Job 1:6-22

Job 1:6-22 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Er was nu een dag, als de kinderen Gods kwamen, om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam. Toen zeide de HEERE tot den satan: Van waar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen. En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad. Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Is het om niet, dat Job God vreest? Hebt Gij niet een betuining gemaakt voor hem, en voor zijn huis, en voor al wat hij heeft rondom? Het werk zijner handen hebt Gij gezegend, en zijn vee is in menigte uitgebroken in den lande. Maar toch strek nu Uw hand uit, en tast aan alles, wat hij heeft; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen? En de HEERE zeide tot den satan: Zie, al wat hij heeft, zij in uw hand; alleen aan hem strek uw hand niet uit. En de satan ging uit van het aangezicht des HEEREN. Er was nu een dag, als zijn zonen en zijn dochteren aten, en wijn dronken in het huis van hun broeder, den eerstgeborene. Dat een bode tot Job kwam, en zeide: De runderen waren ploegende, en de ezelinnen weidende aan hun zijden. Doch de Sabeers deden een inval, en namen ze, en sloegen de jongeren met de scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: Het vuur Gods viel uit den hemel, en ontstak onder de schapen en onder de jongeren, en verteerde ze; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: De Chaldeën stelden drie hopen, en vielen op de kemelen aan, en namen ze, en sloegen de jongeren met de scherpte des zwaards; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. Als deze nog sprak, zo kwam een ander, en zeide: Uw zonen en uw dochteren aten, en dronken wijn, in het huis van hun broeder, den eerstgeborene; En zie, een grote wind kwam van over de woestijn, en stiet aan de vier hoeken van het huis, en het viel op de jongelingen, dat ze stierven; en ik ben maar alleen ontkomen, om het u aan te zeggen. Toen stond Job op, en scheurde zijn mantel, en schoor zijn hoofd, en viel op de aarde, en boog zich neder; En hij zeide: Naakt ben ik uit mijner moeders buik gekomen, en naakt zal ik daarhenen wederkeren. De HEERE heeft gegeven, en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd! In dit alles zondigde Job niet, en schreef Gode niets ongerijmds toe.

Job 1:6-22 Herziene Statenvertaling (HSV)

Het gebeurde op een dag, toen de zonen van God kwamen om hun opwachting te maken bij de HEERE, dat ook de satan in hun midden kwam. Toen zei de HEERE tegen de satan: Waar komt u vandaan? En de satan antwoordde de HEERE en zei: Van het rondtrekken over de aarde en van het rondwandelen erover. De HEERE zei tegen de satan: Hebt u ook acht geslagen op Mijn dienaar Job? Want er is niemand op de aarde zoals hij, een vroom en oprecht man, hij is godvrezend en keert zich af van het kwaad. Toen antwoordde de satan de HEERE en zei: Is het zonder reden dat Job God vreest? Hebt Ú niet voor hem en voor zijn huis en alles wat hij heeft, een beschutting gemaakt? Het werk van zijn handen hebt U gezegend en zijn vee breidt zich steeds verder uit in het land. Maar steek toch Uw hand uit en tref alles wat hij heeft. Voorwaar, hij zal U in Uw aangezicht vaarwel zeggen. De HEERE zei tegen de satan: Zie, alles wat hij heeft, is in uw hand; alleen naar hemzelf mag u uw hand niet uitsteken. En de satan ging weg van het aangezicht van de HEERE. Er was nu een dag, toen zijn zonen en zijn dochters aten en wijn dronken in het huis van hun broer, de eerstgeborene, dat er een bode bij Job kwam en zei: De runderen waren aan het ploegen en de ezelinnen naast hen aan het weiden. Toen deden Sabeeërs een inval en namen ze mee, en ze sloegen de knechten met de scherpte van het zwaard; en ík ben maar als enige ontkomen om het u te vertellen. Terwijl deze nog sprak, kwam er een ander en zei: Het vuur van God viel neer uit de hemel en ontbrandde tegen de schapen en de knechten, en verteerde ze; en ík ben maar als enige ontkomen om het u te vertellen. Terwijl deze nog sprak, kwam er weer een ander en zei: De Chaldeeën stelden drie groepen op en pleegden een overval op de kamelen en namen ze mee, en sloegen de knechten met de scherpte van het zwaard; en ík ben maar als enige ontkomen om het u te vertellen. Terwijl deze nog sprak, kwam er nog weer een ander en zei: Uw zonen en uw dochters waren aan het eten en wijn drinken in het huis van hun broer, de eerstgeborene. En zie, een hevige stormwind kwam van over de woestijn en trof de vier hoeken van het huis, en het viel boven op de jonge mensen, zodat zij stierven; en ík ben maar als enige ontkomen om het u te vertellen. Toen stond Job op en scheurde zijn bovenkleed, schoor zijn hoofd, viel op de aarde en boog zich neer. En hij zei: Naakt ben ik uit de buik van mijn moeder gekomen en naakt zal ik daarheen terugkeren. De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam van de HEERE zij geloofd! In dit alles zondigde Job niet en schreef hij God niets ongerijmds toe.

Job 1:6-22 Het Boek (HTB)

Op een dag, toen de engelen zoals gewoonlijk voor de HERE verschenen, kwam ook Satan, Gods tegenstander, met hen mee. ‘Waar komt u vandaan?’ vroeg de HERE aan Satan. Deze antwoordde: ‘Ik heb een tocht gemaakt over de aarde.’ De HERE vervolgde: ‘Hebt u ook mijn dienaar Job gezien? Zoals hij is er niemand anders op aarde, een eerlijk en vroom man die ontzag heeft voor God en met het kwaad niets te maken wil hebben.’ ‘Waarom zou hij ook, nu U hem zo goed beloont?’ antwoordde Satan. ‘U hebt hem, zijn huis en zijn bezit altijd beschermd tegen mogelijk onheil. Bij alles wat hij doet, hebt U hem voorspoed gegeven, kijk maar eens hoeveel vee hij heeft. Geen wonder dat hij zo trouw is. Maar neem hem zijn rijkdom maar eens af, dan zult U zien dat hij U midden in uw gezicht vervloekt!’ De HERE ging op die uitdaging in en zei tegen Satan: ‘U mag met zijn rijkdom doen wat u wilt, maar denk eraan, raak hem met geen vinger aan.’ Satan ging weg en niet lang daarna, terwijl Jobs zonen en dochters met elkaar de maaltijd gebruikten in het huis van hun oudste broer, sloeg het onheil toe. Een boodschapper bracht Job het volgende nieuws: ‘Uw ossen waren aan het ploegen, terwijl de ezels naast hen stonden te grazen. Toen vielen de Sabeeërs ons aan, zij namen de dieren mee en doodden alle knechten, behalve mij! Ik ben de enige die het heeft overleefd.’ Hij was nog niet uitgesproken of daar kwam nog een boodschapper. Die vertelde: ‘De bliksem heeft al uw schapen en de herders getroffen en verbrand! Ik ben de enige die in leven is gebleven.’ Ook hij werd onderbroken door een volgende onheilsbode: ‘Drie groepen Chaldeeën hebben uw kamelen gestolen en uw dienaren gedood! Ik ben de enige die het kan navertellen.’ Weer kreeg de boodschapper geen tijd om uit te spreken, want de volgende kwam binnenrennen met de boodschap: ‘Uw zonen en dochters zaten aan een feestmaaltijd in het huis van hun oudste broer. Toen stortte plotseling een zware storm vanuit de woestijn zich op het huis. Het dak van het huis stortte in en heeft hen allen gedood! Ik was de enige die kon ontsnappen om het u te vertellen.’ Job stond op, scheurde zijn kleren als teken van zijn verdriet, schoor zijn hoofd kaal en viel op de grond neer. ‘Naakt werd ik geboren,’ zei hij, ‘en ik zal naakt zijn wanneer ik sterf. De HERE gaf mij alles wat ik bezat, Hij heeft het mij nu weer afgenomen. Gezegend is de naam van de HERE.’ Het kwam niet bij Job op onder deze omstandigheden te zondigen en God de schuld te geven.

Job 1:6-22 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Op zekere dag nu kwamen de zonen Gods om zich voor de HERE te stellen, en onder hen kwam ook de satan. En de HERE zeide tot de satan: Vanwaar komt gij? En de satan antwoordde de HERE: Van een zwerftocht over de aarde, die ik doorkruist heb. Toen zeide de HERE tot de satan: Hebt gij ook acht geslagen op mijn knecht Job? Want niemand op aarde is als hij, zó vroom en oprecht, godvrezend en wijkende van het kwaad. En de satan antwoordde de HERE: Is het om niet, dat Job God vreest? Hebt Gij zelf niet hem en zijn huis en al wat hij bezit aan alle kanten beschut? Het werk zijner handen hebt Gij gezegend, en zijn bezit is zeer toegenomen in het land. Strek daarentegen uw hand uit en tast alles aan wat hij bezit – of hij U dan niet openlijk zal vaarwel zeggen! En de HERE zeide tot de satan: Zie, al wat hij bezit, zij in uw macht; alleen tegen hemzelf zult gij uw hand niet uitstrekken. Toen ging de satan van des HEREN aangezicht heen. Op zekere dag, toen zijn zonen en zijn dochters aten en wijn dronken in het huis van hun broeder, de eerstgeborene, kwam een bode tot Job en zeide: De runderen waren aan het ploegen en de ezelinnen dicht erbij aan het grazen, toen de Sabeeërs een inval deden en ze roofden; en de knechten sloegen zij met de scherpte des zwaards; ik alleen maar ben ontkomen om het u aan te zeggen. Terwijl deze nog sprak, kwam een ander en zeide: Het vuur Gods viel van de hemel en verbrandde de schapen en de knechten en verteerde ze; ik alleen maar ben ontkomen om het u aan te zeggen. Terwijl deze nog sprak, kwam een ander en zeide: De Chaldeeën hadden drie benden gevormd, overvielen de kamelen en roofden ze; en de knechten sloegen zij met de scherpte des zwaards; ik alleen maar ben ontkomen om het u aan te zeggen. Terwijl deze nog sprak, kwam een ander en zeide: Uw zonen en uw dochters waren aan het eten en wijndrinken in het huis van hun broeder, de eerstgeborene, en zie, daar stak een zware storm op van over de woestijn, greep het huis bij de vier hoeken aan, en het viel op de jonge mensen, zodat zij stierven; ik alleen maar ben ontkomen om het u aan te zeggen. Toen stond Job op, scheurde zijn mantel en schoor zijn hoofd; daarop wierp hij zich ter aarde, boog zich neer en zeide: Naakt ben ik uit de schoot mijner moeder gekomen, naakt zal ik daarheen wederkeren. De HERE heeft gegeven, de HERE heeft genomen, de naam des HEREN zij geloofd. In dit alles zondigde Job niet en schreef Gode niets ongerijmds toe.

Job 1:6-22 BasisBijbel (BB)

Op een dag kwamen de engelen bij de Heer en gingen vóór Hem staan. De duivel was ook gekomen. De Heer zei tegen de duivel: "Waar ben je geweest?" De duivel antwoordde: "Ik heb rondgezworven over de aarde. Ik ben overal geweest." En de Heer vroeg hem: "Heb je ook op mijn dienaar Job gelet? Niemand op aarde is zo eerlijk en heeft zoveel ontzag voor Mij als hij." De duivel antwoordde: "Het is ook niet vreemd dat hij ontzag voor U heeft. U beschermt hem immers, en ook alles wat hij heeft. U zegent al zijn werk. Daardoor zijn zijn kudden vee heel groot geworden. Maar stel dat U hem niet langer zou beschermen en hem alles zou afnemen. Dan zal hij niets meer met U te maken willen hebben. Dat weet ik zeker." Toen zei de Heer tegen de duivel: "Goed. Met alles wat Job heeft, mag je doen wat je wil. Maar Job zelf mag je niets aandoen." Toen ging de duivel bij de Heer weg. Op een dag waren Jobs zonen en dochters aan het feestvieren in het huis van hun oudste broer. Toen kwam één van de knechten naar Job. Hij zei tegen hem: "We waren met de koeien de akkers aan het ploegen en de ezels stonden rustig te grazen. Toen werden we overvallen door de Sabeeërs. Ze hebben alle dieren meegenomen en alle knechten gedood. Ik ben de enige die het heeft overleefd en het u kan vertellen." Hij had dit nog maar net gezegd, toen er een andere knecht kwam. Hij zei: "De bliksem is ingeslagen. Alle schapen en knechten zijn verbrand. Ik ben de enige die het heeft overleefd en het u kan vertellen." Hij had dit nog maar net gezegd, toen een andere knecht kwam. Hij zei: "De Chaldeeën hebben ons met drie benden overvallen. Ze hebben alle kamelen meegenomen en alle knechten gedood. Ik ben de enige die het heeft overleefd en het u kan vertellen." Hij had dit nog maar net gezegd, toen een andere knecht kwam. Hij zei: "Uw zonen en dochters waren aan het feestvieren in het huis van hun oudste broer. Plotseling stak er een storm op vanuit de woestijn. Hij viel op het huis en het huis stortte in, op de jonge mensen. Ze zijn allemaal dood. Ik ben de enige die het heeft overleefd en het u kan vertellen." Toen stond Job op, scheurde zijn mantel en schoor zijn haar af als teken van verdriet en knielde op de grond. Hij boog zich diep en zei: "Zonder iets te bezitten ben ik geboren, en zonder iets te bezitten zal ik sterven. De Heer heeft mij eerst veel gegeven. Nu heeft Hij het mij weer afgenomen. Ik prijs de Heer." Hiermee zei Job niets verkeerds over God. Hij beschuldigde Hem nergens van.

YouVersion gebruikt cookies om je ervaring te personaliseren. Door onze website te gebruiken ga je akkoord met ons gebruik van cookies zoals beschreven in ons Privacybeleid