Leviticus 14:2-57

Leviticus 14:2-57 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

"Als iemand genezen is van een besmettelijke huidziekte en hij wil weer rein verklaard worden, dan moet hij naar de priester gaan. De priester moet naar hem toe gaan, buiten het tentenkamp. Als hij ziet dat de besmettelijke huidziekte genezen is en helemaal verdwenen, zal de priester hem zeggen dat hij weer gezond is. De priester moet de man twee levende, reine vogels laten brengen, voor een offer. Verder ook cederhout, rode wol en een bosje van de hysop-plant. De ene vogel moet worden geslacht boven een pot van gebakken klei waar vers bronwater in zit. Daarna moet de priester de levende vogel nemen, met het cederhout, de rode wol en het bosje hysop. Hij moet die alle drie, samen met de levende vogel, indopen in het bloed van de vogel die boven het verse bronwater is geslacht. Dan moet hij de man die van de besmettelijke huidziekte gereinigd moet worden, zeven keer met dat bloed besprenkelen. Daarna zal de man rein zijn. De levende vogel moet hij vrij laten wegvliegen. En de man die gereinigd moet worden, moet zijn kleren wassen, zijn haar en baard afscheren en zich in water wassen. Dan zal hij rein zijn. Daarna mag hij weer in het tentenkamp komen. Maar hij moet nog zeven dagen buiten zijn tent blijven. Op de zevende dag moet hij al zijn haar afscheren: zijn hoofdhaar, zijn baard en zijn wenkbrauwen. Hij moet zijn kleren wassen en zich helemaal in water wassen. Dan zal hij rein zijn. Op de achtste dag moet hij twee gezonde mannetjes-schapen van één jaar, een gezond vrouwtjes-schaap van één jaar en 3/10 efa [ (6,6 liter) ] fijn meel offeren. Dat meel moet worden gemengd met olijf-olie. Verder moet hij nog 1 log [ (⅓ liter) ] olijf-olie offeren. De priester moet hem met al deze dingen bij Mij brengen, bij de ingang van de tent van ontmoeting. De priester moet het ene schaap offeren als schuld-offer, met de olijf-olie. Hij moet ze als een beweeg-offer naar Mij omhoog houden en heen en weer bewegen. Hij moet het schaap slachten op de plek waar altijd het vergevings-offer en het brand-offer geslacht worden. Op de heilige plaats dus, want net als het vergevings-offer is ook dit schuld-offer voor de priester. Het is heel erg heilig. De priester moet een deel van het bloed van het schuld-offer aan de rechter oorlel van de man smeren. Ook aan zijn rechter duim en zijn rechter grote teen. Dan moet de priester een deel van de olijf-olie in zijn [ eigen ] linkerhand gieten. Hij moet een vinger van zijn rechterhand in die olijf-olie dopen en zeven keer olijf-olie vóór Mij sprenkelen. Van de rest van de olijf-olie in zijn hand moet de priester een beetje aan de rechter oorlel van de man smeren. Ook aan zijn rechter duim en aan zijn rechter grote teen, bovenop het bloed van het schuld-offer. Wat er in zijn hand is overgebleven, moet hij op het hoofd van de man doen. Zo moet de priester aan Mij om vergeving voor hem vragen. En de priester moet het andere schaap offeren als vergevings-offer. Daarmee vraagt hij om vergeving voor de man die gereinigd moet worden van zijn onreinheid. Daarna moet hij het laatste schaap slachten voor het brand-offer. De priester moet het brand-offer samen met het meel-offer op het altaar verbranden. Zo moet de priester aan Mij om vergeving voor hem vragen, en hij zal rein zijn. Maar als iemand geen drie dieren kan betalen, moet hij één mannetjes-schaap van één jaar als schuld-offer nemen om vergeving te vragen. Het dier moet als beweeg-offer geofferd worden, samen met 1/10 efa [ (2,2 liter) ] fijn meel, aangemaakt met olijf-olie. Verder moet hij 1 log [ (⅓ liter) ] olijf-olie offeren. Ook moet hij twee duiven brengen: twee tortelduiven of twee jonge gewone duiven – net wat hij kan betalen. De ene vogel is voor het vergevings-offer, de andere vogel voor een brand-offer. Hij moet ze op de achtste dag bij de priester brengen, naar Mij, bij de ingang van de tent van ontmoeting. De priester moet het schaap voor het schuld-offer en de olijf-olie nemen en die als beweeg-offer naar Mij omhoog houden en heen en weer bewegen. Hij moet het schaap voor het schuld-offer slachten. Hij moet een beetje van het bloed van het schuld-offer aan de rechter oorlel van de man smeren. Ook aan zijn rechter duim en zijn rechter grote teen. Dan moet de priester een deel van de olijf-olie in zijn [ eigen ] linkerhand gieten. Hij moet een vinger van zijn rechterhand in die olijf-olie dopen en zeven keer olijf-olie vóór Mij sprenkelen. Van de rest van de olijf-olie in zijn hand moet de priester een beetje aan de rechter oorlel van de man smeren. Ook aan zijn rechter duim en aan zijn rechter grote teen, bovenop het bloed van het schuld-offer. Wat er in zijn hand is overgebleven, moet hij op het hoofd van de man doen. Zo moet de priester aan Mij om vergeving voor hem vragen. Dan moet hij de twee tortelduiven of de twee jonge gewone duiven nemen – net wat de man kon betalen. De ene duif is voor een vergevings-offer en de andere voor een brand-offer. Ook het meel moet hij offeren. Zo moet de priester aan Mij om vergeving vragen voor de man die gereinigd moet worden. Dit zijn de regels voor mensen die een besmettelijke huidziekte gehad hebben en die niet rijk genoeg zijn om [ de offers ] voor hun reiniging te betalen." De Heer zei tegen Mozes en Aäron: "Als jullie in het land Kanaän komen dat Ik jullie als eigendom geef, kan het gebeuren dat Ik in één van jullie huizen schimmel laat ontstaan. De eigenaar van dat huis moet tegen de priester gaan zeggen: 'Ik denk dat er een besmettelijke schimmel in mijn huis zit.' Dan moet de priester het bevel geven het huis leeg te halen. Anders worden alle mensen en alle dingen die in het huis zijn, onrein. Daarna moet de priester naar het huis komen kijken. Als hij ziet dat de plekken op de muren van het huis bestaan uit groenachtige of roodachtige kuiltjes die dieper lijken te liggen dan de muur, dan moet de priester het huis uitgaan en de deur van het huis zeven dagen afsluiten. Op de zevende dag moet hij terugkomen. Als hij ziet dat de plekken op de muren van het huis groter zijn geworden, dan moet hij de besmette stenen eruit laten halen en ze buiten de stad op een speciale, onreine plaats laten weggooien. Het huis moet van binnen helemaal afgeschrapt worden. De afgeschrapte klei moet buiten de stad op een speciale, onreine plaats worden weggegooid. Daarna moeten er andere stenen op de plaats van de weggehaalde stenen gemetseld worden. Ook moet het huis met nieuwe klei bestreken worden. Toch kan het gebeuren dat er daarna opnieuw plekken in de muren komen. Als dan de priester komt kijken en ziet dat de plekken in het huis groter zijn geworden, dan is het een besmettelijke schimmel: het huis is onrein. Het huis moet afgebroken worden, met alle stenen, alle planken en alle klei van dat huis. Alles moet buiten de stad op een speciale, onreine plaats worden weggegooid. Als iemand het huis ingaat in de tijd dat het was afgesloten, is hij tot de avond onrein. En als hij in dat huis heeft geslapen, moet hij zijn kleren wassen. Ook iemand die in dat huis heeft gegeten, moet zijn kleren wassen. Maar als het huis opnieuw met klei was bestreken en de priester komt kijken en ziet dat de plekken niet zijn teruggekomen, dan zal de priester beslissen dat het huis rein is. De schimmel is verdwenen. Dan moet hij, om het huis te reinigen, twee vogels, cederhout, rode wol en een bosje van de hysop-plant nemen. Hij moet de ene vogel slachten boven een pot van gebakken klei waar vers bronwater in zit. Het cederhout, het bosje van de hysop-plant, de rode wol en de levende vogel moet hij indopen in het bloed van de geslachte vogel en in het verse bronwater. Daarmee moet hij zeven keer het huis besprenkelen. Zo zal het huis rein worden door het bloed van de vogel, het verse bronwater, de levende vogel, het cederhout, het bosje van de hysop-plant en de rode wol. De levende vogel moet hij buiten de stad vrij laten wegvliegen. Zo zal het huis gereinigd worden, en het zal rein zijn. Dit zijn de regels voor allerlei besmettelijke huidziekten, uitslag in het haar, zwellingen, uitslag op de huid, en lichte plekken en schimmel in kleren en huizen. Zo kan beslist worden of iets rein of onrein is. Dit zijn de regels voor besmettelijke huidziekten en schimmel."

Leviticus 14:2-57 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Dit zal de wet des melaatsen zijn, ten dage zijner reiniging: dat hij tot den priester zal gebracht worden. En de priester zal buiten het leger gaan; als de priester merken zal, dat, ziet, die plaag der melaatsheid van den melaatse genezen is; Zo zal de priester gebieden, dat men voor hem, die te reinigen zal zijn, twee levende reine vogelen neme, mitsgaders cederenhout, en scharlaken, en hysop. De priester zal ook gebieden, dat men den ene vogel slachte, in een aarden vat, over levend water. Dien levenden vogel zal hij nemen, en het cederhout, en het scharlaken, en den hysop; en zal die, en den levenden vogel dopen in het bloed des vogels, die over het levende water geslacht is. En hij zal over hem, die van de melaatsheid te reinigen is, zevenmaal sprengen; daarna zal hij hem rein verklaren, en den levenden vogel in het open veld vliegen laten. Die nu te reinigen is, zal zijn klederen wassen, en al zijn haar afscheren, en zich in het water afwassen, zo zal hij rein zijn; daarna zal hij in het leger komen, maar zal buiten zijn tent zeven dagen blijven. En op den zevenden dag zal het geschieden, dat hij al zijn haar zal afscheren, zijn hoofd, en zijn baard, en de wenkbrauwen zijner ogen; ja, al zijn haar zal hij afscheren, en al zijn klederen wassen, en zijn vlees met water baden, zo zal hij rein zijn. En op den achtsten dag zal hij twee volkomen lammeren, en een eenjarig volkomen schaap nemen, mitsgaders drie tienden meelbloem ten spijsoffer, met olie gemengd, en een log olie. De priester nu, die de reiniging doet, zal den man, die te reinigen is, en die dingen, stellen voor het aangezicht des HEEREN, aan de deur van de tent der samenkomst. En de priester zal dat ene lam nemen, en hetzelve offeren tot een schuldoffer met den log olie; en zal die ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN bewegen. Daarna zal hij dat lam slachten in de plaats, waar men het zondoffer en het brandoffer slacht, in de heilige plaats; want het schuldoffer, gelijk het zondoffer, is voor den priester; het is een heiligheid der heiligheden. En de priester zal van het bloed des schuldoffers nemen, hetwelk de priester doen zal op het lapje van het rechteroor desgenen, die te reinigen is, en op den duim zijner rechterhand, en op den groten teen zijns rechtervoets. De priester zal ook uit den log der olie nemen, en zal ze op des priesters linkerhand gieten. Dan zal de priester zijn rechtervinger indopen, nemende van die olie, die in zijn linkerhand is, en zal met zijn vinger van die olie zevenmaal sprengen, voor het aangezicht des HEEREN. En van het overige van die olie, die in zijn hand zal zijn, zal de priester doen op het lapje van het rechteroor desgenen, die te reinigen is, en op den duim zijner rechterhand, en op den groten teen zijns rechtervoets, boven op het bloed des schuldoffers. Dat nog overgebleven zal zijn van die olie, die in de hand des priesters geweest is, zal hij doen op het hoofd desgenen, die te reinigen is; zo zal de priester over hem verzoening doen voor het aangezicht des HEEREN. De priester zal ook het zondoffer bereiden, en voor hem, die van zijn onreinigheid te reinigen is, verzoening doen; en daarna zal hij het brandoffer slachten. En de priester zal dat brandoffer en dat spijsoffer op het altaar offeren; zo zal de priester de verzoening voor hem doen, en hij zal rein zijn. Maar indien hij arm is, en zijn hand dat niet bereikt, zo zal hij een lam ten schuldoffer, ter beweging nemen, om voor hem verzoening te doen; daartoe een tiende meelbloem, met olie gemengd, ten spijsoffer, en een log olie; Mitsgaders twee tortelduiven, of twee jonge duiven, die zijn hand bereiken zal, welker ene ten zondoffer, en een ten brandoffer zijn zal. En hij zal die, op den achtsten dag zijner reiniging, tot den priester brengen, aan de deur van de tent der samenkomst, voor het aangezicht des HEEREN. En de priester zal het lam des schuldoffers, en den log der olie nemen; en de priester zal die ten beweegoffer voor het aangezicht des HEEREN bewegen. Daarna zal hij het lam des schuldoffers slachten, en de priester zal van het bloed des schuldoffers nemen, en doen op het rechteroorlapje desgenen, die te reinigen is, en op den duim zijner rechterhand, en op den groten teen zijns rechtervoets. Ook zal de priester van die olie op des priesters linkerhand gieten. Daarna zal de priester met zijn rechtervinger van die olie, die op zijn linkerhand is, sprengen, zevenmaal, voor het aangezicht des HEEREN. En de priester zal van de olie, die op zijn hand is, doen aan het lapje van het rechteroor desgenen, die te reinigen is, en aan den duim zijner rechterhand, en aan den groten teen zijns rechtervoets, op de plaats van het bloed des schuldoffers. En het overgeblevene van de olie, die in de hand des priesters is, zal hij doen op het hoofd desgenen, die te reinigen is, om de verzoening voor hem te doen, voor het aangezicht des HEEREN. Daarna zal hij de ene van de tortelduiven, of van de jonge duiven bereiden, van hetgeen zijn hand bereikt zal hebben. Van hetgeen zijn hand bereikt zal hebben, zal het een ten zondoffer, en het een ten brandoffer zijn, boven het spijsoffer; zo zal de priester voor hem, die te reinigen is, verzoening doen voor het aangezicht des HEEREN. Dit is de wet desgenen, in wien de plaag der melaatsheid zal zijn, wiens hand in zijn reiniging dat niet bereikt zal hebben. Verder sprak de HEERE tot Mozes en tot Aäron, zeggende: Als gij zult gekomen zijn in het land van Kanaän, hetwelk Ik u tot bezitting geven zal, en Ik de plaag der melaatsheid aan een huis van dat land uwer bezitting zal gegeven hebben; Zo zal hij, van wien dat huis is, komen, en den priester te kennen geven, zeggende: Het schijnt mij, alsof er een plaag in het huis ware. En de priester zal gebieden, dat zij dat huis ruimen, aleer de priester komt, om die plaag te bezien, opdat niet al wat in dat huis is, onrein worde; en daarna zal de priester komen, om dat huis te bezien. Als hij die plaag bezien zal, dat, ziet, die plaag aan de wanden van dat huis zijn groenachtige of roodachtige kuiltjes, en hun aanzien lager is dan die wand; De priester zal uit dat huis uitgaan, aan de deur van het huis, en hij zal dat huis zeven dagen doen toesluiten. Daarna zal de priester op den zevenden dag wederkeren; indien hij merken zal, dat, ziet, die plaag aan de wanden van dat huis uitgespreid is; Zo zal de priester gebieden, dat zij de stenen, in welke die plaag is, uitbreken, en dezelve tot buiten de stad werpen, aan een onreine plaats; En dat huis zal hij rondom van binnen doen schrabben, en zij zullen het stof, dat zij afgeschrabd hebben, tot buiten de stad aan een onreine plaats uitstorten. Daarna zullen zij andere stenen nemen, en in de plaats van gene stenen brengen; en men zal ander leem nemen, en dat huis bestrijken. Maar indien die plaag wederkeert, en in dat huis uitbot, nadat men de stenen uitgebroken heeft, en na het afschrabben van het huis, en nadat het zal bestreken zijn; Zo zal de priester komen; als hij nu zal merken, dat, ziet, die plaag aan dat huis uitgespreid is, het is een knagende melaatsheid in dat huis, het is onrein. Daarom zal men dat huis, zijn stenen, en zijn hout even afbreken, mitsgaders al het leem van het huis, en men zal het tot buiten de stad uitvoeren, aan een onreine plaats. En die in dat huis gaat te enigen dage, als men hetzelve zal toegesloten hebben, zal onrein zijn tot aan den avond. Die ook in dat huis te slapen ligt, zal zijn klederen wassen; insgelijks die in dat huis eet, zal zijn klederen wassen. Maar als de priester zal weder ingegaan zijn, en zal merken, dat, ziet, die plaag aan dat huis niet uitgespreid is, nadat het huis zal bestreken zijn; zo zal de priester dat huis rein verklaren, dewijl die plaag genezen is. Daarna zal hij, om dat huis te ontzondigen, twee vogeltjes nemen, mitsgaders cederenhout, en scharlaken, en hysop. En hij zal den enen vogel slachten in een aarden vat, over levend water. Dan zal hij dat cederenhout, en dien hysop, en het scharlaken, en den levenden vogel nemen, en zal die in het bloed des geslachten vogels en in het levende water dopen; en hij zal dat huis zevenmaal besprengen. Zo zal hij dat huis ontzondigen met het bloed des vogels, en met dat levend water, en met den levenden vogel, en met dat cederenhout, en met den hysop, en met het scharlaken. Den levenden vogel nu zal hij tot buiten de stad, in het open veld, laten vliegen; zo zal hij over het huis verzoening doen, en het zal rein zijn. Dit is de wet voor alle plage der melaatsheid, en voor schurftheid; En voor melaatsheid der klederen, en der huizen; Mitsgaders voor gezwel, en voor gezweer, en voor blaren; Om te leren, op welken dag iets onrein, en op welken dag iets rein is. Dit is de wet der melaatsheid.

Leviticus 14:2-57 Herziene Statenvertaling (HSV)

Dit is de wet voor de melaatse op de dag van zijn reiniging. Hij moet naar de priester gebracht worden, en de priester moet buiten het kamp gaan. Heeft de priester vervolgens gezien dat – zie! – de ziekte van de melaatsheid bij de melaatse genezen is, dan moet de priester opdracht geven dat men voor hem die gereinigd wordt, twee levende reine vogels neemt, cederhout, karmozijn en hysop. De priester moet dan opdracht geven dat men de ene vogel slacht boven een aarden pot met bronwater. Dan moet hij de levende vogel nemen, met het cederhout, het karmozijn en de hysop. Hij moet dat alles mét de levende vogel dopen in het bloed van de vogel die boven het bronwater geslacht is. En hij moet hiermee zevenmaal sprenkelen op hem die van de melaatsheid gereinigd wordt. Daarna moet hij hem rein verklaren, en de levende vogel in het open veld weg laten vliegen. Wie gereinigd wordt, moet zijn kleren wassen, al zijn haar afscheren en zich met water wassen. Dan is hij rein. Daarna mag hij in het kamp komen, maar hij moet zeven dagen buiten zijn tent blijven. Op de zevende dag zal het zo zijn, dat hij al zijn haar afscheert: zijn hoofd, zijn baard en de wenkbrauwen van zijn ogen. Ja, al zijn haar moet hij afscheren, zijn kleren wassen en zijn lichaam met water wassen. Dan is hij rein. En op de achtste dag moet hij twee lammeren zonder enig gebrek nemen en een ooilam zonder enig gebrek van een jaar oud, en ook drie tiende efa bloem als graanoffer, met olie gemengd, en een log olie. De priester die de reiniging voltrekt, moet de man die gereinigd wordt, mét die dingen plaatsen voor het aangezicht van de HEERE, bij de ingang van de tent van ontmoeting. Dan moet de priester het ene lam nemen en het als schuldoffer aanbieden met de log olie. Hij moet die als beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE bewegen. Daarna moet hij het lam slachten op de plaats waar men het zondoffer en het brandoffer slacht, op de heilige plaats. Want het schuldoffer, evenals het zondoffer, is voor de priester. Het is allerheiligst. De priester moet dan een deel van het bloed van het schuldoffer nemen, en de priester moet dat strijken op de rechteroorlel van hem die gereinigd wordt, op de duim van zijn rechterhand en op de grote teen van zijn rechtervoet. De priester moet ook een deel van de log olie nemen en het in de linkerhand van de priester gieten. Dan moet de priester zijn rechtervinger dopen in een deel van de olie die in zijn linkerhand is, en een deel van die olie met zijn vinger zeven keer sprenkelen voor het aangezicht van de HEERE. En van het overige van de olie die op zijn hand is, moet de priester op de rechteroorlel strijken van hem die gereinigd wordt, op de duim van zijn rechterhand en op de grote teen van zijn rechtervoet, boven op het bloed van het schuldoffer. Wat dan nog overgebleven is van de olie die in de hand van de priester is, moet hij op het hoofd strijken van hem die gereinigd wordt. Zo doet de priester voor hem verzoening voor het aangezicht van de HEERE. Daarna moet de priester het zondoffer bereiden en verzoening doen voor hem die van zijn onreinheid gereinigd wordt. Daarna moet hij het brandoffer slachten. De priester moet het brandoffer en het graanoffer op het altaar offeren. De priester zal verzoening voor hem doen. Dan is hij rein. Maar als iemand arm is en zijn vermogen is niet toereikend, dan moet hij een lam nemen als schuldoffer tot beweegoffer, om verzoening voor hem te doen, met daarbij een tiende efa meelbloem met olie gemengd als graanoffer, een log olie, en twee tortelduiven of twee jonge duiven – al naargelang zijn vermogen reikt – waarvan de ene een zondoffer en de andere een brandoffer is. Hij moet die op de achtste dag van zijn reiniging bij de priester brengen, bij de ingang van de tent van ontmoeting, voor het aangezicht van de HEERE. De priester moet dan het lam van het schuldoffer en de log olie nemen, en de priester moet die als beweegoffer voor het aangezicht van de HEERE bewegen. Daarna moet hij het lam van het schuldoffer slachten, en de priester moet een deel van het bloed van het schuldoffer nemen en op de rechteroorlel strijken van hem die gereinigd wordt, op de duim van zijn rechterhand en op de grote teen van zijn rechtervoet. Dan moet de priester een deel van de olie in de linkerhand van de priester gieten. Daarna moet de priester een deel van de olie die in zijn linkerhand is, met zijn rechtervinger zevenmaal sprenkelen voor het aangezicht van de HEERE. En de priester moet een deel van de olie die in zijn hand is, aan de rechteroorlel strijken van hem die gereinigd wordt, aan de duim van zijn rechterhand en aan de grote teen van zijn rechtervoet, boven op dezelfde plaats als het bloed van het schuldoffer. En het overige van de olie die in de hand van de priester is, moet hij op het hoofd strijken van hem die gereinigd wordt, om verzoening voor hem te doen voor het aangezicht van de HEERE. Dan moet hij – al naargelang zijn vermogen reikt – een van de tortelduiven of van de jonge duiven bereiden. Al naargelang zijn vermogen reikt, moet het ene als zondoffer en het andere als brandoffer zijn, naast het graanoffer. Zo moet de priester voor hem die gereinigd wordt, verzoening doen voor het aangezicht van de HEERE. Dit is de wet voor hem die de ziekte van de melaatsheid heeft en van wie het vermogen niet toereikend is om zijn reiniging te betalen. De HEERE sprak tot Mozes en tot Aäron: Wanneer u komt in het land Kanaän, dat Ik u tot bezit geef, en Ik de ziekte van de melaatsheid toedeel aan een huis in het land dat u bezit, dan moet hij van wie het huis is, komen en de priester vertellen: Er lijkt een ziekte aan het huis te zijn. De priester moet dan opdracht geven dat zij het huis ontruimen vóór de priester komt, om die ziekte te bezien, zodat niet alles wat in het huis is, onrein wordt. Daarna moet de priester komen om het huis te bezien. Heeft hij de ziekte vervolgens bezien, en zie, de ziekte aan de muren van dat huis bestaat uit groenachtige of roodachtige kuiltjes, die zichtbaar dieper liggen dan de wand, dan moet de priester uit het huis, door de deuropening van het huis, vertrekken en het huis zeven dagen laten afsluiten. Daarna moet de priester op de zevende dag terugkeren. Wanneer hij ziet dat – zie! – de ziekte zich op de muren van het huis heeft uitgebreid, dan moet de priester opdracht geven om de stenen waaraan die ziekte zich bevindt, eruit te breken, en ze buiten de stad te werpen, op een onreine plaats. Het huis moet hij vanbinnen rondom laten afschrappen, en zij moeten het leem dat zij afgeschrapt hebben, buiten de stad op een onreine plaats storten. Daarna moeten zij andere stenen nemen en invoegen op de plaats van de eerste stenen, en men moet ander leem nemen en het huis bepleisteren. Maar als die ziekte terugkeert en in het huis uitbreekt nadat men de stenen eruit gebroken heeft, na het afschrappen van het huis en na het bepleisteren, dan moet de priester komen. Als hij ziet dat – zie! – de ziekte aan het huis zich heeft uitgebreid, dan is het een kwaadaardige melaatsheid in het huis; het is onrein. Dan moet men het huis, de stenen en het hout ervan afbreken, en ook al het leem van het huis, en men moet het buiten de stad brengen, naar een onreine plaats. Wie het huis binnengaat gedurende de dagen dat men het afgesloten heeft, is onrein tot de avond. En wie in het huis slaapt, moet zijn kleren wassen; en wie in dat huis eet, moet zijn kleren wassen. Maar als de priester weer naar binnen gegaan is en hij heeft gezien dat – zie! – die ziekte aan het huis zich niet heeft uitgebreid nadat het huis bepleisterd is, dan moet de priester het huis rein verklaren, omdat de ziekte genezen is. Vervolgens moet hij, om het huis te reinigen van zonde, twee vogels nemen, cederhout, karmozijn en hysop. Hij moet verder de ene vogel slachten boven een aarden pot met bronwater. Dan moet hij het cederhout, de hysop, het karmozijn en de levende vogel nemen, en in het bloed van de geslachte vogel en in het bronwater dopen, en hij moet het huis zeven keer besprenkelen. Daarna moet hij het huis ontzondigen met het bloed van de vogel, het bronwater, de levende vogel, het cederhout, de hysop en het karmozijn. De levende vogel moet hij buiten de stad, in het open veld, weg laten vliegen. Zo doet hij voor het huis verzoening, en is het rein. Dit is de wet voor elke vorm van de ziekte van de melaatsheid: voor schurft, voor melaatsheid aan de kleding en aan het huis, en voor zwellingen, voor zweren en voor vlekken, om te onderwijzen op welke dag iets onrein en op welke dag iets rein is. Dit is de wet voor de melaatsheid.

Leviticus 14:2-57 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Dit zal de wet voor de melaatse zijn ten dage van zijn reiniging: hij zal tot de priester gebracht worden, en de priester zal uitgaan buiten de legerplaats; wanneer de priester hem beziet en het blijkt, dat de plaag der melaatsheid genezen is, van de melaatse is geweken, dan zal de priester gebieden voor hem die gereinigd moet worden, twee levende, reine vogels te nemen, ook cederhout, scharlaken en hysop. De priester zal gebieden de ene vogel te slachten boven een aarden pot met levend water. De levende vogel echter zal hij nemen benevens het cederhout, het scharlaken en de hysop, en hij zal die met de levende vogel dopen in het bloed van de vogel die boven het levende water geslacht is. En hij zal hem die van de melaatsheid gereinigd moet worden, zevenmaal besprenkelen en hem reinigen, en de levende vogel zal hij in het open veld laten wegvliegen. En hij die gereinigd moet worden, zal zijn klederen wassen, al zijn haar afscheren en zich in water baden, en hij zal rein zijn: daarna zal hij in de legerplaats komen, maar zeven dagen buiten zijn tent blijven. Op de zevende dag zal hij al zijn haar afscheren: zijn hoofd, zijn baard en zijn wenkbrauwen, al zijn haar zal hij afscheren, zijn klederen wassen en zijn lichaam in water baden; en hij zal rein zijn. En op de achtste dag zal hij twee gave schapen nemen, en één eenjarige gave ooi en drie tienden efa fijn meel als spijsoffer, aangemaakt met olie, en één log olie. En de priester die de reiniging voltrekt, zal de man die gereinigd moet worden, met dit alles stellen voor het aangezicht des HEREN, bij de ingang van de tent der samenkomst. De priester zal het ene schaap nemen en het tot een schuldoffer offeren met het log olie, en hij zal ze bewegen als beweegoffer voor het aangezicht des HEREN. Hij zal het schaap slachten op de plaats, waar men het zondoffer en het brandoffer slacht, op de heilige plaats, want evenals het zondoffer komt ook het schuldoffer de priester toe; het is allerheiligst. De priester zal een deel van het bloed van het schuldoffer nemen en dit strijken aan de rechter oorlel van hem die gereinigd moet worden, en aan zijn rechterduim en zijn rechter grote teen. En de priester zal een deel van het log olie nemen en op zijn eigen linkerhand gieten; de priester zal zijn rechtervinger dopen in de olie die in zijn linkerhand is, en van die olie met zijn vinger zevenmaal sprenkelen voor het aangezicht des HEREN. Van de rest van de olie die in zijn hand is, zal de priester iets strijken aan de rechter oorlel van hem die gereinigd moet worden, en aan zijn rechterduim en zijn rechter grote teen, boven op het bloed van het schuldoffer. En wat van de olie in zijn hand is overgebleven, zal de priester doen op het hoofd van hem die gereinigd moet worden; zo zal de priester over hem verzoening doen voor het aangezicht des HEREN. En de priester zal het zondoffer bereiden en verzoening doen over hem die gereinigd moet worden van zijn onreinheid, en daarna zal hij het brandoffer slachten. De priester zal het brandoffer en het spijsoffer op het altaar offeren. En de priester zal verzoening over hem doen, en hij zal rein zijn. Maar indien hij arm is en zijn vermogen niet toereikend is, dan zal hij nemen één schaap als schuldoffer, tot een beweegoffer, om verzoening over hem te doen, met één tiende efa fijn meel, aangemaakt met olie, tot een spijsoffer, en een log olie. Ook twee tortelduiven of twee jonge duiven, naar dat zijn vermogen toereikend is, en de ene zal zondoffer en de andere brandoffer zijn. Hij zal ze tot zijn reiniging op de achtste dag tot de priester brengen, bij de ingang van de tent der samenkomst voor het aangezicht des HEREN. De priester zal het schaap voor het schuldoffer nemen en het log olie, en de priester zal ze bewegen als beweegoffer voor het aangezicht des HEREN. Hij zal het schaap voor het schuldoffer slachten en de priester zal van het bloed van het schuldoffer nemen en dat strijken aan de rechter oorlel van hem die gereinigd moet worden, en aan zijn rechterduim en zijn rechter grote teen. En een deel van de olie zal de priester in zijn eigen linkerhand gieten, en de priester zal met zijn rechtervinger van de olie die in zijn linkerhand is, zevenmaal sprenkelen voor het aangezicht des HEREN. En de priester zal iets van de olie die in zijn hand is, strijken aan de rechter oorlel van hem die gereinigd moet worden, en aan zijn rechterduim en zijn rechter grote teen, boven op de plaats van het bloed van het schuldoffer. En wat van de olie in zijn hand is overgebleven, zal de priester doen op het hoofd van hem die gereinigd moet worden, om over hem verzoening te doen voor het aangezicht des HEREN. En hij zal één van de tortelduiven of van de jonge duiven, hetgeen waartoe zijn vermogen toereikend is, bereiden, hetgeen waartoe zijn vermogen toereikend is: de ene als zondoffer en de andere als brandoffer, benevens het spijsoffer; en de priester zal verzoening doen over hem, die gereinigd moet worden, voor het aangezicht des HEREN. Dit is de wet aangaande hem die de plaag der melaatsheid heeft, wiens vermogen niet toereikend is voor zijn reiniging. En de HERE sprak tot Mozes en Aäron: Wanneer gij komt in het land Kanaän, dat Ik u ten bezit geef, en Ik de plaag der melaatsheid doe ontstaan in een huis in het land dat gij bezit, dan zal hij, van wie dat huis is, het de priester komen meedelen en zeggen: bij mij aan huis vertoont zich iets als de plaag. Dan zal de priester gebieden het huis te ontruimen, voordat de priester komt om de plaag te bezien, opdat niet alles wat in het huis is, onrein zij; daarna zal de priester komen om het huis te bezien. En hij zal de plaag bezien; wanneer dan blijkt, dat de plaag op de wanden van het huis zit als groenachtige of roodachtige kuiltjes, die dieper schijnen te zitten dan de wand, dan zal de priester uit het huis gaan, naar de ingang van het huis en het huis zeven dagen sluiten. Op de zevende dag zal de priester terugkomen; wanneer hij het dan beziet en het blijkt, dat de plaag zich op de wanden van het huis heeft uitgebreid, dan zal de priester gebieden, de stenen waarop de plaag zit, eruit te halen en ze buiten de stad op een onreine plaats te werpen. Het huis zal hij van binnen rondom laten afschrappen, en men zal het leem dat men afgeschrapt heeft, buiten de stad op een onreine plaats storten. En men zal andere stenen nemen en die in de plaats van de vorige aanbrengen; men zal ook ander leem nemen en het huis bepleisteren. Maar indien de plaag opnieuw in het huis uitbreekt, nadat men de stenen uitgebroken en het huis afgeschrapt heeft en nadat het bepleisterd is, en de priester komt en beziet het en het blijkt, dat de plaag zich in het huis heeft uitgebreid, dan is het een kwaadaardige melaatsheid in het huis: het is onrein. Dan zal men het huis omverhalen, zijn stenen en zijn houtwerk en al het leem van het huis, en men zal het buiten de stad brengen op een onreine plaats. En hij die in het huis komt gedurende al de dagen dat men het afgesloten heeft, zal onrein zijn tot de avond. En hij die zich te slapen legt in dat huis, zal zijn klederen wassen; ook hij die in dat huis eet, zal zijn klederen wassen. Maar wanneer de priester komt en het beziet en het blijkt, dat de plaag zich niet heeft uitgebreid in het huis, nadat het huis bepleisterd was, dan zal de priester het huis rein verklaren, omdat de plaag genezen is. Dan zal hij, om het huis te ontzondigen, twee vogels, cederhout, scharlaken en hysop nemen. Hij zal de ene vogel slachten boven een aarden pot met levend water. Het cederhout, de hysop, het scharlaken en de levende vogel zal hij nemen en ze dopen in het bloed van de geslachte vogel en het levende water, en zevenmaal dat huis besprenkelen. Zo zal hij het huis ontzondigen met het bloed van de vogel, het levende water, de levende vogel, het cederhout, de hysop en het scharlaken. En de levende vogel zal hij buiten de stad in het open veld laten wegvliegen; zo zal hij verzoening doen over dat huis, en het zal rein zijn. Dit is de wet op allerlei plaag van melaatsheid, op haaruitslag, melaatsheid van kleed en huis, zwelling, uitslag en lichte plek – om aan te wijzen, wanneer iets onrein of wanneer iets rein is; dit is de wet op de melaatsheid.

Leviticus 14:1-57 Het Boek (HTB)

De HERE gaf Mozes de volgende voorschriften voor iemand die van zijn melaatsheid genezen is verklaard: ‘De priester zal het kamp verlaten om hem te onderzoeken. Als hij ziet dat de melaatsheid is verdwenen, zal hij vragen om twee levende, reine vogels, cederhout, scharlaken en hysop om die te gebruiken bij de reinigingsceremonie van degene die genezen is. De priester zal dan opdracht geven een van de vogels te slachten boven een aardewerken pot waarin zich fris bronwater bevindt. De andere vogel zal, samen met het cederhout, scharlaken en hysop in het bloed van de gedode vogel worden gedoopt. Vervolgens zal de priester zevenmaal bloed sprenkelen over de man die is genezen. Daarna zal hij hem rein verklaren. De levende vogel zal hij in het open veld laten vliegen. De genezene moet zijn kleren wassen, al zijn haar afscheren, een bad nemen en in het kamp terugkeren. Eenmaal in het kamp moet hij nog zeven dagen buiten zijn tent blijven. Op de zevende dag moet hij opnieuw al het haar van zijn hoofd, baard en wenkbrauwen afscheren, zijn kleren wassen en een bad nemen. Daarna zal hij volkomen genezen worden verklaard. De volgende dag, de achtste, moet hij twee lammeren zonder gebreken, een eenjarige ooi zonder gebreken, zes zes tiende liter fijn meel, aangemaakt met olijfolie en eenderde liter olijfolie nemen. De priester die hem genezen verklaart, zal de genezen man met zijn offer bij de ingang van de tabernakel voor de ogen van de HERE brengen. De priester zal een van de lammeren en de olijfolie aan de HERE offeren als een schuldoffer, door deze staande voor het altaar omhoog te heffen. Dan zal hij het lam slachten op de plaats waar ook de zondoffers en brandoffers worden geslacht in de tabernakel. Dit schuldoffer zal dan aan de priester worden gegeven als voedsel, zoals dat ook bij het zondoffer gebeurt. Het is een allerheiligst offer. De priester zal het bloed van dit schuldoffer met zijn vinger aan de rechter oorlel, de rechter duim en de rechter grote teen strijken van degene die moet worden gereinigd. Daarna zal de priester de olijfolie nemen, iets ervan in de palm van zijn linkerhand gieten, zijn rechter vinger erin dopen en het zevenmaal voor de HERE uitsprenkelen. Iets van de in zijn linkerhand overgebleven olijfolie zal de priester met zijn vinger aan de rechter oorlel, de rechter duim en de rechter grote teen van de man strijken, op het bloed van het schuldoffer. De rest van de olie in zijn linkerhand zal de priester aanbrengen op het hoofd van de te reinigen man. Zo zal de priester verzoening voor hem doen bij de HERE. Daarna moet de priester het zondoffer offeren en opnieuw de reinigingsceremonie volbrengen voor de van melaatsheid genezen man. Vervolgens zal de priester het brandoffer slachten en het tegelijk met het spijsoffer op het altaar offeren en zo verzoening doen over de man, die daarna volkomen rein zal worden verklaard. Als hij zo arm is dat hij geen twee lammeren kan offeren, moet hij er één brengen voor het schuldoffer om aan de HERE te worden aangeboden als een offer door het omhoog te heffen, staande voor het altaar en slechts 2,2 liter fijn meel, aangemaakt met olijfolie, als spijsoffer en eenderde liter olijfolie. Hij zal tevens twee tortelduiven of jonge duiven brengen, afhankelijk van wat hij zich kan veroorloven. De ene duif zal worden gebruikt voor het zondoffer, de andere voor het brandoffer. Hij zal deze op de achtste dag bij de priester aan de ingang van de tabernakel brengen om ze te gebruiken bij zijn reinigingsceremonie voor de HERE. De priester zal het lam van het schuldoffer en de olie aan de HERE offeren door het omhoog te heffen. Dan zal hij het lam voor het schuldoffer slachten en iets van het bloed strijken aan de rechter oorlel, de rechter duim en de rechter grote teen van de man die moet worden gereinigd. De priester zal daarna de olijfolie in de palm van zijn linkerhand gieten. Met zijn rechter vinger moet hij de olie zevenmaal voor de HERE uitsprenkelen. Dan moet hij iets van de olie strijken aan de rechter oorlel, de rechter duim en de rechter grote teen van de man op het bloed van het schuldoffer. De rest van de olie moet op het hoofd van de man worden gedaan om verzoening voor hem te doen voor de HERE. Dan moet hij de twee tortelduiven of jonge duiven (afhankelijk van wat de man zich kan veroorloven) offeren. Een van de twee is voor het zondoffer, de andere is voor het brandoffer en wordt samen met het spijsoffer geofferd. Zo zal de priester tegenover de HERE verzoening doen voor de man.’ Dit zijn de voorschriften betreffende hen die van melaatsheid worden gereinigd, maar niet in staat zijn de offers te brengen, die gewoonlijk worden verlangd voor een reinigingsceremonie. Toen zei de HERE tegen Mozes en Aäron: ‘Wanneer u aankomt in het land Kanaän dat Ik u zal geven en Ik laat in een huis melaatsheid ontstaan, dan moet de eigenaar van het huis naar de priester gaan en zeggen: “Ik geloof dat er melaatsheid in mijn huis heerst!” De priester zal eerst het huis laten ontruimen voordat hij een onderzoek komt instellen, om te voorkomen dat alles onrein wordt verklaard als hij inderdaad melaatsheid constateert. Als hij in de wanden van het huis groenachtige of roodachtige kuiltjes vindt die dieper schijnen te zitten dan de buitenkant van de muur, zal hij het huis zeven dagen sluiten. Op de zevende dag zal hij terugkomen voor een tweede onderzoek. Als de plekken zich over de muur hebben verspreid, zal hij opdracht geven de aangetaste delen uit de muur te halen. Het materiaal moet op een onreine plaats buiten de stad worden gestort. Daarna zal hij opdracht geven de muren van het huis helemaal af te schrapen. Ook dat materiaal moet op een onreine plaats buiten de stad worden gestort. Voor de stenen die zijn verwijderd, moeten nieuwe worden aangebracht en die moeten worden ingemetseld met nieuwe specie. Het hele huis moet daarna opnieuw worden gepleisterd. Als de plekken opnieuw verschijnen, zal de priester terugkomen om te kijken en als hij ziet dat de plekken zich hebben verspreid, is het melaatsheid en is het huis onrein. Hij zal dan opdracht geven het huis af te breken. Alle stenen, houtwerk en leem van het huis moeten op een onreine plaats buiten de stad worden gestort. Ieder die het huis binnengaat terwijl het is afgesloten, zal tot de avond onrein zijn. Ieder die in het huis slaapt of eet, zal zijn kleren wassen. Maar als de priester terugkomt en de plekken zijn niet opnieuw verschenen nadat het nieuwe pleisterwerk is aangebracht, zal hij het huis rein verklaren. De melaatsheid is dan verdwenen. Hij zal dan ook een reinigingsceremonie uitvoeren met twee vogels, cederhout, scharlaken en hysop. Hij zal de ene vogel slachten boven een aardewerken pot met fris bronwater en het cederhout, de hysop, het scharlaken én de levende vogel in het bloed van de gedode vogel dopen en het huis zevenmaal besprenkelen. Zo zal het huis worden gereinigd. Daarna zal hij de levende vogel in het vrije veld buiten de stad loslaten. Op deze wijze wordt verzoening voor het huis gedaan en wordt het gereinigd.’ Dit zijn de voorschriften betreffende de talloze plaatsen waar melaatsheid kan verschijnen: in een kledingstuk of een huis, in een gezwel op de huid, in een litteken van een brandwond of op een lichte plek. Op deze manier wordt bepaald of het melaatsheid is of niet. Daarom zijn deze wetten gegeven.

Leviticus 14:2-57 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

"Als iemand genezen is van een besmettelijke huidziekte en hij wil weer rein verklaard worden, dan moet hij naar de priester gaan. De priester moet naar hem toe gaan, buiten het tentenkamp. Als hij ziet dat de besmettelijke huidziekte genezen is en helemaal verdwenen, zal de priester hem zeggen dat hij weer gezond is. De priester moet de man twee levende, reine vogels laten brengen, voor een offer. Verder ook cederhout, rode wol en een bosje van de hysop-plant. De ene vogel moet worden geslacht boven een pot van gebakken klei waar vers bronwater in zit. Daarna moet de priester de levende vogel nemen, met het cederhout, de rode wol en het bosje hysop. Hij moet die alle drie, samen met de levende vogel, indopen in het bloed van de vogel die boven het verse bronwater is geslacht. Dan moet hij de man die van de besmettelijke huidziekte gereinigd moet worden, zeven keer met dat bloed besprenkelen. Daarna zal de man rein zijn. De levende vogel moet hij vrij laten wegvliegen. En de man die gereinigd moet worden, moet zijn kleren wassen, zijn haar en baard afscheren en zich in water wassen. Dan zal hij rein zijn. Daarna mag hij weer in het tentenkamp komen. Maar hij moet nog zeven dagen buiten zijn tent blijven. Op de zevende dag moet hij al zijn haar afscheren: zijn hoofdhaar, zijn baard en zijn wenkbrauwen. Hij moet zijn kleren wassen en zich helemaal in water wassen. Dan zal hij rein zijn. Op de achtste dag moet hij twee gezonde mannetjes-schapen van één jaar, een gezond vrouwtjes-schaap van één jaar en 3/10 efa [ (6,6 liter) ] fijn meel offeren. Dat meel moet worden gemengd met olijf-olie. Verder moet hij nog 1 log [ (⅓ liter) ] olijf-olie offeren. De priester moet hem met al deze dingen bij Mij brengen, bij de ingang van de tent van ontmoeting. De priester moet het ene schaap offeren als schuld-offer, met de olijf-olie. Hij moet ze als een beweeg-offer naar Mij omhoog houden en heen en weer bewegen. Hij moet het schaap slachten op de plek waar altijd het vergevings-offer en het brand-offer geslacht worden. Op de heilige plaats dus, want net als het vergevings-offer is ook dit schuld-offer voor de priester. Het is heel erg heilig. De priester moet een deel van het bloed van het schuld-offer aan de rechter oorlel van de man smeren. Ook aan zijn rechter duim en zijn rechter grote teen. Dan moet de priester een deel van de olijf-olie in zijn [ eigen ] linkerhand gieten. Hij moet een vinger van zijn rechterhand in die olijf-olie dopen en zeven keer olijf-olie vóór Mij sprenkelen. Van de rest van de olijf-olie in zijn hand moet de priester een beetje aan de rechter oorlel van de man smeren. Ook aan zijn rechter duim en aan zijn rechter grote teen, bovenop het bloed van het schuld-offer. Wat er in zijn hand is overgebleven, moet hij op het hoofd van de man doen. Zo moet de priester aan Mij om vergeving voor hem vragen. En de priester moet het andere schaap offeren als vergevings-offer. Daarmee vraagt hij om vergeving voor de man die gereinigd moet worden van zijn onreinheid. Daarna moet hij het laatste schaap slachten voor het brand-offer. De priester moet het brand-offer samen met het meel-offer op het altaar verbranden. Zo moet de priester aan Mij om vergeving voor hem vragen, en hij zal rein zijn. Maar als iemand geen drie dieren kan betalen, moet hij één mannetjes-schaap van één jaar als schuld-offer nemen om vergeving te vragen. Het dier moet als beweeg-offer geofferd worden, samen met 1/10 efa [ (2,2 liter) ] fijn meel, aangemaakt met olijf-olie. Verder moet hij 1 log [ (⅓ liter) ] olijf-olie offeren. Ook moet hij twee duiven brengen: twee tortelduiven of twee jonge gewone duiven – net wat hij kan betalen. De ene vogel is voor het vergevings-offer, de andere vogel voor een brand-offer. Hij moet ze op de achtste dag bij de priester brengen, naar Mij, bij de ingang van de tent van ontmoeting. De priester moet het schaap voor het schuld-offer en de olijf-olie nemen en die als beweeg-offer naar Mij omhoog houden en heen en weer bewegen. Hij moet het schaap voor het schuld-offer slachten. Hij moet een beetje van het bloed van het schuld-offer aan de rechter oorlel van de man smeren. Ook aan zijn rechter duim en zijn rechter grote teen. Dan moet de priester een deel van de olijf-olie in zijn [ eigen ] linkerhand gieten. Hij moet een vinger van zijn rechterhand in die olijf-olie dopen en zeven keer olijf-olie vóór Mij sprenkelen. Van de rest van de olijf-olie in zijn hand moet de priester een beetje aan de rechter oorlel van de man smeren. Ook aan zijn rechter duim en aan zijn rechter grote teen, bovenop het bloed van het schuld-offer. Wat er in zijn hand is overgebleven, moet hij op het hoofd van de man doen. Zo moet de priester aan Mij om vergeving voor hem vragen. Dan moet hij de twee tortelduiven of de twee jonge gewone duiven nemen – net wat de man kon betalen. De ene duif is voor een vergevings-offer en de andere voor een brand-offer. Ook het meel moet hij offeren. Zo moet de priester aan Mij om vergeving vragen voor de man die gereinigd moet worden. Dit zijn de regels voor mensen die een besmettelijke huidziekte gehad hebben en die niet rijk genoeg zijn om [ de offers ] voor hun reiniging te betalen." De Heer zei tegen Mozes en Aäron: "Als jullie in het land Kanaän komen dat Ik jullie als eigendom geef, kan het gebeuren dat Ik in één van jullie huizen schimmel laat ontstaan. De eigenaar van dat huis moet tegen de priester gaan zeggen: 'Ik denk dat er een besmettelijke schimmel in mijn huis zit.' Dan moet de priester het bevel geven het huis leeg te halen. Anders worden alle mensen en alle dingen die in het huis zijn, onrein. Daarna moet de priester naar het huis komen kijken. Als hij ziet dat de plekken op de muren van het huis bestaan uit groenachtige of roodachtige kuiltjes die dieper lijken te liggen dan de muur, dan moet de priester het huis uitgaan en de deur van het huis zeven dagen afsluiten. Op de zevende dag moet hij terugkomen. Als hij ziet dat de plekken op de muren van het huis groter zijn geworden, dan moet hij de besmette stenen eruit laten halen en ze buiten de stad op een speciale, onreine plaats laten weggooien. Het huis moet van binnen helemaal afgeschrapt worden. De afgeschrapte klei moet buiten de stad op een speciale, onreine plaats worden weggegooid. Daarna moeten er andere stenen op de plaats van de weggehaalde stenen gemetseld worden. Ook moet het huis met nieuwe klei bestreken worden. Toch kan het gebeuren dat er daarna opnieuw plekken in de muren komen. Als dan de priester komt kijken en ziet dat de plekken in het huis groter zijn geworden, dan is het een besmettelijke schimmel: het huis is onrein. Het huis moet afgebroken worden, met alle stenen, alle planken en alle klei van dat huis. Alles moet buiten de stad op een speciale, onreine plaats worden weggegooid. Als iemand het huis ingaat in de tijd dat het was afgesloten, is hij tot de avond onrein. En als hij in dat huis heeft geslapen, moet hij zijn kleren wassen. Ook iemand die in dat huis heeft gegeten, moet zijn kleren wassen. Maar als het huis opnieuw met klei was bestreken en de priester komt kijken en ziet dat de plekken niet zijn teruggekomen, dan zal de priester beslissen dat het huis rein is. De schimmel is verdwenen. Dan moet hij, om het huis te reinigen, twee vogels, cederhout, rode wol en een bosje van de hysop-plant nemen. Hij moet de ene vogel slachten boven een pot van gebakken klei waar vers bronwater in zit. Het cederhout, het bosje van de hysop-plant, de rode wol en de levende vogel moet hij indopen in het bloed van de geslachte vogel en in het verse bronwater. Daarmee moet hij zeven keer het huis besprenkelen. Zo zal het huis rein worden door het bloed van de vogel, het verse bronwater, de levende vogel, het cederhout, het bosje van de hysop-plant en de rode wol. De levende vogel moet hij buiten de stad vrij laten wegvliegen. Zo zal het huis gereinigd worden, en het zal rein zijn. Dit zijn de regels voor allerlei besmettelijke huidziekten, uitslag in het haar, zwellingen, uitslag op de huid, en lichte plekken en schimmel in kleren en huizen. Zo kan beslist worden of iets rein of onrein is. Dit zijn de regels voor besmettelijke huidziekten en schimmel."