Klaagliederen 2:1-22
Klaagliederen 2:1-22 Het Boek (HTB)
Met een wolk van toorn heeft de Here Jeruzalem overschaduwd. De prachtigste stad van Israël ligt in het stof van de aarde en is op zijn bevel uit de hemelse hoogten neergeworpen. Op de dag van zijn vreselijke toorn kende Hij zelfs geen genade voor zijn tempel. Zonder enig medelijden heeft de Here elk huis in Israël verwoest. In zijn toorn heeft Hij alle versterkte muren van Jeruzalem omvergeworpen. Hij heeft het koninkrijk in het stof vernederd, samen met al zijn heersers. Alle kracht van Israël verdwijnt als sneeuw voor de zon onder zijn toorn. Toen de vijand aanviel, trok Hij zijn beschermende hand terug. Als een storm van vuur raasde God door het land Israël. Hij spande zijn boog tegen zijn volk alsof het zijn vijand was. Allen die er jong en aantrekkelijk uitzagen, doodde Hij. Zijn vreselijke toorn is als vuur over hen uitgegoten. Ja, de Here heeft Israël verslagen als een vijand. Haar forten en paleizen heeft Hij verwoest. Hij bezorgt Jeruzalem kwellende zorgen en tranen. De HERE heeft zijn tempel omvergegooid alsof het een hut van bladeren en takken was! Het volk kan daardoor de heilige feesten en sabbatten niet meer vieren. Koningen en priesters zijn het slachtoffer van zijn toorn. De Here heeft zijn eigen altaar afgewezen, omdat Hij een afkeer heeft van de valse verering door zijn volk. Hij heeft hun paleizen aan hun vijanden gegeven, die nu in de tempel hun overwinningskreet laten horen. Vroeger kon men daar de geluiden horen van het volk Israël tijdens de heilige feesten. De HERE besloot Jeruzalem te verwoesten. Hij trok een lijn voor de vernietiging, waaraan niet meer was te ontkomen. Zo vielen de stadsmuren en wallen voor Hem neer. Jeruzalems poorten zijn ingestort. Hun sloten en grendels zijn vernield door de HERE. Haar koningen en prinsen zijn nu slaven in verre landen, zonder een tempel en zonder de heilige wet die over hen regeert. En er zijn ook geen profeten meer die hun leiding kunnen geven. De leiders van Jeruzalem dragen rouwkleding en zitten zwijgend op de grond. Zij gooien stof op hun hoofd, vertwijfeld en bedroefd als zij zijn. De jonge vrouwen van Jeruzalem laten beschaamd hun hoofd hangen. Ik heb gehuild tot er geen tranen meer waren, mijn hart is gebroken en mijn geest uitgeput als ik zie wat er met mijn volk is gebeurd. Babyʼs en kleine kinderen vallen neer in de straten en sterven. ‘Wij willen eten,’ roepen ze en liggend in de armen van hun moeder vloeit het leven langzaam uit hen weg. Is er ooit op de wereld zo geleden? Och Jeruzalem, waarmee kan ik uw vertwijfeling vergelijken? Hoe kan ik u troosten? Want uw wond is zo diep als de zee. Wie kan u genezen? Uw profeten hebben zoveel onwaarheden verkondigd, zoveel onzin. Zij hebben niet geprobeerd u van de slavernij te redden door u op uw zonden te wijzen. Zij logen en zeiden dat alles in orde was. Ieder die voorbijkomt, schudt spottend het hoofd en zegt: ‘Is dit de stad die voor de mooiste stad ter wereld moet doorgaan, die “Vreugde van de hele aarde” wordt genoemd?’ Uw vijanden lachen u honend uit. Zij fluiten en knarsen met hun tanden en zeggen: ‘Uiteindelijk hebben we haar dan toch eronder gekregen! Op dit moment hebben we lang gewacht en nu is het dan zover! Met onze eigen ogen hebben wij haar nederlaag gezien.’ Maar de HERE heeft dit gedaan. Precies zoals Hij ons waarschuwend had voorzegd. De vervloekingen die Hij ons lang geleden in het vooruitzicht stelde, heeft Hij nú uitgevoerd. Hij heeft Jeruzalem meedogenloos verwoest, zodat haar vijanden nu feestvieren en brallen over hun grote kracht. Vanuit het diepst van hun hart roepen de mensen de Here om hulp. Och muren van Jeruzalem, laat uw tranen stromen als een rivier, gun uzelf geen rust en huil dag en nacht. Sta ʼs nachts op en roep naar uw God. Stort uw hart als water uit voor de Here, hef uw handen naar Hem op en pleit voor uw kinderen, die in de straten neervallen van de honger. Och HERE, denk toch aan ons! Dit zijn uw eigen mensen wie U zulke dingen aandoet. Moeten moeders soms hun eigen kleine kinderen opeten die zij eens op schoot hielden? Is het nodig dat priesters en profeten sterven in de tempel van de HERE? Kijk hen eens liggen in de straten: oud en jong, jongens en meisjes, gedood door het zwaard van de vijand. U hebt hen in uw toorn gedood, HERE, U hebt hen meedogenloos afgemaakt. U hebt deze verwoesting opzettelijk laten plaatsvinden, op de dag van uw toorn was er niemand die ontsnapte of achterbleef. Mijn kinderen, voor wie ik altijd goed heb gezorgd, worden nu onder de voeten van de vijand vertrapt.
Klaagliederen 2:1-22 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Aleph. Hoe heeft de Heere de dochter Sions in Zijn toorn bewolkt? Hij heeft de heerlijkheid van Israël van den hemel op de aarde nedergeworpen; en Hij heeft aan de voetbank Zijner voeten niet gedacht in den dag Zijns toorns. Beth. De Heere heeft al de woningen Jakobs verslonden, en heeft ze niet verschoond; Hij heeft de vastigheden der dochter van Juda afgebroken in Zijn verbolgenheid, Hij heeft gemaakt, dat zij de aarde raken; Hij heeft het koninkrijk en deszelfs vorsten ontheiligd. Gimel. Hij heeft, in ontsteking des toorns, den gehelen hoorn Israëls afgehouwen; Hij heeft Zijn rechterhand achterwaarts getrokken, toen de vijand kwam, en Hij is tegen Jakob ontstoken als een vlammend vuur, dat rondom verteert. Daleth. Hij heeft Zijn boog gespannen als een vijand; Hij heeft zich met Zijn rechterhand gesteld als een tegenpartijder, dat Hij doodde al de begeerlijke dingen der ogen; Hij heeft Zijn grimmigheid in de tent der dochter Sions uitgestort als een vuur. He. De Heere is geworden als een vijand; Hij heeft Israël verslonden, Hij heeft al haar paleizen verslonden. Hij heeft deszelfs vastigheden verdorven; en Hij heeft bij de dochter van Juda het klagen en kermen vermenigvuldigd. Vau. En Hij heeft Zijn hut met geweld afgerukt, als een hof, Hij heeft Zijn vergaderplaats verdorven; de HEERE heeft in Sion doen vergeten den hoogtijd en den sabbat, en Hij heeft in de gramschap Zijns toorns den koning en den priester smadelijk verworpen. Zain. De Heere heeft Zijn altaar verstoten. Hij heeft Zijn heiligdom te niet gedaan, Hij heeft de muren harer paleizen in des vijands hand overgegeven; zij hebben in het huis des HEEREN een stem verheven als op den dag eens gezetten hoogtijds. Cheth. De HEERE heeft gedacht te verderven den muur der dochter Sions; Hij heeft het richtsnoer daarover getogen, Hij heeft Zijn hand niet afgewend, dat Hij ze niet verslonde; en Hij heeft den voormuur en den muur te zamen treurig gemaakt, zij zijn verzwakt. Teth. Haar poorten zijn in de aarde verzonken; Hij heeft haar grendelen verdorven en gebroken; haar koning en haar vorsten zijn onder de heidenen; er is geen wet; haar profeten vinden ook geen gezicht van den HEERE. Jod. De oudsten der dochter Sions zitten op de aarde, zij zwijgen stil, zij werpen stof op hun hoofd, zij hebben zakken aangegord; de jonge dochters van Jeruzalem laten haar hoofd ter aarde hangen. Caph. Mijn ogen zijn verteerd door tranen, mijn ingewand wordt beroerd; mijn lever is ter aarde uitgeschud, vanwege de breuk der dochter mijns volks; omdat het kind en de zuigeling op de straten der stad in onmacht zinken; Lamed. Als zij tot hun moeders zeggen: Waar is koren en wijn, als zij op de straten der stad in onmacht zinken, als de verslagenen; als zich hun ziel uitschudt in den schoot hunner moeders. Mem. Wat getuigen zal ik u brengen, wat zal ik bij u vergelijken, gij dochter Jeruzalems? Wat zal ik bij u vergelijken, dat ik u trooste, gij jonkvrouw, dochter Sions, want uw breuk is zo groot als de zee, wie kan u helen? Nun. Uw profeten hebben u ijdelheid en ongerijmdheid gezien, en zij hebben u uw ongerechtigheid niet geopenbaard, om uw gevangenis af te wenden, maar zij hebben voor u gezien ijdele lasten en uitstotingen. Samech. Allen, die over weg gaan, klappen met de handen over u, zij fluiten en schudden hun hoofd over de dochter Jeruzalems, zeggende: Is dit die stad, waar men van zeide, dat zij volkomen van schoonheid was, een vreugde der ganse aarde? Pe. Al uw vijanden sperren hun mond op over u, zij fluiten en knersen met de tanden, zij zeggen: Wij hebben haar verslonden; dit is immers de dag, dien wij verwacht hebben, wij hebben hem gevonden, wij hebben hem gezien. Ain. De HEERE heeft gedaan, wat Hij gedacht had, Hij heeft Zijn woord vervuld, dat Hij bevolen had van oude dagen; Hij heeft afgebroken en niet gespaard; en Hij heeft den vijand over u verblijd, Hij heeft den hoorn uwer tegenpartijders verhoogd. Tsade. Hun hart schreeuwde tot den Heere: O gij muur der dochter Sions, laat dag en nacht tranen afvlieten als een beek; geef uzelve geen rust, uw oogappel houde niet op! Koph. Maak u op, maak geschrei des nachts in het begin der nachtwaken, stort uw hart uit voor het aangezicht des Heeren als water; hef uw handen tot Hem op voor de ziel uwer kinderkens, die in onmacht gevallen zijn van honger, vooraan op alle straten. Resch. Zie, HEERE, aanschouw toch, aan wien Gij alzo gedaan hebt; zullen dan de vrouwen haar vrucht eten, de kinderkens, die men op de handen draagt? Zullen dan de profeet en de priester in het heiligdom des Heeren gedood worden? Schin. De jongen en de ouden liggen op de aarde op de straten; mijn jonkvrouwen en mijn jongelingen zijn door het zwaard gevallen; Gij hebt ze in den dag Uws toorns gedood, Gij hebt ze geslacht en niet verschoond. Thau. Gij hebt mijn verschrikkingen van rondom geroepen, als tot een dag eens gezetten hoogtijds; en er is niemand aan den dag des toorns des HEEREN ontkomen of overgebleven; die ik op de handen gedragen en opgetogen heb, die heeft mijn vijand omgebracht.
Klaagliederen 2:1-22 Herziene Statenvertaling (HSV)
Hoe heeft de Heere in Zijn toorn aleph de dochter van Sion in wolken gehuld. Hij heeft vanuit de hemel ter aarde geworpen de luister van Israël; en Hij heeft aan de voetbank van Zijn voeten niet gedacht op de dag van Zijn toorn. De Heere heeft verslonden, Hij heeft niet gespaard, beth alle woningen van Jakob; Hij heeft in Zijn verbolgenheid de vestingen van de dochter van Juda met de grond gelijkgemaakt. Hij heeft ze met de grond in aanraking doen komen, Hij heeft het koninkrijk en zijn vorsten ontheiligd. In brandende toorn heeft Hij gimel heel de hoorn van Israël stukgebroken. Hij heeft Zijn rechterhand naar achteren toe getrokken in het zicht van de vijand. Hij is tegen Jakob ontbrand als een vlammend vuur, dat naar alle kanten verteert. Hij heeft Zijn boog gespannen als een vijand, daleth Zijn rechterhand in de aanslag als een tegenstander; Hij doodde alle voor het oog begerenswaardige dingen. In de tent van de dochter van Sion heeft Hij Zijn grimmigheid als een vuur uitgestort. De Heere is als een vijand geworden. he Hij heeft Israël verslonden, al haar paleizen heeft Hij verslonden, haar vestingen te gronde gericht: Hij vermeerderde bij de dochter van Juda geklag en geklaag. Hij heeft als in een tuin Zijn hut met geweld omvergehaald, waw Hij heeft Zijn plaats van samenkomst te gronde gericht; De HEERE heeft in Sion laten vergeten feestdag en sabbat. Hij heeft in Zijn grimmige toorn verworpen koning en priester. De Heere heeft Zijn altaar verstoten, zain tenietgedaan Zijn heiligdom. Hij heeft in de hand van de vijand uitgeleverd de muren van haar paleizen. Zij hebben in het huis van de HEERE hun stem laten klinken als op een feestdag. De HEERE heeft besloten om cheth de muur van de dochter van Sion te gronde te richten; Hij heeft het meetlint uitgespannen, Hij heeft Zijn hand niet teruggetrokken van de verslinding. Hij heeft de vestingwal en de muur rouw doen bedrijven, samen zijn zij ingestort. Haar poorten zijn ter aarde gezonken, teth haar grendels heeft Hij vernield en gebroken. haar koning en haar vorsten bevinden zich onder de heidenvolken. Het onderwijs in de wet ontbreekt. Ook hebben haar profeten geen visioen van de HEERE ontvangen. Zij zitten zwijgend op de grond, jod de oudsten van de dochter van Sion. Zij hebben stof op hun hoofd geworpen, zich met rouwgewaden omgord. Zij laten hun hoofd ter aarde hangen, de jonge vrouwen van Jeruzalem. Mijn ogen zijn verteerd door tranen, kaph mijn binnenste is vol onrust. Mijn ingewanden zijn ter aarde uitgestort, vanwege de breuk van de dochter van mijn volk, om het bezwijken van kind en zuigeling op de pleinen van de stad. Tegen hun moeders zeggen zij: lamed Waar is er koren en wijn? terwijl zij bezwijken als dodelijk gewonden op de pleinen van de stad, terwijl hun leven wegvloeit op de schoot van hun moeders. Wat zal ik u voorhouden, mem waarmee u vergelijken, dochter van Jeruzalem? Waaraan zal ik u gelijkstellen, zodat ik u zal troosten, maagd, dochter van Sion? Want groot als de zee is uw breuk! Wie kan u genezen? Uw profeten hebben voor u gezien nun valse visioenen en dwaasheid; uw ongerechtigheid hebben zij niet bekendgemaakt om uw gevangenschap om te keren, maar zij hebben lasten voor u gezien van valsheid en misleidingen. Alle voorbijgangers hebben over u samech de handen ineengeslagen. Zij sisten van afschuw en schudden hun hoofd over de dochter van Jeruzalem: Is dit de stad waarvan men zei: Volmaakt van schoonheid, een vreugde voor heel de aarde? Zij hebben over u hun mond opengesperd, pe al uw vijanden. Zij sisten van afschuw en knarsetandden, zij zeiden: Wij hebben haar verslonden! Ja, dit is de dag die wij verwacht hebben, wij hebben hem gevonden en hebben hem gezien! De HEERE heeft gedaan wat Hij Zich had voorgenomen, ain Hij heeft Zijn woord vervuld, dat Hij in de dagen van weleer geboden had. Hij heeft afgebroken, en niet gespaard, en Hij heeft de vijand over u verblijd; Hij heeft de hoorn van uw tegenstanders opgeheven. Hun hart schreeuwde het uit tot de Heere: tsade Muur van de dochter van Sion, laat tranen als een beek naar beneden stromen, dag en nacht! Gun uzelf geen rust, laat uw oogappel niet stilstaan! Sta op, weeklaag in de nacht, koph vanaf de eerste nachtwake! Stort uw hart uit als water voor het aangezicht van de Heere! Hef tot Hem uw handen op, vanwege het leven van uw kleine kinderen, die van honger versmachten op de hoeken van alle straten. Zie, HEERE, en aanschouw resj aan wie U zo gedaan hebt! Moeten vrouwen hun eigen vrucht eten, kleine kinderen die zij op handen droegen? Moeten dan in het heiligdom van de Heere gedood worden priester en profeet? Zij liggen ter aarde op de straten, sjin jong en oud. Mijn jonge vrouwen en mijn jongemannen zijn door het zwaard gevallen. U hebt hen gedood op de dag van Uw toorn, U hebt hen afgeslacht, en niet gespaard. U hebt bijeengeroepen, als op een feestdag, taw verschrikkingen voor mij van rondom! En niemand is op de dag van de toorn van de HEERE ontkomen of ontvlucht! Wie ik op handen heb gedragen en heb grootgebracht, heeft mijn vijand omgebracht!
Klaagliederen 2:1-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Hoe hult de Here in zijn toorn de dochter Sions in wolkefloers! Van de hemel heeft Hij ter aarde geworpen de luister van Israël, Hij is niet gedachtig geweest aan zijn voetbank ten dage van zijn toorn. De Here heeft meedogenloos vernietigd al de landouwen van Jakob. In zijn verbolgenheid heeft Hij terneergeworpen de vestingen van de dochter van Juda; Hij heeft ter aarde gestoten en ontwijd het koninkrijk met zijn vorsten. In zijn brandende toorn heeft Hij afgehouwen alle hoornen van Israël. Hij heeft zijn rechterhand teruggetrokken bij de nadering van de vijand; ja, tegen Jakob is Hij ontbrand als een vlammend vuur, dat rondom verteert. Hij heeft zijn boog gespannen als een vijand, zijn rechterhand opgeheven als een tegenstander; Hij heeft gedood al wat een lust der ogen was; in de tent van de dochter van Sion heeft Hij zijn grimmigheid uitgegoten als vuur. De Here is als een vijand geworden. Hij heeft Israël verslonden, al zijn paleizen vernietigd, zijn vestingen vernield, en bij de dochter van Juda vermenigvuldigd geklag en geklaag. Hij heeft zijn tent omvergehaald als ware het een omheining, zijn plaats van samenkomst heeft Hij vernield. De HERE heeft in Sion doen vergeten feestgetij en sabbat, en in zijn grimmige toorn versmaad koning en priester. De HERE heeft zijn altaar verworpen, zijn heiligdom ontwijd, Hij heeft overgegeven in de macht van de vijand de muren van haar paleizen. Zij hebben in het huis des HEREN getierd als op een feestdag. De HERE had besloten te verwoesten de muur van Sions dochter. Hij spande het meetsnoer en weerhield zijn hand niet van vernietiging. Voormuur en wal dompelde Hij in rouw, tezamen zakten zij ineen. Haar poorten zijn in de aarde verzonken, haar grendels heeft Hij vernield en verbroken; haar koning en haar vorsten bevinden zich onder de volken, wetsonderricht is er niet meer; ook vinden haar profeten geen gezicht bij de HERE. Zwijgend zitten ter aarde de oudsten der dochter van Sion; stof hebben zij op hun hoofd gestrooid, met rouwgewaad zich omgord. Het hoofd buigen naar de aarde de jonkvrouwen van Jeruzalem. Mijn ogen zijn verteerd door tranen, mijn binnenste is vol onrust, mijn hartebloed is ter aarde uitgestort om de ondergang van de dochter mijns volks, omdat kinderen en zuigelingen versmachten op de pleinen der stad. Aan hun moeders vragen zij: waar is koren en wijn? terwijl zij versmachten, als verslagenen, op de pleinen der stad, terwijl hun leven wegvliet aan de borst van hun moeders. Wat zal ik u voorhouden, waarmee u vergelijken, o dochter van Jeruzalem? Wat met u gelijkstellen om u te troosten, o jonkvrouw, dochter van Sion? Want groot als de zee is uw breuk; wie kan u genezing brengen? Uw profeten hebben voor u geschouwd wat ijdel was en hol, zij hebben uw ongerechtigheid niet onthuld om uw lot nog te keren, zij hebben voor u orakels geschouwd, ijdel en misleidend. Over u slaan de handen in elkaar allen die voorbijtrekken, zij fluiten en schudden hun hoofd over de dochter van Jeruzalem: is dit de stad, die genoemd werd de volmaakte in schoonheid, de vreugde der ganse aarde? Tegen u sperren honend de mond open al uw vijanden, zij fluiten en knersen de tanden, zij zeggen: wij hebben haar vernietigd, ja, dit is de dag, waarop wij gehoopt hebben, wij beleven, wij aanschouwen hem. De HERE heeft volvoerd wat Hij Zich had voorgenomen, Hij heeft in vervulling doen gaan, wat Hij gesproken heeft, wat Hij sinds de dagen van weleer heeft bevolen; meedogenloos heeft Hij terneergeworpen, Hij heeft de vijand over u vrolijk gemaakt, de hoorn uwer tegenstanders verhoogd. Het hart (des volks) schreeuwt tot de Here. – O, muur van Sions dochter, laat tranen neervlieten als een beek bij dag en bij nacht, gun uzelf geen verpozing, uw oogappel ruste niet! Sta op, kerm in de nacht bij het begin van iedere nachtwake, stort uw hart uit als water voor het aangezicht des Heren, hef tot Hem uw handen omhoog ter wille van het leven uwer kinderen, die van honger versmachten op de hoek van elke straat. Zie, HERE, en aanschouw wie Gij dit hebt aangedaan! Moeten vrouwen haar eigen kroost eten, de kinderen, die zij koesteren? Moeten in het heiligdom des Heren gedood worden priester en profeet? Op de straten liggen ter aarde knaap en grijsaard; mijn jonkvrouwen en mijn jongelingen zijn gevallen door het zwaard. Ten dage van uw toorn hebt Gij ze gedood, meedogenloos geslacht. Als voor een feestdag riept Gij samen wat mij van alle kanten verschrikte; op de dag van de toorn des HEREN was er niemand die ontkwam of behouden bleef. Hen die ik had verzorgd en grootgebracht, heeft mijn vijand verdelgd.
Klaagliederen 2:1-22 BasisBijbel (BB)
In zijn woede heeft de Heer het donker laten worden in Jeruzalem. De stad waar Hij eens in zijn macht en majesteit woonde, heeft Hij verwoest. Zelfs zijn tempel, zijn voetenbank, heeft Hij vernietigd. Zonder medelijden verwoestte de Heer Israëls dorpen. Geen dorp liet Hij heel. In zijn woede heeft Hij alle steden vernield, tot de grond afgebroken. Het hele koninkrijk en alle leiders heeft Hij vernederd. In zijn woede heeft Hij alle macht van Israël gebroken. Toen de vijand kwam, weigerde Hij ons te helpen. Zijn woede was als een vuur dat alles verslindt. Heel Israël is erdoor verslonden. Hij richtte zijn pijlen op ons, als een vijand. Hij was onze tegenstander geworden. Alles waar wij van hielden, heeft Hij verwoest. Heel Jeruzalem is verwoest door het vuur van zijn woede. De Heer is onze vijand geworden. Hij heeft Israël verwoest, al zijn paleizen vernietigd, zijn burchten vernield. Iedereen in Jeruzalem huilt en kreunt. Hij heeft zijn tempel verwoest, weggerukt als een tent. De plaats waar Hij bij ons kwam, heeft Hij vernietigd. De feesten in Jeruzalem zijn vergeten. Niemand viert nog de heilige rustdag. De koning en de priesters zijn verdwenen. De Heer wil niets meer met zijn altaar te maken hebben. Hij heeft zijn heiligdom vernield. Hij heeft de vijand de paleizen laten verwoesten. Ze hebben in zijn tempel hun overwinning gevierd. De Heer had besloten Jeruzalem te vernietigen. De muren en torens werden verwoest. Hij hield de vijand niet tegen! Alle muren werden met de grond gelijk gemaakt. De poortdeuren zijn uit de poorten gerukt, de grendels vernield. De koning en leiders van het land wonen bij andere volken. Er zijn geen priesters meer die lesgeven in de wetten en leefregels van de Heer. De profeten krijgen geen woorden meer van God. De raadgevers van Jeruzalem zitten zwijgend op de grond. Ze hebben stof op hun hoofd gelegd als teken van verdriet. Ze dragen rouwkleren. De vrouwen lopen met gebogen hoofd. Mijn ogen branden van het huilen. Ik voel me ziek. Mijn hart doet pijn. Ik ben zó bedroefd! Want mijn volk sterft. Kinderen en baby's sterven op straat van honger en dorst. Ze vragen hun moeder om eten en drinken. Maar er is niets en ze sterven van honger en dorst, zoals verslagen soldaten in de straten van de stad. Ze sterven op hun moeders schoot. Waarmee zal ik je vergelijken, Jeruzalem? Hoe kan ik je troosten? Je ellende is zo groot! Onmeetbaar als de zee. Wie kan jou nog helpen? Je profeten hebben tegen je gelogen. Ze hebben je niet gezegd dat je ongehoorzaam was. Ze hebben niets gedaan om te voorkomen dat het zó met je zou aflopen. Ze hebben je met hun leugens bedrogen. Mensen die voorbij komen, slaan geschokt de handen in elkaar. Ze fluiten tussen hun tanden en schudden hun hoofd. 'Is dit de stad die zo geprezen werd om haar schoonheid? Is dit de mooiste stad van de wereld?' Al je vijanden lachen je uit. Ze fluiten naar je en sissen tegen je: 'We hebben Jeruzalem vernietigd! Hier hebben we zo lang op gehoopt! En nu is het dan zo ver!' De Heer heeft gedaan wat Hij over je had besloten. Hij heeft gedaan wat Hij had gezegd. Nu is gebeurd wat Hij lang geleden beloofd had. Zonder medelijden heeft Hij Jeruzalem vernietigd. Hij heeft de vijand de overwinning gegeven. Hij heeft ervoor gezorgd dat de vijand machtiger was dan jij. De bewoners van Jeruzalem schreeuwen het uit tot de Heer. Muren van Jeruzalem, laat je tranen stromen! Laat ze dag en nacht stromen als een beek! Roep de hele nacht tot de Heer. Stort je hart voor Hem uit. Steek je handen naar Hem op. Smeek Hem om het leven van je bewoners die van de honger sterven in de straten. Heer, hoe kunt U ons dit aandoen! Laat U dan toe dat moeders hun eigen kinderen opeten van de honger? De kinderen waar ze zoveel van houden? Laat U dan toe dat de priesters en profeten in uw heiligdom worden gedood? Jong en oud ligt dood in de straten. Meisjes en jongens zijn gedood door het zwaard. U heeft ze gedood in uw woede, zonder medelijden. Van alle kanten heeft U de vijanden laten komen, zoals feestgangers uitgenodigd worden voor een feest. Niemand kon ontkomen op de dag van uw straf. Niemand bleef in leven. De mensen van wie ik zoveel hield werden door de vijand gedood.