Lucas 2:1-52
Lucas 2:1-52 Herziene Statenvertaling (HSV)
En het geschiedde in die dagen dat er een gebod uitging van keizer Augustus dat heel de wereld ingeschreven moest worden. Deze eerste inschrijving vond plaats toen Cyrenius over Syrië stadhouder was. En ze gingen allen op weg om ingeschreven te worden, ieder naar zijn eigen stad. Ook Jozef ging op weg, van Galilea uit de stad Nazareth naar Judea, naar de stad van David, die Bethlehem heet, omdat hij uit het huis en het geslacht van David was, om ingeschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, die zwanger was. En het geschiedde, toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden dat zij baren zou, en zij baarde haar eerstgeboren Zoon, wikkelde Hem in doeken en legde Hem in de kribbe, omdat er voor hen geen plaats was in de herberg. En er waren herders in diezelfde streek, die zich ophielden in het open veld en 's nachts de wacht hielden over hun kudde. En zie, een engel van de Heere stond bij hen en de heerlijkheid van de Heere omscheen hen en zij werden zeer bevreesd. En de engel zei tegen hen: Wees niet bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die voor heel het volk wezen zal, namelijk dat heden voor u geboren is de Zaligmaker, in de stad van David; Hij is Christus, de Heere. En dit zal voor u het teken zijn: u zult het Kindje vinden in doeken gewikkeld en liggend in de kribbe. En plotseling was er bij de engel een menigte van de hemelse legermacht, die God loofde en zei: Eer zij aan God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in mensen een welbehagen. En het geschiedde, toen de engelen van hen weggegaan waren naar de hemel, dat de herders tegen elkaar zeiden: Laten wij dan naar Bethlehem gaan en dat woord zien dat er geschied is, dat de Heere ons bekendgemaakt heeft. En zij gingen met haast en vonden Maria en Jozef, en het Kindje liggend in de kribbe. Toen zij Het gezien hadden, maakten zij overal het woord bekend dat hun over dit Kind verteld was. En allen die het hoorden, verwonderden zich over wat door de herders tegen hen gezegd werd. Maar Maria bewaarde al deze woorden en overlegde die in haar hart. En de herders keerden terug en zij verheerlijkten en loofden God om alles wat zij gehoord en gezien hadden, zoals tot hen gesproken was. En toen acht dagen vervuld waren, en men het Kind besnijden moest, werd Hem de naam Jezus gegeven, die genoemd was door de engel voordat Hij in de moederschoot ontvangen was. En toen de dagen van haar reiniging volgens de wet van Mozes vervuld waren, brachten zij Hem naar Jeruzalem om Hem de Heere voor te stellen – zoals geschreven staat in de wet van de Heere: al wat mannelijk is dat de moederschoot opent, zal heilig voor de Heere genoemd worden – en om een offer te brengen volgens wat gezegd is in de wet van de Heere, een paar tortelduiven of twee jonge duiven. En zie, er was een man in Jeruzalem, van wie de naam Simeon was, en die man was rechtvaardig en godvrezend. Hij verwachtte de vertroosting van Israël en de Heilige Geest was op hem. En hem was een Goddelijke openbaring gegeven door de Heilige Geest dat hij de dood niet zien zou voordat hij de Gezalfde van de Heere zou zien. En hij kwam door de Geest in de tempel. En toen de ouders het Kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen volgens de gewoonte van de wet, nam hij Het in zijn armen, loofde God en zei: Nu laat U, Heere, Uw dienstknecht gaan in vrede, volgens Uw woord, want mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien, die U bereid hebt voor de ogen van alle volken, een licht om de heidenen te verlichten en om Uw volk Israël te verheerlijken. En Jozef en Zijn moeder verwonderden zich over wat er over Hem gezegd werd. En Simeon zegende hen en zei tegen Maria, Zijn moeder: Zie, dit Kind is bestemd tot val en opstanding van velen in Israël en tot een teken dat tegengesproken zal worden – ook door uw eigen ziel zal een zwaard gaan – opdat de overwegingen uit veel harten openbaar worden. Ook Anna was er, een profetes, een dochter van Fanuel, uit de stam van Aser. Zij was op hoge leeftijd gekomen en had na haar meisjesjaren zeven jaar met haar man geleefd. En zij was een weduwe van ongeveer vierentachtig jaar, die de tempel niet verliet en met vasten en bidden God nacht en dag diende. En zij kwam er op dat moment bij staan en beleed eveneens de Heere, en zij sprak over Hem tot allen die de verlossing in Jeruzalem verwachtten. En toen zij alles volbracht hadden wat er volgens de wet van de Heere gedaan moest worden, keerden zij terug naar Galilea, naar hun stad Nazareth. En het Kind groeide op en Het werd gesterkt in de geest en vervuld met wijsheid, en de genade van God was op Hem. En Zijn ouders reisden elk jaar voor het feest van het Pascha naar Jeruzalem. En toen Hij twaalf jaar was en zij naar de gewoonte van het feest naar Jeruzalem gegaan waren, en die dagen tot het einde doorgebracht hadden, bleef het Kind Jezus, terwijl zij terugkeerden, in Jeruzalem achter zonder dat Jozef en Zijn moeder het wisten. Maar omdat zij dachten dat Hij bij het reisgezelschap was, gingen zij een dagreis ver, en daarna zochten zij Hem onder de familieleden en onder de bekenden. En toen zij Hem niet vonden, keerden zij terug naar Jeruzalem en zochten Hem daar. En het gebeurde dat zij Hem na drie dagen in de tempel vonden, terwijl Hij te midden van de leraars zat, naar hen luisterde en vragen aan hen stelde. Allen die Hem hoorden, stonden versteld van Zijn verstand en antwoorden. En toen zij Hem zagen, stonden zij versteld, en Zijn moeder zei tegen Hem: Kind, waarom hebt U ons dit aangedaan? Zie, Uw vader en ik hebben U met angst gezocht. En Hij zei tegen hen: Waarom hebt u Mij gezocht? Wist u niet dat Ik moet zijn in de dingen van Mijn Vader? En zij begrepen het woord niet dat Hij tot hen sprak. En Hij ging met hen mee en kwam in Nazareth en was hun onderdanig. En Zijn moeder bewaarde al deze dingen in haar hart. En Jezus nam toe in wijsheid en in grootte en in genade bij God en de mensen.
Lucas 2:1-52 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En het geschiedde in diezelfde dagen, dat er een gebod uitging van den keizer Augustus, dat de gehele wereld beschreven zou worden. Deze eerste beschrijving geschiedde, als Cyrénius over Syrië stadhouder was. En zij gingen allen om beschreven te worden, een iegelijk naar zijn eigen stad. En Jozef ging ook op van Galiléa, uit de stad Nazareth, naar Judéa, tot de stad Davids, die Bethlehem genaamd wordt, (omdat hij uit het huis en geslacht van David was); Om beschreven te worden met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke bevrucht was. En het geschiedde, als zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zoude. En zij baarde haar eerstgeboren Zoon, en wond Hem in doeken, en legde Hem neder in de kribbe, omdat voor henlieden geen plaats was in de herberg. En er waren herders in diezelfde landstreek, zich houdende in het veld, en hielden de nachtwacht over hun kudde. En ziet, een engel des Heeren stond bij hen, en de heerlijkheid des Heeren omscheen hen, en zij vreesden met grote vreze. En de engel zeide tot hen: Vreest niet, want, ziet, ik verkondig u grote blijdschap, die al den volke wezen zal; Namelijk dat u heden geboren is de Zaligmaker, welke is Christus, de Heere, in de stad Davids. En dit zal u het teken zijn: gij zult het Kindeken vinden in doeken gewonden, en liggende in de kribbe. En van stonde aan was er met den engel een menigte des hemelsen heirlegers, prijzende God en zeggende: Ere zij God in de hoogste hemelen, en vrede op aarde, in de mensen een welbehagen. En het geschiedde, als de engelen van hen weggevaren waren naar den hemel, dat de herders tot elkander zeiden: Laat ons dan heengaan naar Bethlehem, en laat ons zien het woord, dat er geschied is, hetwelk de Heere ons heeft verkondigd. En zij kwamen met haast, en vonden Maria en Jozef, en het Kindeken liggende in de kribbe. En als zij Het gezien hadden, maakten zij alom bekend het woord, dat hun van dit Kindeken gezegd was. En allen, die het hoorden, verwonderden zich over hetgeen hun gezegd werd van de herders. Doch Maria bewaarde deze woorden alle te zamen, overleggende die in haar hart. En de herders keerden wederom, verheerlijkende en prijzende God over alles, wat zij gehoord en gezien hadden, gelijk tot hen gesproken was. En als acht dagen vervuld waren, dat men het Kindeken besnijden zou, zo werd Zijn Naam genaamd JEZUS, welke genaamd was van den engel, eer Hij in het lichaam ontvangen was. En als de dagen harer reiniging vervuld waren, naar de wet van Mozes, brachten zij Hem te Jeruzalem, opdat zij Hem den Heere voorstelden; (Gelijk geschreven is in de wet des Heeren: Al wat mannelijk is, dat de moeder opent, zal den Heere heilig genaamd worden.) En opdat zij offerande gaven, naar hetgeen in de wet des Heeren gezegd is, een paar tortelduiven, of twee jonge duiven. En ziet, er was een mens te Jeruzalem, wiens naam was Simeon; en deze mens was rechtvaardig en godvrezende; verwachtende de vertroosting Israëls, en de Heilige Geest was op hem. En hem was een Goddelijke openbaring gedaan door den Heiligen Geest, dat hij den dood niet zien zoude, eer hij den Christus des Heeren zou zien. En hij kwam door den Geest in den tempel. En als de ouders het Kindeken Jezus inbrachten, om naar de gewoonte der wet met Hem te doen; Zo nam hij Hetzelve in zijn armen, en loofde God, en zeide: Nu laat Gij, Heere! Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord; Want mijn ogen hebben Uw zaligheid gezien, Die Gij bereid hebt voor het aangezicht van al de volken: Een Licht tot verlichting der heidenen, en tot heerlijkheid van Uw volk Israël. En Jozef en Zijn moeder verwonderden zich over hetgeen van Hem gezegd werd. En Simeon zegende henlieden, en zeide tot Maria, Zijn moeder: Zie, Deze wordt gezet tot een val en opstanding veler in Israël, en tot een teken, dat wedersproken zal worden. (En ook een zwaard zal door uw eigen ziel gaan) opdat de gedachten uit vele harten geopenbaard worden. En er was Anna, een profetesse, een dochter van Fanuël, uit den stam van Aser; deze was tot groten ouderdom gekomen, welke met haar man zeven jaren had geleefd van haar maagdom af. En zij was een weduwe van omtrent vier en tachtig jaren, dewelke niet week uit den tempel, met vasten en bidden, God dienende nacht en dag. En deze, te dierzelfder ure daarbij komende, heeft insgelijks den Heere beleden, en sprak van Hem tot allen, die de verlossing in Jeruzalem verwachtten. En als zij alles voleindigd hadden, wat naar de wet des Heeren te doen was, keerden zij weder naar Galiléa, tot hun stad Nazareth. En het Kindeken wies op, en werd gesterkt in den geest, en vervuld met wijsheid; en de genade Gods was over Hem. En Zijn ouders reisden alle jaar naar Jeruzalem, op het feest van pascha. En toen Hij twaalf jaren oud geworden was, en zij naar Jeruzalem opgegaan waren, naar de gewoonte van den feestdag; En de dagen aldaar voleindigd hadden, toen zij wederkeerden, bleef het Kind Jezus te Jeruzalem, en Jozef en Zijn moeder wisten het niet. Maar menende, dat Hij in het gezelschap op den weg was, gingen zij een dagreize, en zochten Hem onder de magen, en onder de bekenden. En als zij Hem niet vonden, keerden zij wederom naar Jeruzalem, Hem zoekende. En het geschiedde, na drie dagen, dat zij Hem vonden in den tempel, zittende in het midden der leraren, hen horende, en hen ondervragende. En allen, die Hem hoorden, ontzetten zich over Zijn verstand en antwoorden. En zij, Hem ziende, werden verslagen; en Zijn moeder zeide tot Hem: Kind! waarom hebt Gij ons zo gedaan? Zie, Uw vader en ik hebben U met angst gezocht. En Hij zeide tot hen: Wat is het, dat gij Mij gezocht hebt? Wist gij niet, dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders? En zij verstonden het woord niet, dat Hij tot hen sprak. En Hij ging met hen af, en kwam te Nazareth, en was hun onderdanig. En Zijn moeder bewaarde al deze dingen in haar hart. En Jezus nam toe in wijsheid, en in grootte, en in genade bij God en de mensen.
Lucas 2:1-52 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
En het geschiedde in die dagen, dat er een bevel uitging vanwege keizer Augustus, dat het gehele rijk moest worden ingeschreven. Deze inschrijving had voor het eerst plaats, toen Quirinius het bewind over Syrië voerde. En zij gingen allen op reis om zich te laten inschrijven, ieder naar zijn eigen stad. Ook Jozef trok op van Galilea, uit de stad Nazaret, naar Judea, naar de stad van David, die Betlehem heet, omdat hij uit het huis en het geslacht van David was, om zich te laten inschrijven met Maria, zijn ondertrouwde vrouw, welke zwanger was. En het geschiedde, toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden, dat zij baren zou, en zij baarde haar eerstgeboren zoon en wikkelde Hem in doeken en legde Hem in een kribbe, omdat voor hen geen plaats was in de herberg. En er waren herders in diezelfde landstreek, die zich ophielden in het veld en des nachts de wacht hielden over hun kudde. En opeens stond een engel des Heren bij hen en de heerlijkheid des Heren omstraalde hen, en zij vreesden met grote vreze. En de engel zeide tot hen: Weest niet bevreesd, want zie, ik verkondig u grote blijdschap, die heel het volk zal ten deel vallen: U is heden de Heiland geboren, namelijk Christus, de Here, in de stad van David. En dit zij u het teken: Gij zult een kind vinden in doeken gewikkeld en liggende in een kribbe. En plotseling was er bij de engel een grote hemelse legermacht, die God loofde, zeggende: Ere zij God in den hoge, en vrede op aarde bij mensen des welbehagens. En het geschiedde, toen de engelen van hen heengevaren waren naar de hemel, dat de herders tot elkander spraken: Laten wij dan naar Betlehem gaan om te zien hetgeen geschied is en ons door de Here is bekendgemaakt. En zij gingen haastig en vonden Maria en Jozef, en het kind liggende in de kribbe. En toen zij het gezien hadden, maakten zij bekend hetgeen tot hen gesproken was over dit kind. En allen, die ervan hoorden, verbaasden zich over hetgeen door de herders tot hen gezegd werd. Doch Maria bewaarde al deze woorden, die overwegende in haar hart. En de herders keerden terug, God lovende en prijzende om alles wat zij hadden gehoord en gezien, gelijk het hun gezegd was. En toen acht dagen vervuld waren, zodat zij Hem moesten besnijden, ontving Hij ook de naam Jezus, die door de engel genoemd was, eer Hij in de moederschoot was ontvangen. En toen de dagen hunner reiniging naar de wet van Mozes vervuld waren, brachten zij Hem naar Jeruzalem om Hem de Here voor te stellen, gelijk geschreven staat in de wet des Heren: Al het eerstgeborene van het mannelijke geslacht zal heilig heten voor de Here, en om een offer te brengen overeenkomstig hetgeen in de wet des Heren gezegd is, een paar tortelduiven of twee jonge duiven. En zie, er was een man te Jeruzalem, wiens naam was Simeon, en deze man was rechtvaardig en vroom, en hij verwachtte de vertroosting van Israël, en de heilige Geest was op hem. En hem was door de heilige Geest een godsspraak gegeven, dat hij de dood niet zou zien, eer hij de Christus des Heren gezien had. En hij kwam door de Geest in de tempel. En toen de ouders het kind Jezus binnenbrachten om met Hem te doen overeenkomstig de gewoonte der wet, nam ook hij het in zijn armen en hij loofde God en zeide: Nu laat Gij, Here, uw dienstknecht gaan in vrede, naar uw woord, want mijn ogen hebben uw heil gezien, dat Gij bereid hebt voor het aangezicht van alle volken: licht tot openbaring voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israël. En zijn vader en zijn moeder stonden verwonderd over hetgeen van Hem gezegd werd. En Simeon zegende hen en zeide tot Maria, zijn moeder: Zie, deze is gesteld tot een val en opstanding van velen in Israël en tot een teken, dat weersproken wordt – en door uw eigen ziel zal een zwaard gaan –, opdat de overleggingen uit vele harten openbaar worden. Ook was daar Hanna, een profetes, een dochter van Fanuël, uit de stam Aser. Zij was op hoge leeftijd gekomen, nadat zij met haar man na haar huwelijksdag zeven jaren had geleefd, en nu was zij weduwe, ongeveer vierentachtig jaar oud, en zij diende God onafgebroken in de tempel, met vasten en bidden, nacht en dag. En zij kwam op datzelfde ogenblik daarbij staan, en zij loofde mede God en sprak over Hem tot allen, die voor Jeruzalem verlossing verwachtten. En toen zij alles volbracht hadden, wat volgens de wet des Heren te doen was, keerden zij terug naar Galilea, naar hun stad Nazaret. Het kind groeide op en werd krachtig, en het werd vervuld met wijsheid, en de genade Gods was op Hem. En zijn ouders reisden elk jaar naar Jeruzalem, op het Paasfeest. En toen Hij twaalf jaar was geworden en zij, zoals dit bij het feest gebruikelijk was, optrokken, en de feestdagen voleindigd hadden, bleef het kind Jezus bij hun terugreis te Jeruzalem achter, en zijn ouders bemerkten het niet. Daar zij vermoedden, dat Hij bij het reisgezelschap was, gingen zij één dagreis ver en zochten Hem onder de verwanten en bekenden. En toen zij Hem niet vonden, keerden zij terug naar Jeruzalem, Hem zoekende. En het geschiedde na drie dagen, dat zij Hem vonden in de tempel, waar Hij zat te midden der leraren, terwijl Hij naar hen hoorde en hun vragen stelde. Allen nu, die Hem hoorden, waren verbaasd over zijn verstand en zijn antwoorden. En toen zij Hem zagen, stonden zij versteld en zijn moeder zeide tot Hem: Kind, waarom hebt Gij ons dit aangedaan? Zie, uw vader en ik zoeken U met smart! En Hij zeide tot hen: Waarom hebt gij naar Mij gezocht? Wist gij niet, dat Ik bezig moet zijn met de dingen mijns Vaders? En zij begrepen het woord niet, dat Hij tot hen sprak. En Hij ging met hen terug en kwam te Nazaret en was hun onderdanig. En zijn moeder bewaarde al deze woorden in haar hart. En Jezus nam toe in wijsheid en grootte en genade bij God en mensen.
Lucas 2:1-52 Het Boek (HTB)
Omstreeks deze tijd gaf de Romeinse keizer Augustus bevel dat in zijn hele rijk een volkstelling moest worden gehouden. Quirinius was toen gouverneur van Syrië. Iedereen moest naar de stad of het dorp van zijn voorouders gaan om zich te laten inschrijven. En omdat Jozef van David afstamde, moest hij naar Bethlehem in Judea, want daar had David vroeger gewoond. Samen met Maria, zijn zwangere vrouw, verliet hij Nazareth in Galilea om zich te laten inschrijven. Toen zij in Bethlehem waren, moest Maria bevallen. Zij bracht haar eerste kind ter wereld, een jongen. Zij wikkelde hem in doeken en legde hem in een voerbak, want in de herberg van het dorp hadden Jozef en Maria geen onderdak kunnen vinden. Die nacht kwam een engel van God bij enkele herders die buiten in het veld overnachtten en op wacht zaten bij hun kudde. Door de verschijning van de engel werd de omgeving in een helder licht gezet. De herders beefden van angst, maar de engel stelde hen gerust. ‘Wees niet bang,’ zei hij, ‘want ik breng u het mooiste nieuws dat u ooit hebt gehoord. Het is groot nieuws voor het hele volk. Vandaag is in Bethlehem de Redder geboren: Christus, de Here. Ik zal u vertellen hoe u Hem kunt herkennen: het kind ligt in doeken gewikkeld in een voerbak.’ Plotseling kwam bij de engel een menigte andere engelen die God loofden. Een hemels leger was het. ‘Ere zij God in de hoge,’ zongen zij. ‘Vrede op aarde bij de mensen die naar zijn wil leven.’ Zodra de engelen naar de hemel waren teruggekeerd, zeiden de herders tegen elkaar: ‘Kom! We gaan vlug naar Bethlehem. Nu de Here ons dit verteld heeft, moeten wij zien wat daar gebeurd is.’ Zij liepen snel naar het stadje, vonden Maria en Jozef en zagen het kind! Het lag in een voerbak. Nadat zij het hadden gezien, gingen de herders overal vertellen wat er was gebeurd en wat de engel over het kind had gezegd. Ieder die hun verhaal hoorde, was verbaasd. Maria nam deze dingen stil in zich op en dacht er veel over na. Later gingen de herders weer terug naar hun kudde in het veld. Zij prezen God voor wat zij hadden gehoord en gezien. Het was precies zoals de engel had verteld. Acht dagen later werd de voorhuid van het kind weggesneden. Het kreeg de naam Jezus, zoals de engel had gezegd toen hij Maria kwam vertellen dat zij zwanger zou worden. Na de bevalling was Maria volgens de Joodse wet veertig dagen onrein. Toen die tijd voorbij was, ging zij met haar man naar Jeruzalem om het kind aan de Here op te dragen. In de wet stond namelijk: ‘Elk eerste kind dat een jongen is, moet aan de Here worden opgedragen.’ Op diezelfde dag brachten zij ook het verplichte offer. Volgens de wet hoefden arme mensen maar twee tortelduiven of twee jonge duiven te geven. In Jeruzalem woonde een zekere Simeon. Hij was een eerlijk mens die leefde volgens Gods wil en hij was vol van de Heilige Geest. Hij leefde in de stellige verwachting dat God zich over Israël zou ontfermen. Want de Heilige Geest had hem duidelijk gemaakt dat hij pas zou sterven als hij de Christus had gezien. De Heilige Geest had hem ertoe gedrongen die dag naar de tempel te gaan. Terwijl hij daar was, zag hij Jozef en Maria komen om, in gehoorzaamheid aan de wet, het kind Jezus aan God op te dragen. Simeon nam het kind in zijn armen en begon God te prijzen. ‘Here,’ juichte hij, ‘het wachten is voorbij! Nu ben ik gerust. U hebt uw woord gehouden. Met eigen ogen heb ik de Redder gezien die U aan de wereld gaat geven. Hij is een licht voor alle volken, de roem en eer voor uw volk Israël.’ Verwonderd luisterden Jozef en Maria naar wat Simeon over hun kind zei. Simeon noemde hen bevoorrechte mensen. ‘Maar,’ waarschuwde hij Maria, ‘er zal een zwaard door uw ziel gaan. Want velen in Israël zullen zich aan dit kind ergeren, tot hun eigen ongeluk. Maar vele anderen zal Hij de grootste vreugde geven. Hij zal de diepste gedachten van de mensen aan het licht brengen.’ Er was in de tempel ook een profetes, Anna, een dochter van Fanuël. Ze hoorde bij de stam van Aser en was vierentachtig jaar oud. Zeven jaar na haar huwelijk was haar man gestorven. En nu kwam ze nooit buiten de tempel. Dag en nacht bleef zij daar om God te dienen met vasten en bidden. Zij kwam er net aan terwijl Simeon met Jozef en Maria stond te praten. Ook zij begon God te danken. Aan iedereen die uitkeek naar de bevrijding van Jeruzalem, vertelde zij dat de Christus was gekomen. Nadat Jezusʼ ouders alles hadden gedaan wat zij volgens de wet van God moesten doen, gingen zij terug naar huis, naar Nazareth in Galilea. Daar groeide het kind op tot een flinke, sterke jongen. Hij bleek een bijzondere wijsheid te hebben. De genade van God was op Hem. Het was de gewoonte van Jezusʼ ouders elk jaar naar Jeruzalem te gaan voor de viering van Pesach, het Joodse Paasfeest. Toen Jezus twaalf jaar oud was, mocht Hij voor het eerst mee. Na de feestdagen gingen zij weer terug naar Nazareth, maar Jezus bleef in Jeruzalem achter. Zijn ouders misten Hem eerst niet eens, want zij dachten dat Hij ergens tussen de andere reizigers liep. Maar ʼs avonds werden zij toch ongerust en gingen Hem zoeken tussen hun familie en vrienden. Hij was echter nergens te vinden. Daarom liepen ze terug naar Jeruzalem. Na drie dagen zoeken vonden ze Hem eindelijk. Hij zat in de tempel tussen de bijbelgeleerden en was heel serieus met hen aan het praten. Ieder die Hem hoorde, verbaasde zich over zijn verstand en zijn antwoorden. Zijn ouders wisten niet wat zij moesten denken toen zij Hem daar zo zagen zitten. ‘Jongen toch,’ zei zijn moeder. ‘Waarom heb je ons dit aangedaan? Vader en ik hebben je overal gezocht. Wij wisten ons gewoon geen raad.’ ‘Dat hoefde toch niet?’ antwoordde Hij. ‘Wist u niet dat Ik bezig moet zijn met de dingen van mijn Vader?’ Maar zij begrepen niet wat Hij bedoelde. Hij ging met hen naar Nazareth terug en was gehoorzaam. Zijn moeder dacht veel over deze dingen na en nam alles goed in zich op. Hoe ouder Jezus werd, hoe meer wijsheid Hij kreeg. Hij stond in de gunst bij God en de mensen.
Lucas 2:1-52 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
In die tijd wilde de Romeinse keizer Augustus laten tellen hoeveel mensen er in zijn hele rijk woonden. Daarom gaf hij het bevel dat iedereen zich moest laten inschrijven. Dit gebeurde voor de eerste keer in de tijd dat Quirinius bestuurder was van Syrië. Om geteld te worden, moesten de mensen naar de stad gaan waar hun familie oorspronkelijk vandaan kwam. Daar moesten ze zich laten inschrijven. Ook Jozef ging op reis. Hij reisde van de stad Nazaret in Galilea naar Betlehem in Judea. Dat was de stad waar vroeger koning David geboren was. Jozef was namelijk uit de familie van koning David. Daar moest hij zich laten inschrijven, samen met Maria met wie hij was verloofd. Maria was in verwachting. Toen ze daar waren aangekomen, werd het kind geboren. Het was haar eerste kind, een zoon. Maria wikkelde Hem in een doek en legde Hem in een voerbak van de dieren. Want in de herberg was voor hen geen plaats. Diezelfde nacht waren er buiten de stad herders in het veld. Ze hielden de wacht bij hun schapen. Plotseling stond er een engel van de Heer God bij hen. De stralende aanwezigheid van God was om hen heen. Ze schrokken hevig en waren bang. Maar de engel zei tegen hen: "Jullie hoeven niet bang te zijn. Want ik breng jullie goed nieuws. Dat goede nieuws is voor het hele volk: Vandaag is in de stad waar vroeger koning David geboren is, de Messias geboren. Hij is de Redder, de Heer. Dit is voor jullie het teken dat het waar is wat ik zeg: jullie zullen een kind vinden dat in doeken is gewikkeld en in een voerbak ligt." Plotseling waren er bij de engel nog heel veel meer engelen. Ze prezen God en zeiden: "Prijs God in de hoogste hemel! Vrede op aarde voor de mensen waar God blij mee is!" Toen gingen de engelen naar de hemel terug. De herders zeiden tegen elkaar: "Kom, we gaan naar Betlehem! We gaan kijken naar wat de Heer God ons heeft verteld!" Ze gingen haastig op weg. En ze vonden Maria en Jozef, en het kind dat in de voerbak lag. Toen gingen ze aan iedereen vertellen wat de engel hun over dit kind had gezegd. Iedereen was erg verbaasd over hun verhaal. Maria onthield alles wat ze hadden verteld en dacht er over na in haar hart. De herders gingen terug naar hun schapen en prezen en dankten God voor alles wat ze gezien en gehoord hadden. Alles was zoals de engel tegen hen had gezegd. Toen het kind acht dagen oud was, werd het besneden en kreeg het de naam Jezus. Dat was de naam die de engel had genoemd nog voordat Maria in verwachting raakte. Maria en Jozef deden alles wat volgens de wet van Mozes moet gebeuren als er een kind is geboren. Daarna namen ze Hem mee naar Jeruzalem om Hem naar de Heer God te brengen. Want in de wet staat: 'Elke eerste zoon en elk eerstgeboren dier is voor de Heer.' Ook gingen ze, zoals dat moet van de wet, het offer brengen: een paar tortelduiven of twee jonge duiven. Er woonde in Jeruzalem een man die Simeon heette. Hij was een gelovig man die leefde zoals God het wil. Hij keek uit naar de dag dat God zijn volk Israël zou redden en troosten. De Heilige Geest was op hem. En de Heilige Geest had tegen hem gezegd dat hij vóór zijn dood de Messias zou zien. Die dag stuurde de Heilige Geest hem naar de tempel. Jozef en Maria brachten Jezus binnen om met Hem te doen wat ze volgens de wet van Mozes moesten doen. Toen nam Simeon Jezus in zijn armen en hij prees God. Hij zei: "Nu laat U, Heer, uw dienaar in vrede sterven, zoals U ook heeft gezegd. Want nu heb ik Hem gezien door wie U alle volken gaat redden. Hij is het Licht voor alle volken. En vanwege Hem zullen de mensen het volk Israël dankbaar zijn." Zijn vader en moeder waren verbaasd over de dingen die Simeon over Jezus zei. Simeon zegende hen en zei tegen Maria: "Veel mensen zullen door Hem ten val komen. Maar veel andere mensen zullen juist door Hem gered worden. Hij zal een teken zijn waar veel mensen niet in zullen willen geloven. Door Hem zullen zelfs de diepst verborgen gedachten van de mensen zichtbaar worden. En voor jou zal het zijn alsof er een zwaard door je hart gaat." Er was daar ook een vrouw die Anna heette. Zij was een profetes, een dochter van Fanuël, uit de stam van Aser. Ze was zeven jaar getrouwd geweest. Toen was haar man gestorven, zodat ze weduwe werd. Nu was ze een oude vrouw van ongeveer 84 jaar. Ze was alle dagen in de tempel. Ze diende God dag en nacht en bad zonder ophouden. Op dat moment kwam zij er ook bij staan en ook zij prees God. En aan alle mensen die op de redding van Jeruzalem wachtten, vertelde ze over Hem. Jozef en Maria deden alles wat ze volgens de wet van de Heer God moesten doen. Daarna gingen ze terug naar hun stad Nazaret in Galilea. Het kind groeide op en werd sterk. Hij was vol wijsheid en God was in alle dingen goed voor Hem. Jezus' ouders reisden elk jaar naar Jeruzalem om daar het Paasfeest te vieren. Toen Jezus twaalf jaar oud was, reisden zijn ouders weer zoals elk jaar naar Jeruzalem. Na de feestdagen gingen zijn ouders weer naar huis. Maar Jezus bleef in Jeruzalem achter. Zijn ouders hadden dat niet gemerkt. Ze dachten dat Hij meeliep met de andere mensen die ook naar huis terugreisden. Zo reisden ze één dag en zochten Hem intussen bij familie en kennissen. Maar toen ze Hem niet vonden, gingen ze terug om Hem in Jeruzalem te zoeken. Na drie dagen vonden ze Hem in de tempel. Hij zat daar tussen de wetgeleerden. Hij luisterde naar hen en stelde vragen. De mensen die Hem hoorden, waren verbaasd hoe verstandig Hij was. Ook verbaasden ze zich over de antwoorden die Hij gaf. Toen zijn ouders Hem daar vonden, waren ze boos. Zijn moeder zei tegen Hem: "Kind, hoe kun je zoiets doen? Je vader en ik zijn zó ongerust geweest! We hebben overal naar je gezocht!" Maar Hij zei tegen hen: "Waarom heeft u naar Mij gezocht? Wist u dan niet dat Ik bezig moet zijn met de dingen van mijn Vader?" Maar ze begrepen niet wat Hij bedoelde. Hij ging met hen mee terug naar Nazaret en was gehoorzaam aan zijn ouders. Zijn moeder onthield alles wat er gebeurd en gezegd was en dacht er over na in haar hart. Terwijl Jezus opgroeide, werd Hij steeds wijzer. En God en de mensen hielden van Hem.