Leviticus 19:9-13
Leviticus 19:9-13 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Als jullie de oogst van je land binnenhalen, mogen jullie de rand van het veld niet afmaaien. En wat tijdens het oogsten op de grond valt, mogen jullie niet oprapen. Ook mogen jullie je wijngaard niet helemaal leegplukken. Druiven die op de grond vallen, mogen jullie niet oprapen. Alles wat van de oogst op de grond valt, moeten jullie laten liggen voor de arme mensen en de vreemdelingen. Ik ben jullie Heer God. Jullie mogen niet stelen, niet liegen en elkaar niet bedriegen. Zweer niet bij Mij als het niet waar is wat je zegt, want daarmee beledig je Mij. Ik ben de Heer. Jullie mogen niemand geld afpersen en niemand beroven. Iemand die een dag voor je heeft gewerkt, moet je op diezelfde dag betalen.
Leviticus 19:9-13 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Als gij ook den oogst uws lands inoogsten zult, gij zult den hoek uws velds niet ganselijk afoogsten, en dat van uw oogst op te zamelen is, niet opzamelen. Insgelijks zult gij uw wijngaard niet nalezen, en de afgevallen beziën van uw wijngaard niet opzamelen; den arme en den vreemdeling zult gij die overlaten; Ik ben de HEERE, uw God! Gij zult niet stelen, en gij zult niet liegen, noch valselijk handelen, een iegelijk tegen zijn naaste. Gij zult niet valselijk bij Mijn Naam zweren; want gij zoudt den Naam uws Gods ontheiligen; Ik ben de HEERE. Gij zult uw naaste niet bedriegelijk verdrukken, noch beroven; des dagloners arbeidsloon zal bij u niet vernachten tot aan den morgen.
Leviticus 19:9-13 Herziene Statenvertaling (HSV)
Wanneer u nu de oogst van uw land binnenhaalt, mag u de rand van uw akker niet helemaal afmaaien, en wat van uw oogst is blijven liggen, mag u niet oprapen. U mag ook uw wijngaard niet nalopen en de afgevallen druiven van uw wijngaard niet oprapen. U moet ze voor de arme en voor de vreemdeling achterlaten. Ik ben de HEERE, uw God. U mag niet stelen, u mag niet liegen en iemand mag zijn naaste niet bedriegen. U mag geen valse eed afleggen in Mijn Naam, en zo de Naam van uw God ontheiligen. Ik ben de HEERE. U mag uw naaste niet afpersen en niet beroven. Het arbeidsloon van de dagloner mag niet de nacht bij u overblijven tot de volgende morgen.
Leviticus 19:9-13 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Wanneer gij de oogst van uw land binnenhaalt, zult gij de rand van uw veld niet geheel afmaaien, en wat nog is blijven liggen van uw oogst, zult gij niet oplezen. Ook zult gij uw wijngaard niet afzoeken en het afgevallene van uw wijngaard niet oplezen; dit zult gij voor de armen en de vreemdelingen laten liggen: Ik ben de HERE, uw God. Gij zult niet stelen, gij zult niet liegen en gij zult elkander niet bedriegen. Gij zult bij mijn naam niet vals zweren en zo de naam van uw God ontheiligen: Ik ben de HERE. Gij zult uw naaste niet afpersen en gij zult niet roven; het loon van een dagloner zal niet de nacht bij u overblijven tot de morgen.
Leviticus 19:9-13 Het Boek (HTB)
Wanneer u de oogst binnenhaalt, moet u de randen van het veld niet helemaal afmaaien en wat op de grond is gevallen, moet u naderhand niet bijeenrapen. Hetzelfde geldt voor de wijnoogst, haal niet alle druiven van de planten en laat wat op de grond is gevallen, gewoon liggen. Laat het liggen voor de armen en voor hongerige reizigers, want Ik ben de HERE, uw God. U mag niet stelen, liegen of elkaar bedriegen. Zweer geen valse eed, want daarmee ontheiligt u de naam van uw God, want Ik ben de HERE. U mag niet roven of iemand iets afpersen en u moet de arbeiders die u hebt gehuurd, op tijd betalen. Als u een van hen nog loon schuldig bent, laat er dan niet nog een nacht overheen gaan voordat u hem uitbetaalt.