Job 27:1-10
Job 27:1-10 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En Job ging voort zijn spreuk op te heffen, en zeide: Zo waarachtig als God leeft, Die mijn recht weggenomen heeft, en de Almachtige, Die mijner ziel bitterheid heeft aangedaan! Zo lang als mijn adem in mij zal zijn, en het geblaas Gods in mijn neus; Indien mijn lippen onrecht zullen spreken, en indien mijn tong bedrog zal uitspreken! Het zij verre van mij, dat ik ulieden rechtvaardigen zou; totdat ik den geest zal gegeven hebben, zal ik mijn oprechtigheid van mij niet wegdoen. Aan mijn gerechtigheid zal ik vasthouden, en zal ze niet laten varen; mijn hart zal die niet versmaden van mijn dagen. Mijn vijand zij als de goddeloze, en die zich tegen mij opmaakt, als de verkeerde. Want wat is de verwachting des huichelaars, als hij zal gierig geweest zijn, wanneer God zijn ziel zal uittrekken? Zal God zijn geroep horen, als benauwdheid over hem komt? Zal hij zich verlustigen in den Almachtige? Zal hij God aanroepen te aller tijd?
Job 27:1-10 Herziene Statenvertaling (HSV)
En Job hief opnieuw zijn spreuk aan en zei: Zo waar God leeft, Die mijn recht heeft weggenomen, en de Almachtige, Die mijn ziel bitterheid heeft aangedaan: Voorzeker, zolang mijn adem nog in mij is, en het blazen van God in mijn neus, zullen mijn lippen geen onrecht spreken, en zal mijn tong geen bedrog uiten! Er is geen sprake van dat ik jullie gelijk zou geven; tot ik de geest geef, zal ik mijn oprechtheid niet van mij wegdoen. Ik zal aan mijn gerechtigheid vasthouden, en zal haar niet loslaten; mijn hart zal die in mijn dagen niet minachten. Laat mijn vijand zijn als een goddeloze, en mijn tegenstander als iemand die onrecht doet. Want wat is de hoop van de huichelaar, als God zijn leven afsnijdt, als God zijn ziel wegneemt? Zal God zijn hulpgeroep horen als benauwdheid over hem komt? Zal hij vreugde scheppen in de Almachtige? Zal hij God te allen tijde aanroepen?
Job 27:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
En Job ging voort zijn spreuk aan te heffen en zeide: Zo waar God leeft, die mij mijn recht onthoudt, en de Almachtige, die mijn ziel met bitterheid heeft vervuld – zolang mijn adem nog ten volle in mij is, en de geest Gods in mijn neusgaten, zullen mijn lippen waarlijk geen onrecht spreken, en zal mijn tong geen bedrog uiten. Het zij verre van mij, dat ik u gelijk zou geven; totdat ik de geest geef, zal ik mijn onschuld niet prijsgeven. Aan mijn gerechtigheid houd ik vast en ik geef haar niet op; mijn hart veroordeelt niet een mijner dagen. Het verga mijn vijand als de goddeloze, en mijn tegenstander als de verkeerde. Want wat is de verwachting van de godvergetene, als God zijn leven afsnijdt, als Hij dat opeist? Zal God zijn hulpgeroep horen, als benauwdheid hem overvalt? Kan hij zich in de Almachtige verlustigen, God aanroepen te allen tijde?
Job 27:1-10 Het Boek (HTB)
En Job vervolgde: ‘Ik zweer bij de levende God, die mij mijn rechten ontnam, ik zweer bij de Almachtige God, die mij zoveel verdriet heeft aangedaan: dat zolang ik leef door de adem van God, mijn lippen geen goddeloze dingen zullen zeggen en mijn tong niet zal liegen. Ik zal mij nooit, maar dan ook nooit, neerleggen bij jullie mening, tot mijn dood zal ik aan mijn onschuld blijven vasthouden. Ik ben geen zondaar en zal mijn rechtvaardigheid handhaven. Mijn geweten zal mij niet aanklagen zolang ik leef. Degenen die iets anders zeggen, zijn mijn goddeloze vijanden. Dat zijn slechte mannen. Want welke hoop heeft de goddeloze als God hem afsnijdt en hem zijn leven afneemt? Zal God naar zijn hulpgeroep luisteren als hij in moeilijkheden komt? En zal hij blij zijn met de Almachtige en Hem altijd aanroepen?
Job 27:1-10 BasisBijbel (BB)
En Job ging verder: Ik zweer bij God die mij zo oneerlijk heeft behandeld, en bij de Almachtige God die mijn leven bitter heeft gemaakt: Zolang er nog adem in mijn mond is en nog lucht in mijn longen, zal ik geen dingen zeggen die niet waar zijn en zal ik niet liegen. Ik ga jullie echt geen gelijk geven. Tot mijn laatste adem zal ik volhouden dat ik onschuldig ben. Ik blijf volhouden dat ik goed leef en zo zal ik blíjven leven. Mijn geweten zal schoon zijn over elke dag die ik leef. Ik hoop dat mijn vijanden zullen worden gestraft als misdadigers. Al zijn ze nóg zo rijk, wat kunnen ze nog verwachten als God plotseling hun leven wegneemt? Zal God luisteren naar hun hulpgeroep als ze in grote moeilijkheden zijn geraakt? Zullen ze dan opeens van God houden? Zullen ze dan opeens God om hulp kunnen vragen?