Lucas 17:4-37
Lucas 17:4-37 Het Boek (HTB)
Zelfs als hij zeven keer per dag tegen je zondigt. Als hij je telkens komt zeggen dat het hem spijt, moet je hem telkens opnieuw vergeven.’ De apostelen zeiden tegen de Here: ‘Geef ons een groter geloof.’ ‘Als jullie geloof zoveel kracht had als een mosterdzaadje,’ antwoordde Jezus, ‘zouden jullie tegen die boom zeggen dat die zich moet ontwortelen en zich in de zee moet planten. Hij zou direct gehoorzamen. Wanneer een knecht thuiskomt van het land, waar hij heeft geploegd of de dieren heeft verzorgd, gaat hij niet meteen zitten eten. Nee, hij maakt eerst het eten voor zijn heer klaar en bedient hem. Pas dan kan hij zelf gaan eten. Zijn heer bedankt hem niet, want de knecht heeft niet meer dan zijn plicht gedaan. Voor jullie geldt hetzelfde. Als je doet wat je moet doen, mag je niet op een compliment rekenen. Je hebt niet meer dan je plicht gedaan.’ Op weg naar Jeruzalem kwam Jezus bij de grens tussen Galilea en Samaria. Toen Hij een dorp binnenging, liepen tien melaatse mannen Hem tegemoet. Ze bleven op een afstand staan en riepen: ‘Meester! Jezus! Heb medelijden met ons!’ Hij keek hen aan en zei: ‘Ga naar de priester om te laten zien dat u genezen bent.’ Terwijl ze gingen, verdween hun melaatsheid. Een van hen kwam bij Jezus terug en juichte: ‘Wat is God goed! Ik ben genezen!’ Hij viel uit eerbied languit voor Jezus neer, met zijn gezicht in het stof. En hij dankte Hem voor wat Hij had gedaan. Deze man was een Samaritaan. Jezus vroeg: ‘Zijn niet al die tien mannen genezen? Waar zijn de negen anderen? Is alleen deze man teruggekomen om God te prijzen en te danken? En hij is niet eens een Jood!’ Jezus zei tegen de man: ‘Sta op. U kunt gaan. U bent gered door uw geloof.’ De Farizeeën vroegen Jezus: ‘Wanneer komt het Koninkrijk van God?’ Jezus antwoordde: ‘Het koninkrijk komt niet zo dat u het kunt zien. U zult niet kunnen zeggen: “Kijk, hier is het,” of “daar is het.” Want het Koninkrijk van God is onder u.’ Hij zei tegen zijn leerlingen: ‘De tijd zal komen dat jullie ernaar verlangen Mij, de Mensenzoon, te zien, al was het maar een dag. En toch zullen jullie Mij niet zien. Jullie zullen wel geruchten horen dat Ik hier of daar ben. Maar ga niet kijken. Loop niemand achterna. Want als Ik, de Mensenzoon, terugkom, zal er geen enkele twijfel over bestaan. Het zal zo duidelijk zijn als de bliksem die door de lucht schiet. Maar eerst moet Ik vreselijk lijden. Ik zal door de mensen van deze tijd worden verworpen. Tegen de tijd dat Ik, de Mensenzoon, terugkom, zal men net zo onverschillig tegenover God staan als de mensen in de tijd van Noach. Die aten en dronken en trouwden. Alles ging zʼn gewone gang tot op de dag dat Noach in de ark stapte en de grote overstroming de aarde teisterde. Iedereen kwam daarbij om het leven, behalve de mensen die in de ark waren. Het zal ook net zo zijn als in de dagen van Lot. Iedereen had het druk met zijn dagelijkse bezigheden. Eten en drinken, kopen en verkopen, planten en bouwen. Tot op de morgen dat Lot uit Sodom vertrok. Toen regende het vuur en zwavel en alle mensen in de stad kwamen om. Zo zal alles zijn gewone gang gaan tot de dag dat Ik, de Mensenzoon, terugkom en door iedereen gezien word. Wie dan op het platte dak van zijn huis zit, moet niet naar binnen gaan om zijn spullen mee te nemen. Wie op het veld is, moet niet naar huis teruggaan. Denk eens aan wat met de vrouw van Lot gebeurde! Wie zijn leven niet wil loslaten, zal het verliezen. Wie zijn leven loslaat, zal het mogen behouden. Die nacht zullen twee mensen in één bed slapen. De een zal worden meegenomen om bij Mij te zijn. De ander zal achterblijven. Twee vrouwen zullen samen in huis aan het werk zijn. De een zal worden meegenomen om bij Mij te zijn. De ander moet achterblijven. Twee mannen zullen op het land werken. De een zal worden meegenomen om bij Mij te zijn. De ander moet achterblijven.’ ‘Waar zal dit allemaal gebeuren?’ vroegen de leerlingen. Jezus antwoordde: ‘Waar het lijk ligt, daar komen de gieren.’
Lucas 17:4-37 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En indien hij zevenmaal daags tegen u zondigt, en zevenmaal daags tot u wederkeert, zeggende: Het is mij leed; zo zult gij het hem vergeven. En de apostelen zeiden tot den Heere: Vermeerder ons het geloof. En de Heere zeide: Zo gij een geloof hadt als een mostaardzaad, gij zoudt tegen dezen moerbeziënboom zeggen: Word ontworteld, en in de zee geplant, en hij zou u gehoorzaam zijn. En wie van u heeft een dienstknecht ploegende, of de beesten hoedende, die tot hem, als hij van den akker inkomt, terstond zal zeggen: Kom bij, en zit aan? Maar zal hij niet tot hem zeggen: Bereid, dat ik te avond zal eten, en omgord u, en dien mij, totdat ik zal gegeten en gedronken hebben; en eet en drink gij daarna? Dankt hij ook denzelven dienstknecht omdat hij gedaan heeft, hetgeen hem bevolen was? Ik meen, neen. Alzo ook gij, wanneer gij zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zo zegt: Wij zijn onnutte dienstknechten; want wij hebben maar gedaan, hetgeen wij schuldig waren te doen. En het geschiedde, als Hij naar Jeruzalem reisde, dat Hij door het midden van Samaria en Galiléa ging. En als Hij in een zeker vlek kwam, ontmoetten Hem tien melaatse mannen, welke stonden van verre; En zij verhieven hun stem, zeggende: Jezus, Meester! ontferm U onzer! En als Hij hen zag, zeide Hij tot hen: Gaat heen en vertoont uzelven den priesteren. En het geschiedde, terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden. En een van hen, ziende, dat hij genezen was, keerde wederom, met grote stemme God verheerlijkende. En hij viel op het aangezicht voor Zijn voeten, Hem dankende; en dezelve was een Samaritaan; En Jezus, antwoordende, zeide: Zijn niet de tien gereinigd geworden, en waar zijn de negen? En zijn er geen gevonden, die wederkeren, om Gode eer te geven, dan deze vreemdeling? En Hij zeide tot hem: Sta op, en ga heen; uw geloof heeft u behouden. En gevraagd zijnde van de Farizeën, wanneer het Koninkrijk Gods komen zou, heeft Hij hun geantwoord en gezegd: Het Koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk gelaat. En men zal niet zeggen: Ziet hier, of ziet daar, want, ziet, het Koninkrijk Gods is binnen ulieden. En Hij zeide tot de discipelen: Er zullen dagen komen, wanneer gij zult begeren een der dagen van den Zoon des mensen te zien, en gij zult dien niet zien. En zij zullen tot u zeggen: Ziet hier, of ziet daar is Hij; gaat niet heen, en volgt niet. Want gelijk de bliksem, die van het ene einde onder den hemel bliksemt, tot het andere onder den hemel schijnt, alzo zal ook de Zoon des mensen wezen in Zijn dag. Maar eerst moet Hij veel lijden, en verworpen worden van dit geslacht. En gelijk het geschied is in de dagen van Noach, alzo zal het ook zijn in de dagen van den Zoon des mensen. Zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk, zij werden ten huwelijk gegeven, tot den dag, op welken Noach in de ark ging, en de zondvloed kwam, en verdierf ze allen. Desgelijks ook, gelijk het geschiedde in de dagen van Lot; zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden; Maar op den dag, op welken Lot van Sodom uitging, regende het vuur en sulfer van den hemel, en verdierf ze allen. Even alzo zal het zijn in den dag, op welken de Zoon des mensen geopenbaard zal worden. In dienzelven dag, wie op het dak zal zijn, en zijn huisraad in huis, die kome niet af, om hetzelve weg te nemen; en wie op den akker zijn zal, die kere desgelijks niet naar hetgeen, dat achter is. Gedenkt aan de vrouw van Lot. Zo wie zijn leven zal zoeken te behouden, die zal het verliezen; en zo wie hetzelve zal verliezen, die zal het in het leven behouden. Ik zeg u: In dien nacht zullen twee op een bed zijn; de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden. Twee vrouwen zullen te zamen malen; de ene zal aangenomen, en de andere zal verlaten worden. Twee zullen op den akker zijn; de een zal aangenomen, en de ander zal verlaten worden. En zij antwoordden en zeiden tot Hem: Waar, Heere? En Hij zeide tot hen: Waar het lichaam is, aldaar zullen de arenden vergaderd worden.
Lucas 17:4-37 Herziene Statenvertaling (HSV)
En als hij zevenmaal per dag tegen u zondigt en zevenmaal per dag naar u terugkomt en zegt: Ik heb berouw, dan zult u hem vergeven. En de apostelen zeiden tegen de Heere: Vermeerder ons het geloof. En de Heere zei: Als u een geloof had als een mosterdzaadje, zou u tegen deze moerbeiboom zeggen: Word ontworteld en in de zee geplant, en hij zou u gehoorzamen. En wie van u die een dienaar heeft die ploegt of de kudde weidt, zal meteen, als hij van de akker komt, tegen hem zeggen: Kom maar en ga aanliggen? Zal hij echter niet tegen hem zeggen: tref voorbereidingen, zodat ik vanavond de maaltijd kan gebruiken, omgord u en bedien mij, totdat ik gegeten en gedronken heb, en eet en drinkt u daarna? Hij bedankt die dienaar toch zeker niet, omdat hij gedaan heeft wat hem opgedragen was? Ik meen van niet. Zo moet ook u, wanneer u gedaan hebt al wat u opgedragen is, zeggen: Wij zijn onnutte dienaren, want wij hebben slechts gedaan wat wij moesten doen. En het gebeurde, toen Hij naar Jeruzalem reisde, dat Hij dwars door Samaria en Galilea heen trok. En toen Hij een zeker dorp wilde binnengaan, kwamen tien melaatse mannen naar Hem toe, die op een afstand bleven staan. En zij verhieven hun stem en zeiden: Jezus, Meester, ontferm U over ons. En toen Hij hen zag, zei Hij tegen hen: Ga heen en toon uzelf aan de priesters. En het gebeurde, terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden. En toen één van hen zag dat hij genezen was, keerde hij terug, terwijl hij met luide stem God verheerlijkte. En hij wierp zich met het gezicht ter aarde voor Zijn voeten en dankte Hem. En dit was een Samaritaan. Toen antwoordde Jezus en zei: Zijn niet de tien gereinigd? Waar zijn dan de negen anderen? Zijn er dan geen anderen gevonden die terugkeren om God de eer te geven dan deze vreemdeling? En Hij zei tegen hem: Sta op en ga heen. Uw geloof heeft u behouden. En toen Hem door de Farizeeën gevraagd werd, wanneer het Koninkrijk van God zou komen, antwoordde Hij hun en zei: Het Koninkrijk van God komt niet op waarneembare wijze. En men zal niet zeggen: Zie hier of zie daar, want, zie, het Koninkrijk van God is binnen in u. En Hij zei tegen de discipelen: Er zullen dagen komen dat u ernaar verlangen zult één van de dagen van de Zoon des mensen te zien, en u zult die niet zien. En zij zullen tegen u zeggen: Ziehier of ziedaar is Hij. Ga er niet heen en ga er niet achteraan. Want zoals de bliksem flitst van de ene plaats onder de hemel en naar de andere plaats onder de hemel licht, zo zal ook de Zoon des mensen zijn op Zijn dag. Eerst moet Hij echter veel lijden en verworpen worden door dit mensengeslacht. En zoals het gebeurde in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn in de dagen van de Zoon des mensen. Zij aten, zij dronken, zij namen ten huwelijk en zij werden ten huwelijk gegeven tot op de dag waarop Noach de ark binnenging en de zondvloed kwam en hen allen om deed komen. Op dezelfde manier ook, zoals het gebeurde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden. Op de dag echter waarop Lot uit Sodom wegging, regende het vuur en zwavel uit de hemel en bracht hen allen om. Evenzo zal het zijn op de dag waarop de Zoon des mensen geopenbaard zal worden. Wie op die dag op het dak zal zijn, met zijn huisraad in huis, moet niet naar beneden gaan om het mee te nemen. En wie op de akker is, moet evenmin terugkeren naar wat hij achterliet. Denk aan de vrouw van Lot. Wie zijn leven zal proberen te behouden, zal het verliezen. En wie het zal verliezen, zal het behouden. Ik zeg u: In die nacht zullen er twee op één bed zijn. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. Twee vrouwen zullen samen malen. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. Twee zullen er op de akker zijn. De één zal aangenomen en de ander zal achtergelaten worden. En zij antwoordden en zeiden tegen Hem: Waar, Heere? En Hij zei tegen hen: Waar het lichaam is, daar zullen de gieren zich verzamelen.
Lucas 17:4-37 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
En zelfs indien hij zevenmaal per dag tegen u zondigt en zevenmaal tot u terugkomt en zegt: Ik heb berouw, zult gij het hem vergeven. En de apostelen zeiden tot de Here: Geef ons meer geloof. De Here zeide: Indien gij een geloof hadt als een mosterdzaad, gij zoudt tot deze moerbeiboom zeggen: Word ontworteld en in de zee geplant, en hij zou u gehoorzamen. Wie van u zal tot zijn slaaf, die voor hem ploegt of het vee hoedt, als hij van het land thuiskomt, zeggen: Kom terstond hier aan tafel? Zal hij niet veeleer tot hem zeggen: Maak mijn maaltijd gereed, schort uw kleren op en bedien mij, tot ik klaar ben met eten en drinken, en daarna kunt gij eten en drinken? Zal hij de slaaf soms danken, omdat hij deed wat hem bevolen was? Zo moet ook gij, nadat gij alles gedaan hebt wat u bevolen is, zeggen: Wij zijn onnutte slaven; wij hebben slechts gedaan, wat wij moesten doen. En het geschiedde gedurende zijn reis naar Jeruzalem, dat Hij dwars door Samaria en Galilea trok. En toen Hij een zeker dorp binnenging, kwamen Hem tien melaatse mannen tegemoet, die op een afstand bleven staan. En zij verhieven hun stem en zeiden: Jezus, Meester, heb medelijden met ons! En Hij zag hen aan en zeide tot hen: Gaat heen, toont u aan de priesters. En het geschiedde, terwijl zij heengingen, dat zij gereinigd werden. En één van hen keerde terug, toen hij zag, dat hij genezen was, met luider stem God verheerlijkende, en hij wierp zich op zijn aangezicht voor zijn voeten om Hem te danken. En dit was een Samaritaan. En Jezus antwoordde en zeide: Zijn niet alle tien rein geworden? Waar zijn de negen anderen? Waren er dan geen anderen om terug te keren en God eer te geven, dan deze vreemdeling? En Hij zeide tot hem: Sta op, ga heen, uw geloof heeft u behouden. En op de vraag der Farizeeën, wanneer het Koninkrijk Gods komen zou, antwoordde Hij hun en zeide: Het Koninkrijk Gods komt niet zó, dat het te berekenen is; ook zal men niet zeggen: zie, hier is het of daar! Want zie, het Koninkrijk Gods is bij u. En Hij zeide tot zijn discipelen: Er zullen dagen komen, dat gij zult begeren één der dagen van de Zoon des mensen te zien en gij die niet zult zien. En men zal tot u zeggen: Zie, daar is het; zie, hier is het! Gaat er niet heen, en loopt het niet na. Want gelijk de bliksem flitst en van de ene kant des hemels tot de andere kant licht, zó zal de Zoon des mensen wezen op zijn dag. Maar eerst moet Hij veel lijden en verworpen worden door dit geslacht. En gelijk het geschiedde in de dagen van Noach, zó zal het ook zijn in de dagen van de Zoon des mensen: zij aten, zij dronken, zij huwden, en zij werden ten huwelijk genomen tot op de dag, waarop Noach in de ark ging en de zondvloed kwam en allen verdelgde. Op dezelfde wijze als het geschiedde in de dagen van Lot: zij aten, zij dronken, zij kochten, zij verkochten, zij plantten, zij bouwden. Maar op de dag, waarop Lot uit Sodom ging, regende vuur en zwavel van de hemel en verdelgde hen allen. Op dezelfde wijze zal het gaan op de dag, waarop de Zoon des mensen geopenbaard wordt. Wie op die dag op het dak zal zijn, terwijl zijn huisraad in huis is, ga niet naar beneden om het te halen, en wie in het veld is evenzo, hij kere niet terug. Denkt aan de vrouw van Lot! Ieder, die zijn leven zal trachten te behouden, die zal het verliezen, maar ieder, die het verliezen zal, die zal het vernieuwen. Ik zeg u, in die nacht zullen er twee in één bed zijn, de een zal aangenomen, de ander achtergelaten worden. Twee vrouwen zullen samen bezig zijn met malen, de ene zal aangenomen, de andere achtergelaten worden. [Twee zullen op het land zijn, de een zal aangenomen, de ander achtergelaten worden.] En zij antwoordden en zeiden tot Hem: Waar, Here? Hij zeide tot hen: Waar het lichaam is, daar zullen ook de gieren zich verzamelen.
Lucas 17:4-37 Het Boek (HTB)
Zelfs als hij zeven keer per dag tegen je zondigt. Als hij je telkens komt zeggen dat het hem spijt, moet je hem telkens opnieuw vergeven.’ De apostelen zeiden tegen de Here: ‘Geef ons een groter geloof.’ ‘Als jullie geloof zoveel kracht had als een mosterdzaadje,’ antwoordde Jezus, ‘zouden jullie tegen die boom zeggen dat die zich moet ontwortelen en zich in de zee moet planten. Hij zou direct gehoorzamen. Wanneer een knecht thuiskomt van het land, waar hij heeft geploegd of de dieren heeft verzorgd, gaat hij niet meteen zitten eten. Nee, hij maakt eerst het eten voor zijn heer klaar en bedient hem. Pas dan kan hij zelf gaan eten. Zijn heer bedankt hem niet, want de knecht heeft niet meer dan zijn plicht gedaan. Voor jullie geldt hetzelfde. Als je doet wat je moet doen, mag je niet op een compliment rekenen. Je hebt niet meer dan je plicht gedaan.’ Op weg naar Jeruzalem kwam Jezus bij de grens tussen Galilea en Samaria. Toen Hij een dorp binnenging, liepen tien melaatse mannen Hem tegemoet. Ze bleven op een afstand staan en riepen: ‘Meester! Jezus! Heb medelijden met ons!’ Hij keek hen aan en zei: ‘Ga naar de priester om te laten zien dat u genezen bent.’ Terwijl ze gingen, verdween hun melaatsheid. Een van hen kwam bij Jezus terug en juichte: ‘Wat is God goed! Ik ben genezen!’ Hij viel uit eerbied languit voor Jezus neer, met zijn gezicht in het stof. En hij dankte Hem voor wat Hij had gedaan. Deze man was een Samaritaan. Jezus vroeg: ‘Zijn niet al die tien mannen genezen? Waar zijn de negen anderen? Is alleen deze man teruggekomen om God te prijzen en te danken? En hij is niet eens een Jood!’ Jezus zei tegen de man: ‘Sta op. U kunt gaan. U bent gered door uw geloof.’ De Farizeeën vroegen Jezus: ‘Wanneer komt het Koninkrijk van God?’ Jezus antwoordde: ‘Het koninkrijk komt niet zo dat u het kunt zien. U zult niet kunnen zeggen: “Kijk, hier is het,” of “daar is het.” Want het Koninkrijk van God is onder u.’ Hij zei tegen zijn leerlingen: ‘De tijd zal komen dat jullie ernaar verlangen Mij, de Mensenzoon, te zien, al was het maar een dag. En toch zullen jullie Mij niet zien. Jullie zullen wel geruchten horen dat Ik hier of daar ben. Maar ga niet kijken. Loop niemand achterna. Want als Ik, de Mensenzoon, terugkom, zal er geen enkele twijfel over bestaan. Het zal zo duidelijk zijn als de bliksem die door de lucht schiet. Maar eerst moet Ik vreselijk lijden. Ik zal door de mensen van deze tijd worden verworpen. Tegen de tijd dat Ik, de Mensenzoon, terugkom, zal men net zo onverschillig tegenover God staan als de mensen in de tijd van Noach. Die aten en dronken en trouwden. Alles ging zʼn gewone gang tot op de dag dat Noach in de ark stapte en de grote overstroming de aarde teisterde. Iedereen kwam daarbij om het leven, behalve de mensen die in de ark waren. Het zal ook net zo zijn als in de dagen van Lot. Iedereen had het druk met zijn dagelijkse bezigheden. Eten en drinken, kopen en verkopen, planten en bouwen. Tot op de morgen dat Lot uit Sodom vertrok. Toen regende het vuur en zwavel en alle mensen in de stad kwamen om. Zo zal alles zijn gewone gang gaan tot de dag dat Ik, de Mensenzoon, terugkom en door iedereen gezien word. Wie dan op het platte dak van zijn huis zit, moet niet naar binnen gaan om zijn spullen mee te nemen. Wie op het veld is, moet niet naar huis teruggaan. Denk eens aan wat met de vrouw van Lot gebeurde! Wie zijn leven niet wil loslaten, zal het verliezen. Wie zijn leven loslaat, zal het mogen behouden. Die nacht zullen twee mensen in één bed slapen. De een zal worden meegenomen om bij Mij te zijn. De ander zal achterblijven. Twee vrouwen zullen samen in huis aan het werk zijn. De een zal worden meegenomen om bij Mij te zijn. De ander moet achterblijven. Twee mannen zullen op het land werken. De een zal worden meegenomen om bij Mij te zijn. De ander moet achterblijven.’ ‘Waar zal dit allemaal gebeuren?’ vroegen de leerlingen. Jezus antwoordde: ‘Waar het lijk ligt, daar komen de gieren.’
Lucas 17:4-37 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Zelfs als hij zeven keer per dag iets verkeerds tegen je doet, en zeven keer bij je terug komt en zegt: 'Het spijt me,' dan moet je hem vergeven." De twaalf leerlingen zeiden tegen de Heer Jezus: "Geef ons meer geloof!" De Heer zei: "Je geloof hoeft maar zo groot te zijn als een mosterdzaadje. Als je dan tegen deze boom zou zeggen: 'Kom met wortels en al uit de grond en ga in de zee staan,' dan zou hij je gehoorzamen." [ Jezus zei: ] "Stel dat je een knecht hebt, die voor je ploegt of je vee hoedt. Als hij van het land thuiskomt, zou je dan tegen hem zeggen: 'Kom maar gauw bij me aan tafel zitten'? Nee, je zegt: 'Maak mijn eten klaar en bedien mij, tot ik klaar ben met de maaltijd. Daarna mag je zelf eten en drinken.' Zul je je knecht ervoor bedanken dat hij deed wat je hem had bevolen? Nee, dat doe je niet. Hetzelfde geldt voor jullie. Dus als jullie alles hebben gedaan wat jullie bevolen is, moeten jullie zeggen: 'We zijn maar knechten. We hebben gewoon gedaan wat we moesten doen.' " Op weg naar Jeruzalem trok Jezus door Samaria en Galilea. Toen Hij ergens in een dorp was, kwamen daar tien mannen naar Hem toe die een besmettelijke huidziekte hadden. Ze bleven op een afstand staan. Daar riepen ze: "Jezus, Meester, help ons alstublieft!" Jezus keek hen aan en zei tegen hen: "Ga naar de priester. Laat hem zien dat jullie weer gezond zijn." Terwijl ze onderweg waren naar de priester, werden ze gezond. Eén van hen kwam terug toen hij zag dat hij was genezen. Hij prees God luid. Hij liet zich voor Jezus' voeten op zijn knieën vallen om Hem te bedanken. Dit was een man uit Samaria. Jezus antwoordde: "Alle tien de mannen zijn toch gezond geworden? Waar zijn dan de andere negen? Is er dan niemand anders terug gekomen om God te prijzen, dan alleen deze man die niet eens een Jood is?" En Hij zei tegen hem: "Sta op, je geloof heeft je gered." De Farizeeërs vroegen aan Jezus wanneer het Koninkrijk van God zou komen. Jezus antwoordde: "Het Koninkrijk van God komt niet zó, dat je het kan zien. Je zal niet kunnen zeggen: 'Kijk, hier is het,' of: 'Kijk, daar is het!' Want het Koninkrijk van God is binnenín jullie." Tegen zijn leerlingen zei Hij: "Er komt een tijd dat jullie ernaar zullen verlangen één dag van de Mensenzoon te zien, maar jullie zullen die niet zien. En de mensen zullen tegen jullie zeggen: 'Kijk, daar is het!' of: 'Kijk, hier is het!' Ga er niet heen en geloof hen niet. Want zoals de bliksem van de ene kant tot de andere kant de hemel verlicht, zó zal de Mensenzoon zijn op de dag dat Hij komt. Maar eerst moet Hij veel lijden, en de mensen van deze tijd zullen niets met Hem te maken willen hebben [ maar Hem doden ]. In de tijd van de Mensenzoon zal precies hetzelfde gebeuren als in de tijd van Noach. De mensen gingen gewoon hun gang. Ze aten en dronken en trouwden, tot op de dag dat Noach in de boot ging. Toen kwam de grote overstroming en ze verdronken allemaal. En er zal hetzelfde gebeuren als in de tijd van Lot. De mensen hadden het druk met eten, drinken, kopen en verkopen, planten en bouwen. En op de dag dat Lot uit Sodom vluchtte, regende er vuur en zwavel uit de hemel en ze werden allemaal gedood. Hetzelfde zal gebeuren op de dag waarop de Mensenzoon zal komen. Als je die dag op het dak van je huis bent, moet je niet naar binnen gaan om spullen op te halen. En als je in het veld bent, moet je niet eerst naar huis teruggaan. Denk aan wat er met de vrouw van Lot gebeurde! Als je probeert je leven te redden, zul je het verliezen. Maar als je je leven opgeeft, zul je juist leven krijgen. Ik zeg jullie dat er die nacht twee mensen in één bed zullen liggen. En de één zal plotseling worden meegenomen, de ander niet. Twee vrouwen zullen samen graan aan het malen zijn. De één zal plotseling meegenomen worden, de ander niet. Twee mensen zullen op het land werken. De één zal plotseling meegenomen worden, de ander niet." Ze antwoordden: "Waar is dat, Heer?" Hij zei tegen hen: "[ Let op: ] Waar een dood dier ligt, daar zullen de gieren zich verzamelen."