Job 9:15-35
Job 9:15-35 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Denwelken ik, zo ik rechtvaardig ware, niet zou antwoorden; mijn Rechter zal ik om genade bidden. Indien ik roep, en Hij mij antwoordt; ik zal niet geloven, dat Hij mijn stem ter ore genomen heeft. Want Hij vermorzelt mij door een onweder, en vermenigvuldigt mijn wonden zonder oorzaak. Hij laat mij niet toe mijn adem te verhalen; maar Hij verzadigt mij met bitterheden. Zo het aan de kracht komt, zie, Hij is sterk; en zo het aan het recht komt, wie zal mij dagvaarden? Zo ik mij rechtvaardig, mijn mond zal mij verdoemen; ben ik oprecht, Hij zal mij toch verkeerd verklaren. Ben ik oprecht, zo acht ik toch mijn ziel niet; ik versmaad mijn leven. Dat is één ding, daarom zeg ik: Den oprechte en den goddeloze verdoet Hij. Als de gesel haastelijk doodt, bespot Hij de verzoeking der onschuldigen. De aarde wordt gegeven in de hand des goddelozen; Hij overdekt het aangezicht harer rechteren; zo niet, wie is Hij dan? En mijn dagen zijn lichter geweest dan een loper; zij zijn weggevloden, zij hebben het goede niet gezien. Zij zijn voorbijgevaren met jachtschepen; gelijk een arend naar het aas toevliegt. Indien mijn zeggen is: Ik zal mijn klacht vergeten, en ik zal mijn gebaar laten varen, en mij verkwikken; Zo schroom ik voor al mijn smarten; ik weet, dat Gij mij niet onschuldig zult houden. Ik zal toch goddeloos zijn; waarom dan zal ik ijdellijk arbeiden? Indien ik mij wasse met sneeuwwater, en mijn handen zuivere met zeep; Dan zult Gij mij in de gracht induiken, en mijn klederen zullen van mij gruwen. Want Hij is niet een man, als ik, dien ik antwoorden zou, zo wij te zamen in het gericht kwamen. Er is geen scheidsman tussen ons, die zijn hand op ons beiden leggen mocht. Dat Hij van op mij Zijn roede wegdoe, en dat Zijn verschrikking mij niet verbaasd make; Zo zal ik spreken, en Hem niet vrezen; want zodanig ben ik niet bij mij.
Job 9:15-35 Herziene Statenvertaling (HSV)
Zelfs als ik rechtvaardig ben, kan ik geen antwoord geven; mijn Rechter zal ik om genade smeken. Als ik roep en Hij antwoordt mij, dan kan ik niet geloven dat Hij mijn stem ter ore neemt. Want Hij vermorzelt mij door een storm, en maakt mijn wonden talrijk, zonder reden. Hij laat mij niet toe om op adem te komen, maar Hij verzadigt mij met bitterheden. Als het op kracht aankomt, zie, Hij is sterk; en als het op recht aankomt, wie zal mij dagvaarden? Al ben ik rechtvaardig, mijn eigen mond zal mij veroordelen; al ben ik oprecht, Hij zal mij toch schuldig verklaren. Ik ben oprecht, maar ik sla geen acht op mijn ziel; ik veracht mijn leven. Het is een en hetzelfde; daarom zeg ik: Hij brengt zowel de oprechte als de goddeloze om. Als plotseling de gesel doodt, spot Hij met de wanhoop van de onschuldigen. De aarde is overgegeven in de hand van de goddeloze; Hij bedekt het gezicht van haar rechters. Als Híj het niet is, wie is het dan? Mijn dagen zijn sneller voorbijgegaan dan een ijlbode; zij zijn weggevlucht, zij hebben het goede niet gezien. Zij zijn voorbijgegaan als boten van riet, zoals een arend op voedsel afvliegt. Als ik zeg: Ik zal mijn klacht vergeten, ik zal een ander gezicht zetten en mij verkwikken, dan ben ik beducht voor al mijn leed; ik weet dat U mij niet voor onschuldig zult houden. Ik zal toch schuldig verklaard worden; waarom zou ik mij tevergeefs afmatten? Als ik mij was met sneeuwwater, en mijn handen zuiver met loog, dan dompelt U mij in de put, en mijn kleren hebben een afschuw van mij. Want Hij is niet een man zoals ik, aan Wie ik antwoord zou kunnen geven, als wij samen voor het gerecht komen. Er is geen scheidsrechter tussen ons, die zijn hand op ons beiden kan leggen. Laat Hij Zijn roede bij mij weghalen, laat Zijn bedreiging mij geen angst meer aanjagen. Dan zal ik spreken en niet bevreesd zijn voor Hem, want zo is het niet bij mij.
Job 9:15-35 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
die ik, al had ik gelijk, niet zou weten te antwoorden; mijn Rechter zou ik om genade moeten smeken. Indien ik riep, en Hij mij antwoordde, zou ik niet kunnen geloven, dat Hij mij het oor leende; Hij, die mij in de storm vermorzelt, mijn wonden zonder oorzaak vermeerdert, mij niet vergunt adem te scheppen, maar mij met bitterheid verzadigt. Ja, wanneer het aankomt op de kracht van de sterkste, – dan is Hij het, en wanneer het aankomt op het recht, (dan zegt Hij): Wie kan Mij ter verantwoording roepen? Al was ik in mijn recht, mijn eigen mond zou mij veroordelen; al was ik onschuldig, Hij zou mij schuldig verklaren. Ik ben onschuldig, ik tel mijzelf niet, ik geef er mijn leven voor prijs. Het is alles enerlei, daarom zeg ik: De onschuldige en de schuldige verdelgt Hij. Wanneer zijn gesel plotseling doodt, dan spot Hij met de vertwijfeling van onschuldigen. De aarde is in de macht van de goddeloze gegeven, en het aangezicht van haar rechters omhult Hij; doet Hij het niet, wie dan? Ja, mijn dagen gaan sneller dan een ijlbode, zij vlieden heen zonder het goede te zien. Zij glijden voorbij gelijk biezen boten, als een arend, die toeschiet op de prooi. Wanneer ik denk: ik wil mijn klacht vergeten, mijn gelaat veranderen en weer vrolijk worden, dan ducht ik al mijn smarten; ik weet, dat Gij mij niet onschuldig zult verklaren. Ik moet nu eenmaal schuldig staan; waarom zou ik mij dan tevergeefs afmatten? Al zou ik mij met sneeuw gewassen en mijn handen met loog gereinigd hebben, dan zoudt Gij mij in een poel onderdompelen, zodat mijn klederen van mij zouden gruwen. Want Hij is niet, zoals ik, een mens, die ik zou kunnen antwoorden: Laten wij tezamen ten gerichte gaan. Was er maar een scheidsrechter tussen ons, die zijn hand op ons beiden zou kunnen leggen, zodat Hij zijn roede van mij zou wegnemen en zijn verschrikking mij niet zou overvallen; dan zou ik spreken zonder voor Hem bevreesd te zijn, want daartoe heb ik geen grond.
Job 9:15-35 Het Boek (HTB)
Ook al was ik zonder zonden, dan nog zou ik geen woord kunnen zeggen, maar alleen smeken om genade bij de grote Rechter. Zelfs als Hij zou antwoorden op mijn roepen, zou ik niet kunnen geloven dat Hij naar mij zou luisteren. Want Hij teistert mij in een onweer en brengt mij zonder reden nog meer wonden toe. Hij laat mij nooit op adem komen en vult mij in plaats daarvan met bittere gedachten. Alleen Hij is sterk en rechtvaardig. Hij daagt iedereen uit: “Wie kan bewijzen dat Ik onrechtvaardig ben?” Maar ik? Ben ik rechtvaardig? Zelf zeg ik van niet. En ook al was ik volmaakt, dan zou God nog bewijzen dat ik goddeloos was. Ook al was ik absoluut onschuldig, dan zou ik daar nog niet aan durven denken. Ik veracht mijzelf om wat ik ben. Onschuldig en schuldig, het is voor Hem gelijk, want Hij vernietigt beiden. Hij spot met de wanhoop van de onschuldige, wanneer die wordt getroffen door rampen. Als de hele wereld in handen is van goddelozen, verblindt God de ogen van de rechters. Als Hij het niet is die dat doet, wie is het dan wel? De dagen van mijn leven gaan sneller dan een hardloper, ze vliegen voorbij zonder enige vreugde. Mijn levensjaren glijden voorbij als bootjes van riet, met de snelheid van de arend die op haar prooi afvliegt. Als ik zou besluiten mijn klachten tegen God te vergeten, een einde te maken aan mijn bedroefdheid en een vrolijk gezicht op te zetten, dan mag ik nog grotere tegenslagen verwachten. Want ik weet, God, dat U mij niet als onschuldig zult beschouwen. U zult mij toch veroordelen. Dus waarom zou ik proberen onschuldig te zijn? Zelfs al zou ik me wassen met het zuiverste water en mijn handen met loog reinigen om ze helemaal schoon te krijgen, dan nog zou U mij in de put gooien zodat zelfs mijn eigen kleren vies van me worden. En ik kan mijzelf niet verdedigen, want de HERE is geen gewone sterveling zoals ik. Als Hij dat wel was, zou ik de hele zaak eerlijk uitpraten. Maar voor ons bestaat geen scheidsrechter, geen onpartijdige die ons tot elkaar kan brengen. Laat Hij toch ophouden mij te slaan, zodat ik niet langer in angst voor zijn straf hoef te leven! Dan zou ik zonder vrees tegen Hem kunnen spreken, maar zoals het er nu voorstaat, kan ik dat niet.’
Job 9:15-35 BasisBijbel (BB)
Zelfs als ik gelijk had, zou ik niet weten wat ik Hem moest antwoorden. Nee, ik zou mijn Rechter om genade smeken. Als ik Hem om hulp zou roepen en Hij mij zou antwoorden, zou ik niet kunnen geloven dat Hij mij werkelijk gehoord had. Hij verplettert mij in de storm van zijn woede. Hij maakt mij steeds zieker, zonder dat Hij daar een reden voor heeft. Geen moment kan ik even op adem komen. Ramp op ramp stort Hij over mij uit. Als het er om zou gaan wie er het sterkste is, dan is Hij dat. En als het er om zou gaan wie er gelijk heeft, wie zal mij dan de kans geven om mezelf bij Hem te verdedigen? Ik durf niet te beweren dat ik onschuldig ben. Zelfs als ik onschuldig was, zou Hij toch iets vinden om mij te veroordelen. Zelfs als ik denk dat ik niets verkeerds gedaan heb, durf ik dat niet hardop te zeggen. Ik vind mezelf niets waard. Maar het maakt allemaal niets uit. Daarom zeg ik: Hij doodt iedereen: onschuldige én schuldige mensen. Hij stort rampen uit over onschuldige mensen. Hij trekt zich niets aan van hun wanhoop. Híj heeft de aarde in de macht gegeven van mensen die zich niets van Hem aantrekken. Híj maakt de rechters blind voor de waarheid. Als Híj het niet is die dat doet, wie doet het dan? Sneller dan een snelle ruiter te paard gaan mijn dagen voorbij. Ze zijn voorbij gegaan zonder dat er één goede dag bij was. Ze glijden voorbij als snelle schepen, snel als een arend die neerduikt op zijn prooi. Als ik probeer mijn verdriet te vergeten en mijn best doe om weer blij te kijken, dan lukt me dat niet door al mijn verdriet. Ik weet dat U vindt dat ik schuldig ben. Ik móet wel schuldig zijn. Waarom zou ik me dan moe maken met proberen te bewijzen dat ik ónschuldig ben? Al zou ik mij met het zuiverste water wassen en mijn handen wassen met de sterkste zeep, dan nog zou U mij in een modderpoel gooien zodat zelfs mijn kleren van mij zouden walgen. Want Hij is niet zoals ik. Hij is geen mens die ik zou kunnen antwoorden: "Laten we samen naar de rechter gaan." Was er maar een scheidsrechter tussen Hem en mij. Die zou ons wel uit elkaar halen. Dan zou Hij mij niet meer kunnen slaan en mij niets meer doen. Dan zou ik kunnen spreken zonder bang voor Hem te hoeven zijn. Maar nu kan ik dat niet. (lees verder)