Johannes 7:1-53
Johannes 7:1-53 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En na dezen wandelde Jezus in Galiléa; want Hij wilde in Judéa niet wandelen, omdat de Joden Hem zochten te doden. En het feest der Joden, namelijk de loofhuttenzetting, was nabij. Zo zeiden dan Zijn broeders tot Hem: Vertrek van hier, en ga heen in Judéa, opdat ook Uw discipelen Uw werken mogen aanschouwen, die Gij doet. Want niemand doet iets in het verborgen, en zoekt zelf, dat men openlijk van hem spreke. Indien Gij deze dingen doet, zo openbaar Uzelven aan de wereld. Want ook Zijn broeders geloofden niet in Hem. Jezus dan zeide tot hen: Mijn tijd is nog niet hier, maar uw tijd is altijd bereid. De wereld kan ulieden niet haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van dezelve getuig, dat haar werken boos zijn. Gaat gijlieden op tot dit feest; Ik ga nog niet op tot dit feest; want Mijn tijd is nog niet vervuld. En als Hij deze dingen tot hen gezegd had, bleef Hij in Galiléa. Maar als Zijn broeders opgegaan waren, toen ging Hij ook Zelf op tot het feest, niet openlijk, maar als in het verborgen. De Joden dan zochten Hem in het feest, en zeiden: Waar is Hij? En er was veel gemurmels van Hem onder de scharen. Sommigen zeiden: Hij is goed; en anderen zeiden: Neen, maar Hij verleidt de schare. Nochtans sprak niemand vrijmoediglijk van Hem, om de vrees der Joden. Doch als het nu in het midden van het feest was, zo ging Jezus op in den tempel, en leerde. En de Joden verwonderden zich, zeggende: Hoe weet Deze de Schriften, daar Hij ze niet geleerd heeft? Jezus antwoordde hun, en zeide: Mijn leer is Mijne niet, maar Desgenen, Die Mij gezonden heeft. Zo iemand wil Deszelfs wil doen, die zal van deze leer bekennen, of zij uit God is, dan of Ik van Mijzelven spreek. Die van zichzelven spreekt, zoekt zijn eigen eer; maar Die de eer zoekt Desgenen, Die Hem gezonden heeft, Die is waarachtig, en geen ongerechtigheid is in Hem. Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet. Wat zoekt gij Mij te doden? De schare antwoordde en zeide: Gij hebt den duivel; wie zoekt U te doden? Jezus antwoordde en zeide tot hen: Een werk heb Ik gedaan, en gij verwondert u allen. Daarom heeft Mozes ulieden de besnijdenis gegeven (niet dat zij uit Mozes is, maar uit de vaderen), en gij besnijdt een mens op den sabbat. Indien een mens de besnijdenis ontvangt op den sabbat, opdat de wet van Mozes niet gebroken worde; zijt gij toornig op Mij, dat Ik een gehelen mens gezond gemaakt heb op den sabbat? Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt een rechtvaardig oordeel. Sommigen dan uit die van Jeruzalem zeiden: Is Deze niet, Dien zij zoeken te doden? En ziet, Hij spreekt vrijmoediglijk, en zij zeggen Hem niets. Zouden nu wel de oversten waarlijk weten, dat Deze waarlijk is de Christus? Doch van Dezen weten wij, van waar Hij is; maar de Christus, wanneer Hij komen zal, zo zal niemand weten, van waar Hij is. Jezus dan riep in den tempel, lerende en zeggende: En gij kent Mij, en gij weet, van waar Ik ben; en Ik ben van Mijzelven niet gekomen, maar Hij is waarachtig, Die Mij gezonden heeft, Welken gijlieden niet kent. Maar Ik ken Hem; want Ik ben van Hem, en Hij heeft Mij gezonden. Zij zochten Hem dan te grijpen; maar niemand sloeg de hand aan Hem; want Zijn ure was nog niet gekomen. En velen uit de schare geloofden in Hem, en zeiden: Wanneer de Christus zal gekomen zijn, zal Hij ook meer tekenen doen dan die, welke Deze gedaan heeft? De Farizeën hoorden, dat de schare dit van Hem murmelde; en de Farizeën en de overpriesters zonden dienaren, opdat zij Hem grijpen zouden. Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleinen tijd ben Ik bij u, en Ik ga heen tot Dengene, Die Mij gezonden heeft. Gij zult Mij zoeken, en gij zult Mij niet vinden; en waar Ik ben, kunt gij niet komen. De Joden dan zeiden tot elkander: Waar zal Deze heengaan, dat wij Hem niet zullen vinden? Zal Hij tot de verstrooide Grieken gaan, en de Grieken leren? Wat is dit voor een rede, die Hij gezegd heeft: Gij zult Mij zoeken, en zult Mij niet vinden; en waar Ik ben, kunt gij niet komen? En op den laatsten dag, zijnde de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst, die kome tot Mij en drinke. Die in Mij gelooft, gelijkerwijs de Schrift zegt, stromen des levenden waters zullen uit zijn buik vloeien. (En dit zeide Hij van den Geest, Denwelken ontvangen zouden, die in Hem geloven; want de Heilige Geest was nog niet, overmits Jezus nog niet verheerlijkt was.) Velen dan uit de schare, deze rede horende, zeiden: Deze is waarlijk de Profeet. Anderen zeiden: Deze is de Christus. En anderen zeiden: Zal dan de Christus uit Galiléa komen? Zegt de Schrift niet, dat de Christus komen zal uit den zade Davids, en van het vlek Bethlehem, waar David was? Er werd dan tweedracht onder de schare, om Zijnentwil. En sommigen van hen wilden Hem grijpen; maar niemand sloeg de handen aan Hem. De dienaars dan kwamen tot de overpriesters en Farizeën; en die zeiden tot hen: Waarom hebt gij Hem niet gebracht? De dienaars antwoordden: Nooit heeft een mens alzo gesproken, gelijk deze Mens. De Farizeën dan antwoordden hun: Zijt ook gijlieden verleid? Heeft iemand uit de oversten in Hem geloofd, of uit de Farizeën? Maar deze schare, die de wet niet weet, is vervloekt. Nicodémus zeide tot hen, welke des nachts tot Hem gekomen was, zijnde een uit hen: Oordeelt ook onze wet den mens, tenzij dat zij eerst van hem gehoord heeft, en verstaat, wat hij doet? Zij antwoordden en zeiden tot hem: Zijt gij ook uit Galiléa? Onderzoek en zie, dat uit Galiléa geen profeet opgestaan is. En een iegelijk ging heen naar zijn huis.
Johannes 7:1-53 Herziene Statenvertaling (HSV)
En hierna trok Jezus rond in Galilea, want Hij wilde niet in Judea rondtrekken, omdat de Joden Hem probeerden te doden. En het feest van de Joden, het Loofhuttenfeest, was aanstaande. Zijn broers dan zeiden tegen Hem: Vertrek vanhier en ga weg naar Judea, zodat ook Uw discipelen de werken die U doet kunnen zien. Want niemand doet iets in het verborgene, en streeft er tegelijk zelf naar dat men openlijk over hem spreekt. Als U deze dingen doet, maak Uzelf dan openbaar aan de wereld. Want ook Zijn broers geloofden niet in Hem. Jezus dan zei tegen hen: Mijn tijd is nog niet aangebroken, maar uw tijd is er altijd. De wereld kan u niet haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van haar getuig dat haar werken slecht zijn. Gaat u naar dit feest; Ik ga nog niet naar dit feest, want Mijn tijd is nog niet vervuld. En nadat Hij dit tegen hen gezegd had, bleef Hij in Galilea. Maar toen Zijn broers naar het feest gegaan waren, toen ging Hij ook Zelf naar het feest, niet openlijk, maar als in het verborgen. De Joden dan zochten Hem op het feest en zeiden: Waar is Hij? En er was veel gemompel over Hem onder de menigten. Sommigen zeiden: Hij is goed; en anderen zeiden: Nee, maar Hij misleidt de menigte. Toch sprak niemand openlijk over Hem, uit vrees voor de Joden. Maar toen het feest al half voorbij was, ging Jezus naar de tempel en gaf onderwijs. En de Joden verwonderden zich en zeiden: Hoe kent Hij de Schriften zonder daarin onderwezen te zijn? Jezus antwoordde hun en zei: Mijn onderricht is niet van Mij, maar van Hem Die Mij gezonden heeft. Als iemand de wil heeft om Zijn wil te doen, zal hij van dit onderricht weten of het uit God is, of dat Ik vanuit Mijzelf spreek. Wie vanuit zichzelf spreekt, zoekt zijn eigen eer, maar Wie de eer zoekt van Hem Die Hem gezonden heeft, Die is waarachtig en geen ongerechtigheid is in Hem. Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet. Waarom probeert u Mij te doden? De menigte antwoordde en zei: U bent door een demon bezeten; wie probeert U te doden? Jezus antwoordde en zei tegen hen: Eén werk heb Ik gedaan en u verwondert u allen. Welnu, Mozes heeft u de besnijdenis gegeven – niet dat zij van Mozes komt, maar van de vaderen – en u besnijdt iemand op de sabbat. Als een mens de besnijdenis ontvangt op de sabbat, juist om de wet van Mozes niet te breken, bent u dan verbitterd tegen Mij, omdat Ik een heel mens gezond gemaakt heb op de sabbat? Oordeel niet naar wat voor ogen is, maar vel een rechtvaardig oordeel. Sommigen dan van de inwoners van Jeruzalem zeiden: Is Hij het niet Die zij proberen te doden? En zie, Hij spreekt vrijuit en zij zeggen niets tegen Hem. Zouden onze leiders soms werkelijk tot de erkenning zijn gekomen dat Híj werkelijk de Christus is? Maar van Hém weten wij waar Hij vandaan komt; wanneer echter de Christus komt, weet niemand waar Hij vandaan komt. Jezus dan riep in de tempel, terwijl Hij onderwijs gaf en zei: U kent Mij niet alleen, maar u weet ook waar Ik vandaan kom; en Ik ben niet uit Mijzelf gekomen, maar Hij Die Mij gezonden heeft, is waarachtig, en Hem kent u niet. Maar Ik ken Hem, want Ik ben van Hem afkomstig, en Hij heeft Mij gezonden. Zij probeerden Hem dan te grijpen, maar niemand sloeg de hand aan Hem, want Zijn uur was nog niet gekomen. En velen uit de menigte kwamen tot geloof in Hem en zeiden: Wanneer de Christus komt, zal Hij toch niet meer tekenen doen dan Híj gedaan heeft? De Farizeeën hoorden dat de menigte dit over Hem mompelde, en de Farizeeën en de overpriesters stuurden dienaars om Hem te grijpen. Jezus dan zei tegen hen: Nog een korte tijd ben Ik bij u en dan ga Ik heen naar Hem Die Mij gezonden heeft. U zult Mij zoeken maar niet vinden, en waar Ik ben, kunt u niet komen. De Joden dan zeiden tegen elkaar: Waar zal Hij naartoe gaan, dat wij Hem niet zullen vinden? Hij zal toch niet naar de Grieken in de verstrooiing gaan en de Grieken onderwijzen? Wat is dit voor een woord dat Hij gezegd heeft: U zult Mij zoeken maar niet vinden; en waar Ik ben, kunt u niet komen? En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus daar en riep: Als iemand dorst heeft, laat hij tot Mij komen en drinken. Wie in Mij gelooft, zoals de Schrift zegt: Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. En dit zei Hij over de Geest, Die zij die in Hem geloven, ontvangen zouden; want de Heilige Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was. Velen dan uit de menigte die dit woord hoorden, zeiden: Híj is werkelijk de Profeet. Anderen zeiden: Híj is de Christus. En weer anderen zeiden: De Christus komt toch niet uit Galilea? Zegt de Schrift niet dat de Christus komt uit het geslacht van David en uit het dorp Bethlehem, waar David was? Er ontstond dan verdeeldheid onder de menigte vanwege Hem. En sommigen van hen wilden Hem grijpen, maar niemand sloeg de hand aan Hem. De dienaars dan kwamen tot de overpriesters en Farizeeën, en die zeiden tegen hen: Waarom hebt u Hem niet meegebracht? De dienaars antwoordden: Nooit heeft een mens zo gesproken als deze Mens. De Farizeeën dan antwoordden hun: Bent u soms ook misleid? Heeft iemand van de leiders soms in Hem geloofd, of van de Farizeeën? Maar deze menigte, die de wet niet kent, is vervloekt. Nicodemus, die 's nachts bij Hem gekomen was, die één van hen was, zei tegen hen: Veroordeelt soms onze wet de mens, als zij hem niet eerst hoort en kennis genomen heeft van wat hij doet? Zij antwoordden en zeiden tegen hem: Bent u soms ook uit Galilea? Onderzoek en zie dat in Galilea geen profeet is opgestaan. En ieder ging naar zijn huis.
Johannes 7:1-53 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
En daarna trok Jezus rond in Galilea; want Hij wilde Zich in Judea niet ophouden, omdat de Joden Hem trachtten te doden. Nu was het feest der Joden, Loofhutten, nabij. Zijn broeders dan zeiden tot Hem: Ga vanhier en reis naar Judea, opdat ook uw discipelen uw werken aanschouwen, die Gij doet. Want niemand doet iets in het verborgen en tracht tegelijk zelf de aandacht te trekken. Indien Gij zulke dingen doet, maak, dat Gij bekend wordt aan de wereld. Want zelfs zijn broeders geloofden niet in Hem. Jezus dan zeide tot hen: Mijn tijd is nog niet gekomen, maar uw tijd is steeds bereid. U kan de wereld niet haten, maar Mij haat zij, omdat Ik van haar getuig, dat haar werken boos zijn. Gaat gij op naar het feest; Ik ga niet op naar dit feest, omdat mijn tijd nog niet vervuld is. En nadat Hij dit tot hen gezegd had, bleef Hij in Galilea. Maar toen zijn broeders opgegaan waren naar het feest, toen ging Hij zelf ook op, niet openlijk, maar als in het verborgen. De Joden dan zochten Hem op het feest en zeiden: Waar is Hij? En er was veel gemompel over Hem onder de scharen; sommigen zeiden: Hij is goed, anderen zeiden: Neen, maar Hij verleidt het volk. Toch sprak niemand vrijuit over Hem, uit vrees voor de Joden. Doch toen het feest reeds op de helft was, ging Jezus op naar de tempel en leerde. De Joden dan verbaasden zich en zeiden: Hoe is deze zo geleerd zonder onderricht te hebben ontvangen? Jezus antwoordde hun en zeide: Mijn leer is niet van Mij, maar van Hem, die Mij gezonden heeft; indien iemand diens wil doen wil, zal hij van deze leer weten, of zij van God komt, dan of Ik uit Mijzelf spreek. Wie uit zichzelf spreekt, zoekt zijn eigen eer, maar wie de eer zoekt van zijn zender, die is waar en er is geen onrecht in hem. Heeft Mozes u niet de wet gegeven? En niemand van u doet de wet. Waartoe tracht gij Mij te doden? De schare antwoordde: Gij zijt bezeten; wie tracht U te doden? Jezus antwoordde en zeide tot hen: Eén werk heb Ik verricht en gij verwondert u allen. Daarom: Mozes heeft u de besnijdenis gegeven – niet, dat zij van Mozes komt, maar van de vaderen – en gij besnijdt een mens op sabbat. Als een mens op sabbat de besnijdenis ontvangt, opdat de wet van Mozes niet verbroken worde, zijt gij dan op Mij vertoornd, omdat Ik op sabbat een gehele mens gezond gemaakt heb? Oordeelt niet naar het aanzien, maar oordeelt met een rechtvaardig oordeel. Sommigen dan uit de Jeruzalemmers zeiden: Is deze het niet, die zij trachten te doden? En zie, Hij spreekt vrijuit en zij zeggen Hem niets. Zouden waarlijk onze oversten hebben ingezien, dat deze de Christus is? Van deze echter weten wij, vanwaar Hij is, doch wanneer de Christus komt, weet niemand, vanwaar Hij is. Jezus dan riep, terwijl Hij in de tempel leerde, en sprak: Mij kent gij en gij weet, vanwaar Ik ben; en Ik ben niet van Mijzelf gekomen, maar er is een Waarachtige, die Mij gezonden heeft en die gij niet kent. Ik ken Hem, want Ik kom van Hem en Hij heeft Mij gezonden. Zij trachtten Hem dan te grijpen, maar niemand sloeg de hand aan Hem, want zijn ure was nog niet gekomen. En uit de schare kwamen velen tot geloof in Hem en zij zeiden: Zal de Christus, wanneer Hij komt, soms meer tekenen doen dan deze gedaan heeft? De Farizeeën hoorden de schare dit over Hem mompelen en de overpriesters en de Farizeeën zonden dienaars om Hem te grijpen. Jezus dan zeide: Nog korte tijd ben Ik bij u en dan ga Ik heen tot Hem, die Mij gezonden heeft. Gij zult Mij zoeken en niet vinden en waar Ik ben, kunt gij niet komen. De Joden dan zeiden tot elkander: Waar zal deze heengaan, dat wij Hem niet zullen kunnen vinden? Hij is toch niet van plan naar de Griekse verstrooiing te gaan en de Grieken te leren? Wat is dit voor een woord, dat Hij gesproken heeft: Gij zult Mij zoeken en niet vinden, en: Waar Ik ben, kunt gij niet komen? En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden; want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was. Sommigen dan uit de schare, die naar deze woorden geluisterd hadden, spraken: Deze is waarlijk de profeet. Anderen zeiden: Deze is de Christus; weer anderen zeiden: De Christus komt toch niet uit Galilea? Zegt de Schrift niet, dat de Christus komt uit het geslacht van David en van het dorp Betlehem, waar David was? Er ontstond dan verdeeldheid bij de schare om Hem; en sommigen van hen wilden Hem grijpen, maar niemand sloeg de handen aan Hem. De dienaars dan gingen naar de overpriesters en Farizeeën en die zeiden tot hen: Waarom hebt gij Hem niet medegebracht? De dienaars nu antwoordden hun: Nooit heeft een mens zó gesproken, als deze mens spreekt! De Farizeeën dan antwoordden hun: Zijt gij soms ook verleid? Heeft soms één van de oversten in Hem geloofd, of van de Farizeeën? Maar die schare, die de wet niet kent, vervloekt zijn zij! Nikodemus, die vroeger tot Hem was gekomen, een van hen, zeide tot hen: Veroordeelt onze wet dan een mens, tenzij men zich eerst van hem op de hoogte gesteld heeft en kennis genomen van wat hij doet? Zij antwoordden en zeiden tot hem: Zijt gij soms ook uit Galilea? Ga maar na en zie, dat uit Galilea geen profeet opstaat. [En zij begaven zich een ieder naar zijn huis
Johannes 7:1-53 Het Boek (HTB)
Hierna trok Jezus rond door Galilea. Hij wilde niet naar Judea, omdat de Joodse leiders erop uit waren om Hem te doden. Het liep tegen de tijd van het Loofhuttenfeest. Daarom zeiden zijn broers tegen Hem: ‘U moet hier niet blijven. Ga naar Judea, dan kunnen uw leerlingen daar ook zien wat voor geweldige dingen U doet. Wie bekend wil worden, kan niet achter de schermen blijven. Als U werkelijk zo groot bent, laat het dan aan de wereld zien.’ Want ook zijn broers geloofden niet dat Hij de Christus was. Jezus antwoordde hun: ‘Het is mijn tijd nog niet. Jullie kunnen gaan wanneer je wilt, want de wereld kan jullie niet haten. De wereld haat Mij omdat Ik haar beschuldig van slechte dingen. Gaan jullie maar naar het feest. Ik ga nog niet omdat mijn tijd nog niet is aangebroken.’ En Hij bleef in Galilea, zoals Hij had gezegd. Maar toen zijn broers naar het feest waren vertrokken, ging Hij toch, zo onopvallend mogelijk. De Joodse leiders zochten Hem tussen de feestgangers en vroegen overal of iemand Hem ook gezien had. Er was een onzekere stemming onder het volk en de meningen over Hem waren verdeeld. Sommigen zeiden: ‘Hij is een goed mens.’ Maar anderen zeiden: ‘O nee! Hij misleidt de massa!’ Niemand sprak openlijk over Hem. Zij waren allemaal bang dat de Joodse leiders het zouden horen. Halverwege de feestweek ging Jezus naar de tempel en sprak de mensen toe. De Joodse leiders waren verbaasd en zeiden: ‘Waar haalt Hij die kennis vandaan? Hij heeft niet eens gestudeerd!’ Jezus antwoordde: ‘Wat Ik u leer, heb Ik niet van Mijzelf, maar van God. Hij heeft Mij gestuurd. Als iemand ernaar verlangt Gods wil te doen, zal Hij kunnen onderscheiden of mijn woorden van God komen of van Mijzelf. Wie zijn eigen ideeën verkondigt, zoekt zijn eigen eer. Maar wie de eer zoekt van degene die hem gestuurd heeft, heeft geen verkeerde bedoelingen. Zo iemand is betrouwbaar. Mozes heeft u de wet gegeven, maar niemand van u houdt zich eraan. Waarom probeert u Mij dan te doden?’ ‘Doden?’ riepen de mensen uit. ‘Wie probeert U te doden? U bent niet goed wijs!’ Jezus antwoordde: ‘Over één ding dat Ik doe, bent u al verbaasd. U snijdt de voorhuid van jongens weg als ze een week oud zijn, of het nu sabbat is of niet. Daarmee doet u wat Mozes heeft gezegd. Dit besnijden is trouwens al een heel oud gebruik van lang vóór Mozes. Het op tijd besnijden is dus belangrijker dan het houden van de sabbat. Waarom wordt u dan boos als Ik op de sabbat iemand gezond maak? Laat u niet leiden door uw vooroordelen, maar wees eerlijk en rechtvaardig.’ Sommige mensen uit Jeruzalem zeiden: ‘Dat is toch die man die ze willen doden? Hij spreekt zomaar in het openbaar en niemand zegt er wat van. Misschien is de Hoge Raad erachter gekomen dat Hij toch de Christus is. Maar niemand weet waar de Christus vandaan komt. En van deze man weten wij het wel!’ Terwijl Jezus in de tempel stond te spreken, riep Hij: ‘U kent Mij en weet waar Ik vandaan kom, maar Ik ben niet op eigen gezag gekomen. Iemand die betrouwbaar is, heeft Mij gezonden, en u kent Hem niet. Ik wel, want Ik kom bij Hem vandaan. Hij heeft Mij gestuurd.’ Om deze uitspraak wilden zij Hem grijpen, maar niemand deed het, want zijn tijd was nog niet aangebroken. Velen geloofden in Hem en zeiden: ‘Zou de Christus nog meer wonderen kunnen doen dan deze man?’ De Farizeeën hoorden wat er onder de mensen over Hem gefluisterd werd. Daarom stuurden zij, in overleg met de leidende priesters, enkele tempeldienaars om Hem gevangen te nemen. ‘Ik blijf nog maar een korte tijd bij u,’ zei Jezus, ‘maar daarna ga Ik terug naar Hem die Mij gestuurd heeft. U zult Mij zoeken, maar niet vinden. Want waar Ik ben, kunt u niet komen.’ De Joden keken elkaar verwonderd aan. ‘Waar wil die man naartoe dat wij Hem niet zouden kunnen vinden? Is Hij misschien van plan naar de Joden in het buitenland te gaan en de andere volken zijn leer te brengen? Wat zou Hij bedoelen met: “U zult Mij zoeken, maar niet vinden,” en met “Waar Ik ben, kunt u niet komen?” ’ Op de laatste dag, het hoogtepunt van het feest, stond Jezus op en sprak de mensen toe: ‘Als u dorst hebt, kom dan bij Mij om te drinken. Er staat geschreven dat stromen van levend water uit uw binnenste zullen komen als u in Mij gelooft.’ Hij sprak hier over de Geest die gegeven zou worden aan de mensen die in Hem geloofden. Want de Geest was nog niet gekomen, omdat Jezus nog niet naar zijn Vader was teruggegaan. Sommige toehoorders zeiden: ‘Inderdaad! Hij is de Profeet!’ ‘Hij is de Christus!’ meenden anderen. Maar er waren er ook die zeiden: ‘De Christus komt toch niet uit Galilea? Er staat geschreven dat de Christus voortkomt uit het geslacht van David. Uit Bethlehem, Davids geboortestad.’ De meningen over Hem waren verdeeld. Sommigen wilden Hem grijpen, maar niemand deed het. Toen de tempeldienaars bij de leidende priesters en de Farizeeën terugkwamen, vroegen die: ‘Waarom hebben jullie Hem niet meegebracht?’ ‘Het is zo bijzonder wat die man zegt,’ antwoordden de tempeldienaars. ‘Zoiets hebben wij nog nooit gehoord.’ ‘Heeft Hij jullie ook al omgepraat?’ vroegen de Farizeeën. ‘De leden van de Hoge Raad en de Farizeeën geloven toch ook niet dat Hij de Christus is? Maar al die mensen die niet eens weten wat er in de wet staat! Vervloekt zijn zij!’ Op dat moment nam een van hen het woord. Het was Nikodemus, die al eens bij Jezus was geweest om met Hem te praten. ‘Volgens onze wet mogen wij niemand zomaar veroordelen,’ zei hij. ‘Wij moeten Hem eerst verhoren en nagaan wat Hij gedaan heeft.’ ‘Komt u soms ook uit Galilea?’ vroegen de anderen spottend. ‘Lees maar na wat er geschreven staat. U zult nergens vinden dat er een profeet uit Galilea komt.’ De discussie werd gesloten en iedereen ging naar huis.
Johannes 7:1-53 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Daarna trok Jezus rond door Galilea. Want Hij wilde niet door Judea rondreizen, omdat de Joodse leiders daar Hem wilden doden. Het was bijna Loofhuttenfeest . Jezus' broers zeiden [ spottend ] tegen Hem: "Ga toch naar Judea. Want ook je leerlingen dáár moeten de geweldige dingen zien die Jij doet. Want iemand die bekend wil worden, moet niet tegelijk proberen om niet op te vallen. Als Jij dan zo graag bijzondere dingen wil doen, zorg er dan voor dat alle mensen het horen en zien." Want ook Jezus' broers geloofden Hem niet. Jezus zei tegen hen: "Daar is het nog niet de tijd voor. Jullie kunnen doen wat jullie willen. Jullie worden niet door de mensen gehaat. Maar Mij haten ze wel. Want Ik zeg tegen de mensen dat ze slechte dingen doen. Gaan jullie maar naar het feest. Ik ga nu nog niet. Het is voor Mij nog niet de juiste tijd om erheen te gaan." Daarna bleef Hij nog een poosje in Galilea. Maar zijn broers vertrokken naar het feest. Na een poosje ging Jezus Zelf ook. Maar voorzichtig, zodat de mensen het niet zouden merken.De Joodse leiders zochten Hem op het feest. Ze zeiden: "Waar is Hij dan toch?" En er werd veel maar voorzichtig over Hem gepraat. Sommige mensen zeiden: "Hij is goed." Maar anderen zeiden: "Nee, Hij leert de mensen verkeerde dingen." Maar niemand durfde hardop te zeggen wat hij van Jezus vond. Want iedereen was bang voor de Joodse leiders. Maar toen het feest al op de helft was, ging Jezus naar de tempel. Daar begon Hij les te geven. De Joodse leiders waren heel verbaasd over Hem en zeiden tegen elkaar: "Hoe kan het dat deze Man zoveel van de Boeken weet, zonder dat Hij heeft gestudeerd?" Jezus antwoordde: "Wat Ik zeg, weet Ik niet van Mijzelf. Ik weet het van Hem die Mij heeft gestuurd. Mensen die ernaar verlangen om altijd te doen wat God wil, zullen weten of wat Ik zeg van God komt, of dat Ik het Zelf bedacht heb. Iemand die zijn eigen ideeën brengt, wil graag zelf geprezen worden. Maar iemand die wil dat de persoon die hem heeft gestuurd, geprezen wordt, is eerlijk en heeft geen oneerlijke bedoelingen. Mozes heeft jullie toch de wet gegeven? Toch doen jullie geen van allen wat de wet van Mozes zegt. Want waarom willen jullie Mij doden?" De mensen zeiden: "U bent gek. Wie wil U dan doden?" Jezus antwoordde: "Als Ik één ding doe, zijn jullie al boos. Mozes heeft jullie gezegd dat jullie pasgeboren jongetjes moeten besnijden, zelfs als het de heilige rustdag is. Dat deden onze voorouders trouwens al lang vóórdat Mozes dat zei. Iemand mag dus op de heilige rustdag besneden worden, omdat dat moet van de wet van Mozes. Waarom zijn jullie dan boos op Mij, als Ik op de heilige rustdag iemand helemaal gezond maak? Veroordeel iets niet onmiddellijk, maar denk er eerst eerlijk over na voordat jullie je mening geven." Sommige Jeruzalemmers zeiden: "Dat is toch die Man die ze willen doden? En moet je zien, nu is Hij daar zomaar aan het lesgeven en ze houden Hem niet tegen. Zouden onze leiders hebben begrepen dat Hij de Messias is? Aan de andere kant: hoe zou Hij de Messias kunnen zijn? Want we weten waar deze Man vandaan komt. Maar volgens de Boeken zullen we niet weten waar de Messias vandaan komt." Toen riep Jezus daar in de tempel uit: "Jullie kennen Mij en jullie weten waar Ik vandaan kom. Maar Ik ben niet voor Mijzelf gekomen. Iemand heeft Mij gestuurd, en Hem kennen jullie niet. Hij is één en al waarheid. Maar Ik ken Hem wél, want Ik kom bij Hem vandaan. Hij heeft Mij gestuurd." Toen probeerden ze Jezus gevangen te nemen. Maar niemand durfde Hem iets te doen, want het was daarvoor nog niet de juiste tijd. Heel veel mensen gingen in Hem geloven. Ze zeiden: "Zou de Messias soms méér wonderen doen dan Hij?" De Farizeeërs hoorden dat de mensen dit over Hem fluisterden. Daarom stuurden de leiders van de priesters en de Farizeeërs een aantal mannen van de tempelbewaking naar Hem toe. Zij moesten Hem gevangen nemen. Jezus zei: "Ik ben nog maar korte tijd bij jullie. Daarna ga Ik terug naar Hem die Mij heeft gestuurd. Dan zullen jullie Mij zoeken, maar niet vinden. Want waar Ik dan ben, kunnen jullie niet komen." De Joden zeiden tegen elkaar: "Waar zou Hij dan heen gaan, dat we Hem niet zullen kunnen vinden? Zou Hij van plan zijn om naar [ de Joden in ] Griekenland te gaan en hén over al deze dingen te gaan lesgeven? Wat bedoelt Hij dat we Hem zullen zoeken maar niet zullen kunnen vinden? En dat we niet kunnen komen waar Hij is?" Op de laatste dag van het feest, de belangrijkste dag, stond Jezus op en riep: "Als je dorst hebt, moet je naar Mij toe komen en drinken! Als je in Mij gelooft, zullen stromen van water dat leven geeft uit je binnenste stromen! Want dat is beloofd in de Boeken!" Met dit water bedoelde Hij de Heilige Geest. De mensen die in Hem zouden geloven, zouden de Heilige Geest krijgen. De Heilige Geest was er toen nog niet, omdat Jezus nog niet uit de dood was opgestaan en nog niet naar de hemel was teruggegaan. Veel van de mensen die dit hoorden, zeiden: "Deze Man is beslist de profeet." Anderen zeiden: "Hij is de Messias." Weer andere mensen zeiden: "De Messias komt toch niet uit Galilea? De Boeken zeggen toch dat de Messias iemand uit de familie van koning David zal zijn en dat hij net als David in het dorp Betlehem zal worden geboren?" Ze kregen er ruzie over. En sommige mensen wilden Hem gevangen nemen, maar niemand durfde Hem iets te doen. De mannen van de tempelbewaking gingen weer terug naar de leiders van de priesters en de Farizeeërs. Die vroegen hen: "Waarom hebben jullie Hem niet meegebracht?" Ze antwoordden: "Nog nooit heeft iemand zulke bijzondere dingen gezegd als Hij!" De Farizeeërs zeiden tegen hen: "Heeft Hij jullie ook al omgepraat? Jullie leiders en de Farizeeërs geloven toch ook niet dat Hij de Messias is? Alleen de gewone mensen geloven dat, doordat ze de wet van Mozes niet goed kennen. Vervloekt zijn ze!" Nikodemus, die vroeger eens 's nachts naar Jezus was gekomen, zei tegen hen: "Volgens onze wet mag je iemand niet zomaar veroordelen. Eerst moet er goed uitgezocht worden wat er aan de hand is." Ze antwoordden hem: "Kom jij soms ook uit Galilea? Zoek het maar op in de Boeken: uit Galilea zal geen profeet komen." En ze gingen allemaal naar huis.