Johannes 11:17-35
Johannes 11:17-35 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Toen Jezus dan aankwam, bevond Hij, dat hij reeds vier dagen in het graf lag. Betanië nu was dicht bij Jeruzalem gelegen, op een afstand van ongeveer vijftien stadiën. Velen uit de Joden waren tot Marta en Maria gekomen om haar te troosten over haar broeder. Toen nu Marta hoorde, dat Jezus kwam, ging zij Hem tegemoet, doch Maria bleef in huis zitten. Marta dan zeide tot Jezus: Here, indien Gij hier geweest waart, zou mijn broeder niet gestorven zijn. Ook nu weet ik, dat God U geven zal al wat Gij van God begeert. Jezus zeide tot haar: Uw broeder zal opstaan. Marta zeide tot Hem: Ik weet, dat hij zal opstaan bij de opstanding ten jongsten dage. Jezus zeide tot haar: Ik ben de opstanding en het leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al is hij gestorven, en een ieder, die leeft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven; gelooft gij dat? Zij zeide tot Hem: Ja, Here, ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zoon van God, die in de wereld komen zou. En na deze woorden ging zij heen en riep haar zuster Maria in stilte en zeide: Daar is de Meester en Hij roept u. En toen zij dat hoorde, stond zij ijlings op en ging tot Hem; Jezus echter was nog niet in het dorp gekomen, maar bevond Zich nog op de plaats, waar Marta Hem ontmoet had. De Joden dan, die met haar in het huis waren en haar troostten, zagen Maria ijlings opstaan en naar buiten gaan en zij volgden haar, vermoedende, dat zij naar het graf ging om daar te wenen. Toen Maria dan kwam, waar Jezus was en Hem zag, viel zij Hem te voet en zeide tot Hem: Here, indien Gij hier geweest waart, zou mijn broeder niet gestorven zijn. Toen Jezus haar dan zag wenen en ook de Joden, die met haar medegekomen waren, zag wenen, werd Hij verbolgen in de geest en diep ontroerd, en Hij zeide: Waar hebt gij hem gelegd? Zij zeiden tot Hem: Here, kom en zie. Jezus weende.
Johannes 11:17-35 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Jezus dan, gekomen zijnde, vond, dat hij nu vier dagen in het graf geweest was. (Bethanië nu was nabij Jeruzalem, omtrent vijftien stadiën van daar.) En velen uit de Joden waren gekomen tot Martha en Maria, opdat zij haar vertroosten zouden over haar broeder. Martha dan, als zij hoorde, dat Jezus kwam, ging Hem tegemoet; doch Maria bleef in huis zitten. Zo zeide Martha dan tot Jezus: Heere, waart Gij hier geweest, zo ware mijn broeder niet gestorven; Maar ook nu weet ik, dat alles, wat Gij van God begeren zult, God U het geven zal. Jezus zeide tot haar: Uw broeder zal wederopstaan. Martha zeide tot Hem: Ik weet, dat hij opstaan zal in de opstanding ten laatsten dage. Jezus zeide tot haar: Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven; En een iegelijk, die leeft, en in Mij gelooft, zal niet sterven in der eeuwigheid. Gelooft gij dat? Zij zeide tot Hem: Ja, Heere; ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zone Gods, Die in de wereld komen zou. En dit gezegd hebbende, ging zij heen, en riep Maria, haar zuster, heimelijk, zeggende: De Meester is daar, en Hij roept u. Deze, als zij dat hoorde, stond haastelijk op, en ging tot Hem. (Jezus nu was nog in het vlek niet gekomen, maar was in de plaats, waar Hem Martha tegemoet gekomen was.) De Joden dan, die met haar in het huis waren, en haar vertroostten, ziende Maria, dat zij haastelijk opstond en uitging, volgden haar, zeggende: Zij gaat naar het graf, opdat zij aldaar wene. Maria dan, als zij kwam, waar Jezus was, en Hem zag, viel aan Zijn voeten, zeggende tot Hem: Heere, indien Gij hier geweest waart, zo ware mijn broeder niet gestorven. Jezus dan, als Hij haar zag wenen, en de Joden, die met haar kwamen, ook wenen, werd zeer bewogen in den geest, en ontroerde Zichzelven; En zeide: Waar hebt gij hem gelegd? Zij zeiden tot Hem: Heere, kom en zie het. Jezus weende.
Johannes 11:17-35 Herziene Statenvertaling (HSV)
Toen Jezus dan gekomen was, bleek dat hij al vier dagen in het graf lag. Bethanië nu lag dicht bij Jeruzalem, ongeveer vijftien stadiën daarvandaan. En velen van de Joden waren naar Martha en Maria gekomen om hen te troosten over hun broer. Zodra Martha dan hoorde dat Jezus kwam, ging zij Hem tegemoet, maar Maria bleef in huis zitten. Martha nu zei tegen Jezus: Heere, als U hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn, maar ook nu weet ik dat God U alles wat U van God vraagt, geven zal. Jezus zei tegen haar: Uw broer zal weer opstaan. Martha zei tegen Hem: Ik weet dat hij zal opstaan bij de opstanding op de laatste dag. Jezus zei tegen haar: Ik ben de Opstanding en het Leven; wie in Mij gelooft, zal leven, ook al was hij gestorven, en ieder die leeft en in Mij gelooft, zal niet sterven in eeuwigheid. Gelooft u dat? Zij zei tegen Hem: Ja, Heere, ik geloof dat U de Christus bent, de Zoon van God, Die in de wereld komen zou. En na dit gezegd te hebben ging zij weg en riep Maria, haar zuster, onopgemerkt en zei: De Meester is er en Hij roept u. Zodra die dat hoorde, stond zij snel op en ging naar Hem toe. Jezus nu was nog niet in het dorp gekomen, maar was op de plaats waar Martha Hem tegemoetgekomen was. Toen dan de Joden, die met haar in het huis waren en haar troostten, zagen dat Maria snel opstond en naar buiten ging, volgden zij haar en zeiden: Zij gaat naar het graf om daar te huilen. Zodra dan Maria kwam waar Jezus was, en Hem zag, viel zij aan Zijn voeten en zei tegen Hem: Heere, als U hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn. Toen Jezus haar dan zag huilen, en ook de Joden die met haar meekwamen, zag huilen, werd Hij heftig in de geest bewogen en raakte innerlijk in beroering. En Hij zei: Waar hebt u hem gelegd? Zij zeiden tegen Hem: Heere, kom het zien. Jezus weende.
Johannes 11:17-35 Het Boek (HTB)
Toen Jezus in Bethanië aankwam, bleek Lazarus al vier dagen daarvoor begraven te zijn. Bethanië ligt op nog geen drie kilometer van Jeruzalem. Er waren verscheidene Joden gekomen om Martha en Maria te troosten over het verlies van hun broer. Zodra Martha hoorde dat Jezus er aankwam, ging zij Hem tegemoet. Maar Maria bleef thuis. ‘Here,’ zei Martha tegen Jezus, ‘als U hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn. Maar ik ben er zeker van dat God U ook nu zal geven wat U Hem vraagt.’ ‘Je broer wordt weer levend, Martha,’ zei Jezus. ‘Ja, dat weet ik,’ antwoordde zij. ‘Hij zal weer levend worden als hij op de laatste dag uit de dood terugkomt.’ ‘Ik geef de doden het leven terug,’ zei Jezus tegen haar. ‘Ik ben Zelf het leven. Wie in Mij gelooft, zal leven, zelfs als hij gestorven is. Wie leeft en in Mij gelooft, zal nooit sterven. Geloof je dat?’ ‘Ja, Here,’ antwoordde zij. ‘Ik geloof dat U de Christus bent, de Zoon van God, die in de wereld komen zou.’ Hierna ging zij weg om haar zuster te halen. ‘Maria,’ zei zij zacht, ‘de Meester is er en Hij wil je spreken.’ Maria stond onmiddellijk op en ging naar Jezus toe. Jezus was nog niet in het dorp aangekomen. Hij was op de plaats gebleven waar Martha Hem had ontmoet. De Joden die bij Maria waren om haar te troosten, zagen hoe zij vlug opstond en naar buiten liep. Zij volgden haar omdat zij dachten dat zij naar het graf ging om er te huilen. Toen Maria bij Jezus kwam, viel zij voor Hem op de knieën en zei: ‘Here, als U hier geweest was, zou mijn broer niet gestorven zijn!’ Toen Jezus haar en de Joden die met haar waren meegekomen, zag huilen, greep het verdriet Hem aan. ‘Waar hebben jullie hem neergelegd?’ vroeg Hij ontroerd. ‘Wij zullen het U wijzen, Here,’ antwoordden zij. Jezus huilde.
Johannes 11:17-35 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Toen Jezus aankwam, hoorde Hij dat Lazarus al vier dagen in het graf lag. Betanië lag vlak bij Jeruzalem, ongeveer 15 stadiën (ongeveer 4 km) daar vandaan. Er waren veel Joden gekomen om Maria en Marta te troosten over de dood van hun broer. Toen Marta hoorde dat Jezus eraan kwam, ging ze naar Hem toe. Maar Maria bleef thuis zitten. Marta zei tegen Jezus: "Heer, als U hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn! Maar ik weet zeker dat God U ook nu alles zal geven wat U van Hem vraagt." Jezus zei tegen haar: "Je broer zal opstaan uit de dood." Marta antwoordde: "Ik weet dat hij zal opstaan uit de dood, op de laatste dag, als alle doden weer opstaan." Jezus zei tegen haar: "IK BEN de opstanding en het leven. Iedereen die in Mij gelooft, zal leven, zelfs als hij al gestorven is. En iedereen die leeft en in Mij gelooft, zal nooit meer sterven. Geloof je dat?" Ze zei tegen Hem: "Ja Heer, ik geloof dat U de Messias bent, de Zoon van God die op aarde zou komen." Hierna ging Marta weer naar huis. Ze nam haar zus Maria even apart en zei: "De Meester is er en Hij wil je spreken." Toen ze dat hoorde, stond ze snel op en ging naar Hem toe. Jezus was nog niet in het dorp aangekomen. Hij was nog op de plek waar Hij met Marta had gesproken. De Joden die bij Maria in huis zaten om haar te troosten, zagen dat Maria snel opstond en naar buiten ging. Ze liepen haar achterna, omdat ze dachten dat ze naar het graf ging om daar te huilen. Toen Maria bij Jezus kwam, knielde ze bij zijn voeten neer. En ze zei tegen Hem: "Heer, als U hier was geweest, zou mijn broer niet gestorven zijn!" Toen Jezus haar en de Joden die bij haar waren zo zag huilen, werd Hij in zijn geest boos en verdrietig. Hij vroeg: "Waar hebben jullie hem begraven?" Ze zeiden tegen Hem: "Heer, komt U maar kijken." Jezus huilde.