Jona 1:10-16
Jona 1:10-16 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Toen vreesden die mannen met grote vreze, en zeiden tot hem: Wat hebt gij dit gedaan? Want de mannen wisten, dat hij van des HEEREN aangezicht vlood; want hij had het hun te kennen gegeven. Voorts zeiden zij tot hem: Wat zullen wij u doen, opdat de zee stil worde van ons? Want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger. En hij zeide tot hen: Neemt mij op, en werpt mij in de zee, zo zal de zee stil worden van ulieden; want ik weet, dat deze grote storm ulieden om mijnentwil overkomt. Maar de mannen roeiden, om het schip weder te brengen aan het droge, doch zij konden niet; want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger tegen hen. Toen riepen zij tot den HEERE, en zeiden: Och HEERE! laat ons toch niet vergaan om dezes mans ziel, en leg geen onschuldig bloed op ons; want Gij, HEERE! hebt gedaan, gelijk als het U heeft behaagd. En zij namen Jona op, en wierpen hem in de zee. Toen stond de zee stil van haar verbolgenheid. Dies vreesden de mannen den HEERE met grote vreze; en zij slachtten den HEERE slachtoffer, en beloofden geloften.
Jona 1:10-16 Herziene Statenvertaling (HSV)
Toen werden de mannen zeer bevreesd, en ze zeiden tegen hem: Hoe hebt u dit kunnen doen? De mannen wisten namelijk dat hij op de vlucht was, weg van het aangezicht van de HEERE, want hij had het hun verteld. Zij zeiden dan tegen hem: Wat moeten wij met u doen, zodat de zee ons met rust laat? Want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger. Daarop zei hij tegen hen: Pak mij op en werp mij in de zee; dan zal de zee u met rust laten, want ik weet dat deze zware storm u omwille van mij overkomt. De mannen roeiden echter om het schip terug te brengen naar het droge. Maar zij konden het niet, want de zee werd hoe langer hoe onstuimiger tegen hen. Toen riepen zij de HEERE aan en zeiden: Och HEERE, laat ons toch niet vergaan om het leven van deze man! Leg geen onschuldig bloed op ons! Want U, HEERE, doet zoals het U behaagd heeft. Daarop pakten zij Jona op en wierpen hem in de zee. En de woedende zee kwam tot bedaren. Toen werden de mannen zeer bevreesd voor de HEERE; zij brachten de HEERE een slachtoffer en legden geloften af.
Jona 1:10-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Toen vreesden die mannen met grote vrees en zij zeiden tot hem: Wat hebt gij toch gedaan? want die mannen wisten, dat hij op de vlucht was, weg van het aangezicht des HEREN, want dat had hij hun medegedeeld. En zij vroegen hem: Wat zullen wij met u doen, opdat de zee ophoude tegen ons te woeden, want de zee wordt hoe langer hoe onstuimiger. Hij antwoordde hun: Neemt mij op en werpt mij in de zee, en de zee zal ophouden tegen u te woeden. Want ik weet, dat door mijn schuld deze zware storm tegen u is opgestoken. Maar de mannen roeiden om (het schip) weer aan land te brengen, doch zij waren daartoe niet in staat, omdat de zee hoe langer hoe onstuimiger tegen hen werd. Toen riepen zij tot de HERE en zeiden: Ach, HERE, laat ons toch niet vergaan om het leven van deze man en leg geen onschuldig bloed op ons, want Gij, HERE, hebt gedaan gelijk U behaagde. Daarna namen zij Jona op en wierpen hem in de zee, en de zee hield op met woeden. En de mannen vreesden de HERE met grote vrees, en zij slachtten de HERE een offer en deden geloften.
Jona 1:9-16 Het Boek (HTB)
Hij zei: ‘Ik ben een Hebreeër en ik geloof in de Eeuwige, de God van de hemel, die de hemel, de aarde en de zee heeft gemaakt.’ Daarna vertelde hij hun dat hij op de vlucht was voor de HERE. De angst sloeg de mannen om het hart toen zij dat hoorden. ‘Waarom hebt u dat gedaan?,’ riepen zij. ‘Wat moeten wij met u doen om een eind te maken aan deze storm?’ Want de zee werd steeds dreigender. ‘Gooi mij maar overboord,’ zei hij, ‘dan zal de zee weer tot rust komen. Want ik weet dat deze storm míjn schuld is.’ Zij spanden zich nog meer in om het schip naar de wal te roeien, maar het lukte niet. Zij konden niet tegen de storm op. Toen schreeuwden zij in gebed tot de HERE: ‘HERE,’ smeekten zij, ‘laat ons toch niet sterven om de zonde van deze man en stel ons niet verantwoordelijk voor zijn dood, want het is niet onze schuld, U hebt naar uw eigen inzicht gehandeld.’ Toen pakten zij Jona en gooiden hem overboord in het woest kolkende water, en de storm ging liggen! De mannen werden vervuld met een diep ontzag voor de HERE, zij brachten Hem offers en zwoeren Hem te zullen dienen.
Jona 1:10-16 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Toen werden ze heel erg bang en zeiden tegen Jona: "Wat heb je dan gedaan?" Want ze wisten dat Jona op de vlucht was voor de Heer. Dat had hij hun verteld. Ook vroegen ze: "Wat moeten we met je doen om de zee weer kalm te krijgen?" Want de zee werd steeds ruiger. Jona antwoordde: "Gooi me maar in zee. Dan zal de zee weer kalm worden. Want ik weet dat deze storm mijn schuld is." [ Maar de mannen wilden hem niet in zee gooien. ] Ze probeerden het schip roeiend ergens aan land te krijgen. Maar de golven werden steeds hoger, zodat het niet lukte. Toen riepen ze tot de Heer en zeiden: "Heer, laat ons alstublieft niet [ voor straf ] zinken als we deze man, die ons niets gedaan heeft, in zee gooien. Want Heer, U doet wat U wil." Toen tilden ze Jona op en gooiden hem in zee. Toen kalmeerde de zee. De mannen kregen diep ontzag voor de Heer. Ze offerden Hem een dier en deden Hem beloften.