Gods gekomen is. En Hij nam een brood, sprak de dankzegging uit, brak het en gaf het hun, zeggende: Dit is mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt; doet dit tot mijn gedachtenis. Evenzo de beker, na de maaltijd, zeggende: Deze beker is het nieuwe verbond in mijn bloed, die voor u uitgegoten wordt. Doch zie, de hand van hem, die Mij verraadt, is met Mij aan de tafel. Want de Zoon des mensen gaat wel heen, naar hetgeen beschikt is, doch wee die mens, door wie Hij verraden wordt! En zij begonnen er onder elkander over te twisten, wie van hen het wel zijn kon, die dat zou doen. Er ontstond ook onenigheid onder hen over de vraag, wie van hen als de eerste moest gelden. Hij zeide tot hen: De koningen der volken voeren heerschappij over hen en hun machthebbers worden weldoeners genoemd. Doch gij niet alzo, maar de eerste onder u worde als de jongste en de leider als de dienaar. Want wie is de eerste: die aanligt, of die dient? Is het niet, die aanligt? Maar Ik ben in uw midden als dienaar. Gij zijt het, die steeds bij Mij gebleven zijt in mijn verzoekingen. En Ik beschik u het Koninkrijk, gelijk mijn Vader het Mij beschikt heeft, opdat gij aan mijn tafel eet en drinkt in mijn Koninkrijk. En gij zult zitten op tronen om de twaalf stammen Israëls te richten. Simon, Simon, zie, de satan heeft verlangd ulieden te ziften als de tarwe, maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet zou bezwijken. En gij, als gij eenmaal tot bekering gekomen zijt, versterk dan uw broederen. Hij zeide tot Hem: Here, met U ben ik bereid ook gevangenis en dood in te gaan! Maar Hij zeide: Ik zeg u Petrus, de haan zal heden niet kraaien, eer gij driemaal zult geloochend hebben, dat gij Mij kent. En Hij zeide tot hen: Toen Ik u uitzond zonder beurs of reiszak of sandalen, hebt gij toen aan iets gebrek gehad? Zij zeiden: Aan niets. Hij zeide tot hen: Maar nú, wie een beurs heeft, hij neme die, zo ook een reiszak; en wie er geen heeft, hij verkope zijn mantel en kope een zwaard. Want Ik zeg u, dat dit woord, dat geschreven is, aan Mij in vervulling moet gaan: En Hij is onder de misdadigers gerekend. Want wat over Mij geschreven is, komt tot een einde. Zij zeiden: Here, zie, hier zijn twee zwaarden! Hij zeide tot hen: Het is voldoende. En Hij verliet de stad en ging, zoals Hij gewoon was, naar de Olijfberg. En ook zijn discipelen volgden Hem. En toen Hij aan die plaats gekomen was, zeide Hij tot hen: Bidt, dat gij niet in verzoeking komt. En Hij zonderde Zich van hen af, ongeveer een steenworp ver, knielde neder en bad deze woorden: Vader, indien Gij wilt, neem deze beker van Mij weg; doch niet mijn wil, maar de uwe geschiede! En Hem verscheen een engel uit de hemel om Hem kracht te geven. En Hij werd dodelijk beangst en bad des te vuriger. En zijn zweet werd als bloeddruppels, die op de aarde vielen. En Hij stond op van het gebed en ging tot zijn discipelen en Hij vond hen slapende van droefheid. En Hij zeide tot hen: Waarom slaapt gij? Staat op, bidt, dat gij niet in verzoeking komt.

Lucas 22:1-46 Het Boek (HTB)

Ondertussen was het bijna Pesach, het Joodse Paasfeest, geworden. Tijdens dat feest eten de Joden alleen brood dat zonder gist gebakken is. De leidende priesters en bijbelgeleerden probeerden een manier te vinden om Jezus uit de weg te ruimen, zonder het risico te lopen dat het volk zich tegen hen zou keren. Satan kwam in Judas Iskariot, een van de groep van twaalf. Daarop ging Judas naar de leidende priesters en de tempelwachters om met hen te overleggen hoe hij hen kon helpen Jezus gevangen te nemen. Die waren daar natuurlijk blij mee. Zij besloten hem er geld voor te geven. Judas vond dat best en begon uit te kijken naar een gelegenheid om Jezus te laten gevangennemen zonder dat de mensen er iets van zouden merken. Op de eerste dag van Pesach, het Joodse Paasfeest, moest in ieder gezin een lam of een geitje worden geslacht. Toen die dag aanbrak, stuurde Jezus Petrus en Johannes erop uit om het Paasmaal klaar te maken. ‘Waar moeten we dat doen?’ vroegen ze. ‘Zodra jullie de stad binnenkomen,’ antwoordde Hij, ‘zul je een man zien die een kruik water draagt. Volg hem en ga hetzelfde huis binnen als hij. Zeg tegen de huiseigenaar: “De Meester vraagt of u ons de kamer wilt laten zien waar Hij en zijn leerlingen het Paasmaal kunnen eten.” Hij zal jullie meenemen naar boven, naar een grote, compleet ingerichte kamer. Maak daar het Paasmaal klaar.’ Ze gingen naar de stad en alles was precies zoals Jezus had gezegd. Daar maakten ze het eten klaar. ʼs Avonds kwam Jezus met de andere apostelen en ze gingen allemaal aan tafel. Hij zei: ‘Ik heb er geweldig naar verlangd dit Paasmaal met jullie te eten. Nog even en dan breekt voor Mij een tijd van groot lijden aan. Ik zeg jullie dat Ik het Paasmaal beslist niet meer zal eten tot het Koninkrijk van God volle werkelijkheid is geworden.’ Hij nam een beker wijn, dankte God ervoor en zei tegen zijn leerlingen: ‘Neem deze beker en drink er allemaal uit, want Ik zal geen wijn meer drinken tot het Koninkrijk van God is gekomen.’ Daarna nam Hij een brood, dankte God ervoor, brak het in stukken en gaf het zijn leerlingen. ‘Dit is mijn lichaam dat voor jullie wordt gegeven,’ zei Hij. ‘Eet het ter herinnering aan Mij.’ Na het eten gaf Hij hun de beker en zei: ‘Deze beker wijn is het teken van Gods nieuwe verbond met jullie. Een verbond dat wordt bekrachtigd door mijn bloed, dat zal vloeien als een offer voor jullie. Maar hier bij ons aan tafel zit de man die Mij zal uitleveren. Het is duidelijk dat Ik, de Mensenzoon, moet sterven. Het is een onderdeel van Gods plan. Maar het lot van de man die de Mensenzoon uitlevert, is afschuwelijk.’ De leerlingen vroegen zich af wie van hen zoiets zou kunnen doen. Zij kregen ook een meningsverschil over de vraag wie van hen de belangrijkste in het Koninkrijk van God zou zijn. Jezus kwam tussenbeide en zei: ‘In deze wereld doen de koningen en heersers met hun onderdanen wat ze willen. En de onderdanen moeten het maar goed vinden. Maar onder jullie mag dat niet zo zijn. Wie van jullie het meeste dient, zal je leider zijn. In de wereld zit de meester aan tafel en laat zich door zijn knechten bedienen. Maar hier is het anders. Ik ben jullie Dienaar. Jullie zijn Mij in deze vreselijk moeilijke dagen altijd trouw gebleven. Daarom zullen jullie mogen eten en drinken aan mijn tafel in het koninkrijk dat mijn Vader Mij heeft gegeven. Jullie zullen op tronen zitten om recht te spreken over de twaalf stammen van Israël. Simon, Simon, let op. Satan heeft gesmeekt of hij jullie door elkaar mag schudden als tarwe in een zeef. Maar Ik heb gebeden dat je geloof je niet in de steek zal laten. Wanneer je van je verkeerde weg bent teruggekomen, sterk dan je broeders in hun geloof.’ Simon zei: ‘Here, ik ben bereid met U de gevangenis in te gaan en zelfs de dood.’ Maar Jezus antwoordde: ‘Ik wil je één ding zeggen, Petrus: voordat de haan kraait, zul je drie keer hebben gezegd dat je Mij niet kent.’ Daarna vroeg Jezus zijn leerlingen: ‘Ik heb jullie er eens zonder geld, tas of extra kleren op uit gestuurd om de mensen het goede nieuws te brengen. Kwamen jullie toen iets tekort?’ ‘Nee, niets,’ antwoordden ze. ‘Maar,’ ging Hij verder, ‘neem nu een beurs mee als je er één hebt en een tas. Als je geen zwaard hebt, verkoop dan je mantel. Dan kun je een zwaard kopen. Want het is bijna zover dat deze profetie zal uitkomen: “Hij werd beschouwd als een misdadiger.” Alles wat de profeten over Mij hebben geschreven, zal uitkomen.’ ‘Meester, kijk,’ zeiden ze. ‘We hebben hier twee zwaarden.’ ‘Dat is genoeg!’ antwoordde Hij. Jezus en zijn leerlingen verlieten de kamer en gingen zoals gewoonlijk naar de Olijfberg. Daar zei Hij tegen hen: ‘Bid God dat jullie niet in verleiding komen.’ Hij ging een meter of dertig bij hen vandaan en liet Zich op de knieën vallen. ‘Vader,’ bad Hij, ‘neem deze beker alstublieft van Mij weg. Maar wat U wilt zal gebeuren en niet wat Ik wil.’ Op dat moment kwam een engel uit de hemel om Hem kracht te geven. En Hij begon vuriger te bidden. Hij was zo verschrikkelijk bang geworden dat het zweet Hem uitbrak en als grote druppels bloed op de grond viel. Ten slotte stond Hij op en ging terug naar zijn leerlingen. Hij zag dat ze in slaap waren gevallen, uitgeput van verdriet. ‘Hoe is het mogelijk?’ zei Hij. ‘Slapen jullie? Bid God dat jullie niet in verleiding komen.’

Lucas 22:1-46 BasisBijbel (BB)

Het was al bijna Pasen en het Feest van de Ongegiste Broden. De leiders van de priesters en de wetgeleerden probeerden een plan te bedenken om Jezus uit de weg te ruimen. Maar ze waren bang voor de mensen. Toen kwam de duivel in Judas Iskariot, één van de twaalf leerlingen. Judas ging naar de leiders van de priesters en de leiders van het volk. Hij besprak met hen hoe hij Jezus aan hen zou kunnen verraden. Ze waren erg blij en beloofden dat ze hem ervoor zouden betalen. Hij zocht naar een moment om Hem aan hen te verraden als er geen grote groepen mensen om Hem heen waren. Het was de eerste dag van het Feest van de Ongegiste Broden. Op die dag moet het paaslam worden geslacht. Jezus vroeg aan Petrus en Johannes om de paasmaaltijd te gaan klaarmaken. Ze vroegen: "Waar wilt U dat we het klaarmaken?" Hij zei tegen hen: "Zodra jullie de stad binnen komen, zullen jullie een man tegenkomen die een kruik water draagt. Volg hem en ga het huis in waar hij naar binnen gaat. Zeg tegen de heer van dat huis: 'De Meester vraagt in welke kamer Hij met zijn leerlingen de paasmaaltijd kan eten.' Hij zal jullie een grote bovenzaal laten zien. Daar staat alles wat nodig is. Maak daar de paasmaaltijd klaar." Ze gingen op weg en alles gebeurde zoals Jezus had gezegd. En ze maakten het paaslam klaar. Toen het tijd was voor de maaltijd, ging Hij met de twaalf leerlingen aan tafel. Hij zei: "Ik heb er heel erg naar uitgekeken om deze paasmaaltijd met jullie te eten voordat Ik lijd. Want Ik zal het paaslam niet meer eten, totdat het werkelijkheid zal zijn geworden in het Koninkrijk van God." Hij nam een beker met wijn en dankte God ervoor. Toen zei Hij: "Drink uit deze beker en geef hem aan elkaar door. Want Ik zeg jullie dat Ik geen wijn meer zal drinken, totdat het Koninkrijk van God is gekomen." En Hij nam een brood en dankte God ervoor. Toen brak Hij het in stukken, gaf die aan hen en zei: "Dit is mijn lichaam dat voor jullie wordt gebroken. Eet hiervan en denk aan Mij." Hetzelfde deed Hij met de beker na de maaltijd, en zei: "Deze wijn is het bloed waarmee God een nieuw verbond sluit met de mensen. Het is mijn bloed dat voor jullie wordt uitgegoten. Maar let op: de man die Mij zal verraden, zit hier met Mij aan tafel. De Mensenzoon zal sterven op de manier die God heeft bepaald. Maar het zal slecht aflopen met de man die Hem verraadt!" Toen begonnen ze er met elkaar over te praten wie van hen dat zou doen. Ook kregen ze ruzie over de vraag wie van hen het belangrijkste was. Maar Jezus zei tegen hen: "De koningen van de volken heersen over de volken. En de machtige mensen worden weldoeners genoemd. Maar zo moet het bij jullie niet zijn. Als je de oudste bent, wees dan net zo bescheiden alsof je de jongste was. En als je een leider bent, gedraag je dan als een dienaar. Want wie is het belangrijkste: de man die aan tafel zit, of de man die hem bedient? De man die aan tafel zit toch zeker? Maar Ík heb Me bij jullie als een dienaar gedragen. Jullie zijn aldoor bij Mij gebleven, wát er ook gebeurde. Aan jullie geef Ik het Koninkrijk, net zoals mijn Vader het aan Mij heeft gegeven. Want Ik wil dat jullie in mijn Koninkrijk bij Mij aan tafel eten en drinken. En jullie zullen op twaalf tronen zitten om over de twaalf stammen van Israël te oordelen." De Heer Jezus zei: "Simon, Simon, de duivel zal jullie allemaal zeven als graan in een zeef. Maar Ik heb voor je gebeden dat je je geloof niet zal verliezen. En luister, Simon. Als je eenmaal hebt ingezien dat je verkeerd hebt gedaan, moet je je broeders moed inspreken." Simon zei tegen Hem: "Heer, ik ben bereid om met U gevangen genomen en gedood te worden!" Maar Hij zei tegen hem: "Ik zeg je, Petrus, dat je vandaag drie keer zal zeggen dat je Mij niet kent. Nog vóórdat de haan kraait zal dat gebeuren." Hij zei tegen hen: "Toen Ik jullie op pad stuurde zonder geld of reistas of sandalen, hebben jullie toen aan iets tekort gehad?" Ze zeiden: "Nee, Heer, aan niets." Toen zei Jezus: "Maar nú zeg Ik: als je geld hebt, moet je dat meenemen, en ook een reistas. En als je geen zwaard hebt, moet je je mantel verkopen en een zwaard kopen. Want Ik zeg jullie dat wat er over Mij in de Boeken geschreven is, nu gaat gebeuren. Daar staat: 'Hij is als een misdadiger behandeld.' En dat gaat nu gebeuren." Ze zeiden: "Kijk Heer, hier zijn twee zwaarden!" Hij zei tegen hen: "Dat is genoeg." Jezus verliet de stad en ging zoals altijd naar de Olijfberg. Zijn leerlingen gingen met Hem mee. Toen ze daar waren aangekomen, zei Hij tegen hen: "Bid dat jullie je geloof niet zullen verliezen door wat er gaat gebeuren." En Hij liep een eindje bij hen vandaan. Op ongeveer een steenworp afstand knielde Hij neer en begon te bidden. Hij bad: "Vader, laat Mij alstublieft niet de beker van uw straf leeg hoeven te drinken." Maar Ik zal niet doen wat Ik Zelf wil, maar wat U wil." Toen kwam er een engel bij Hem om Hem kracht te geven. Daarna bad Hij nog vuriger. Hij begon zó bang te worden, dat zijn zweetdruppels veranderden in bloeddruppels die op de grond vielen. Toen Hij klaar was met bidden, stond Hij op en ging naar zijn leerlingen. Hij merkte dat ze van verdriet in slaap waren gevallen. Hij zei: "Waarom slapen jullie? Sta op en bid dat jullie je geloof niet zullen verliezen."

YouVersion gebruikt cookies om je ervaring te personaliseren. Door onze website te gebruiken ga je akkoord met ons gebruik van cookies zoals beschreven in ons Privacybeleid