Jeremia 46:13-28
Jeremia 46:13-28 Het Boek (HTB)
Toen gaf de HERE Jeremia de volgende boodschap over de komst van koning Nebukadnezar van Babel om Egypte aan te vallen: ‘Roep het om in Egypte, maak het bekend in de steden Migdol, Memfis en Tachpanhes! Maak u klaar voor de strijd, want het vernietigende zwaard zal iedereen verslinden. Waarom zijn uw machtige soldaten gevallen en niet weer opgestaan? Omdat de HERE hen neersloeg. Velen zijn gestruikeld en vallen over elkaar heen. Dan zal de rest van dat leger zeggen: “Laten wij teruggaan naar ons vaderland, weg van deze slachtpartij!” Thuisgekomen roepen ze: “De farao is een opschepper, hij heeft zijn kans niet gegrepen.” Zo waar Ik leef,’ zegt de koning, de HERE van de hemelse legers, ‘zo zeker als de berg Tabor uitsteekt boven andere bergen en zo zeker als de berg Karmel aan de kust ligt, zo zeker wordt Egypte overweldigd! Pak uw bezittingen bij elkaar, maak u klaar om in ballingschap te gaan, inwoners van Egypte, want de stad Memfis zal totaal worden verwoest en zonder overlevenden worden achtergelaten. Egypte lijkt op een mooie jonge koe, maar een horzel uit het noorden komt op haar af! Zelfs haar befaamde huurlingen lijken nu op vetgemeste kalveren. Zij draaien zich om en zetten het op een lopen, want dit is een rampzalige dag voor Egypte, de tijd voor de straf. Sissend als een wegglijdende slang vlucht Egypte, het aanvallende leger marcheert binnen. Talloze soldaten slaan uw mensen neer als houthakkers die een bos omkappen. Het volk van Egypte is verslagen, in de handen gevallen van het volk uit het noorden.’ De HERE van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: ‘Ik zal Amon, de god van Thebe, en alle andere Egyptische goden straffen. Ook de farao zal Ik straffen, evenals allen die op hem vertrouwen. Ik zal hen in handen geven van degenen die hen naar het leven staan, in handen van koning Nebukadnezar van Babel en zijn leger. Pas lang daarna zal het land zich weer herstellen van de door de oorlog aangerichte verwoestingen. Maar u hoeft niet bang te zijn, volk van Mij dat terugkeert naar uw eigen land. Wees niet angstig, want Ik zal u uit dat verre land bevrijden en uw kinderen uit de gevangenschap terugbrengen. Ja, Israël zal terugkeren en rust krijgen. Niets zal haar nog bang maken. Wees niet bang, mijn dienaar Jakob,’ zegt de HERE, ‘want Ik ben bij u. De volken waarheen Ik u in ballingschap gestuurd heb, zal Ik vernietigen, maar u verwoest Ik niet volledig. Ik zal u straffen, maar niet meer dan nodig is om u op het rechte pad te houden.’
Jeremia 46:13-28 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Het woord, dat de HEERE tot den profeet Jeremia sprak, van de aankomst van Nebukadrezar, den koning van Babel, om Egypteland te slaan. Verkondigt in Egypte, en doet het horen te Migdol; doet het ook horen te Nof en Tachpanhes; zegt: Stelt er u naar, en maakt u gereed, want het zwaard heeft verteerd, wat rondom u is. Waarom zijn uw sterken weggeveegd? Zij stonden niet, omdat hen de HEERE voortdreef. Hij maakte der struikelenden veel; ja, de een viel op den ander; zodat zij zeiden: Staat op en laat ons wederkeren tot ons volk, en tot het land onzer geboorte, vanwege het verdrukkende zwaard. Daar riepen zij: Farao, de koning van Egypte, is maar een gedruis; hij heeft den gezetten tijd laten voorbijgaan. Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Koning, Wiens Naam is HEERE der heirscharen; hij zal voorzeker, als Thabor onder de bergen, en als Karmel bij de zee, aankomen! Maak voor u gereedschap der gevankelijke wegvoering, gij inwoneres, gij dochter van Egypte! want Nof zal ter verwoesting worden, en zal verbrand worden, dat er niemand in wone. Egypte is een zeer schone vaarze; de slachter komt, hij komt van het noorden. Zelfs haar gehuurden in haar midden zijn als gemeste kalveren; maar die hebben zich ook gewend, zij zijn te zamen gevlucht, zij hebben niet gestaan; want de dag huns verderfs is over hen gekomen, de tijd hunner bezoeking. Haar stem zal gaan als van een slang; want zij zullen met krijgsmacht daarhenen trekken, en tot haar met bijlen komen, gelijk houthouwers. Zij hebben haar woud afgehouwen, spreekt de HEERE, hoewel het niet is te onderzoeken; want zij zijn meerder dan de sprinkhanen, zodat men hen niet tellen kan. De dochter van Egypte is beschaamd; zij is gegeven in de hand des volks van het noorden. De HEERE der heirscharen, de God Israëls, zegt: Ziet, Ik zal bezoeking doen over de menigte van No, en over Farao, en over Egypte, en over haar goden, en over haar koningen, ja, over Farao, en over degenen, die op hem vertrouwen. En Ik zal hen geven in de hand dergenen, die hunlieder ziel zoeken, en in de hand van Nebukadrezar, den koning van Babel, en in de hand zijner knechten. Maar daarna zal zij bewoond worden als in de dagen van ouds, spreekt de HEERE. Maar gij, Mijn knecht Jakob! vrees niet, en ontzet u niet, o Israël! want zie, Ik zal u verlossen uit verre landen, en uw zaad uit het land hunner gevangenis; en Jakob zal wederkomen, en stil en gerust zijn, en niemand zal hem verschrikken. Gij dan Mijn knecht Jakob! vrees niet, spreekt de HEERE; want Ik ben met u; want Ik zal een voleinding maken met al de heidenen, waarhenen Ik u gedreven zal hebben, doch met u zal Ik geen voleinding maken, maar u kastijden met mate, en u niet gans onschuldig houden.
Jeremia 46:13-28 Herziene Statenvertaling (HSV)
Het woord dat de HEERE sprak tot de profeet Jeremia over de komst van Nebukadrezar, de koning van Babel, om het land Egypte te treffen: Verkondig in Egypte, laat het horen in Migdol, laat het horen in Nof en in Tachpanhes. Zeg: Stel u op, maak u gereed, want het zwaard heeft verslonden wat rondom u is. Waarom zijn uw machtigen weggevaagd? Zij hebben geen stand gehouden, omdat de HEERE hen heeft verjaagd. Hij maakte het aantal van hen die struikelden groot, ja, de een viel over de ander. Toen zeiden zij: Sta op, laten wij terugkeren naar ons volk en naar ons geboorteland, vanwege het zwaard van de onderdrukker. Daar riepen zij: De farao, de koning van Egypte, is een grootspreker: hij heeft het juiste moment voorbij laten gaan! Zo waar Ik leef, spreekt de Koning – HEERE van de legermachten is Zijn Naam – voorzeker, als de Tabor onder de bergen en als de Karmel bij de zee zal hij komen! Pak uw boedel bij elkaar voor de ballingschap, inwoonster, dochter van Egypte. Want Nof zal tot een verwoesting worden en het zal vernietigd worden, zodat er geen inwoner meer is. Egypte is een bijzonder mooi kalf, maar de horzel uit het noorden komt eraan – hij komt eraan! Zelfs zijn huursoldaten zijn in zijn midden als gemeste kalveren, maar ook zij keren zich om. Zij slaan tezamen op de vlucht, zij houden geen stand, want de dag van hun ondergang is over hen gekomen, de tijd van de vergelding aan hen. Het geluid van Egypte is als dat van een slang die wegschuifelt, want met een legermacht zullen zij erheen gaan; met bijlen zullen zij bij hem komen, als houthakkers. Zij zullen zijn woud omhakken, spreekt de HEERE, al is het ondoordringbaar. Want zij zijn talrijker dan sprinkhanen, zodat zij niet te tellen zijn. De dochter van Egypte staat beschaamd, zij is in de hand van het volk van het noorden gegeven. De HEERE van de legermachten, de God van Israël, zegt: Zie, Ik ga Amon, de god van No, de farao, Egypte, zijn goden, en zijn koningen straffen, ja, Ik straf de farao en wie op hem vertrouwen. Ik zal hen geven in de hand van hen die hen naar het leven staan, zowel in de hand van Nebukadrezar, de koning van Babel, als in de hand van zijn dienaren. Maar daarna zal zij bewoond worden als in de dagen van weleer, spreekt de HEERE. U dan, wees niet bevreesd, Mijn dienaar Jakob, wees niet ontsteld, Israël! Want zie, Ik ga u verlossen uit verre landen, uw nageslacht uit het land van hun gevangenschap. Jakob zal terugkeren, rust hebben en zonder zorgen zijn, en niemand zal hem schrik aanjagen. U dan, wees niet bevreesd, Mijn dienaar Jakob, spreekt de HEERE, want Ik ben met u. Ik ga immers een vernietigend einde maken aan alle heidenvolken waarheen Ik u verdreven heb. Aan u echter zal Ik geen vernietigend einde maken. Ik zal u bestraffen met mate, maar u beslist niet voor onschuldig houden.
Jeremia 46:13-28 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Het woord dat de HERE tot de profeet Jeremia sprak over de komst van Nebukadressar, de koning van Babel, om het land Egypte te slaan. Boodschapt het in Egypte en doet het horen te Migdol, ja, doet het horen te Nof en Tachpanches, zegt: Schaar u in slagorde en tref uw toebereidselen, want het zwaard verslindt om u heen. Waarom is uw sterke geslagen, hield hij geen stand? Omdat de HERE hem nederstiet! In menigte struikelt hij, ook valt de een over de ander en zij zeggen: Op! terug naar ons volk en ons geboorteland voor het gewelddadige zwaard! Noemt de naam van Farao, de koning van Egypte: Rumoermaker, die zijn tijd liet voorbijgaan! Zo waar Ik leef, luidt het woord van de Koning, wiens naam is HERE der heerscharen, als de Tabor onder de bergen en als de Karmel aan de zee komt hij aan! Maak u toebereidselen voor de ballingschap, gij inwoonster, dochter van Egypte, want Nof zal tot een woestenij worden, vernietigd, zonder inwoner. Een prachtig koekalf is Egypte; een horzel uit het Noorden komt er op af. Ook haar huurtroepen in haar midden zijn aan mestkalveren gelijk, maar ook die keren om, vluchten tezamen, houden geen stand, want hun ongeluksdag overvalt hen, de tijd hunner bezoeking. Haar geluid is als van een schuifelende slang, want met macht rukken zij op en met bijlen komen zij op haar af als houthakkers; zij vellen haar woud, luidt het woord des HEREN, want zij zijn niet te overzien, want zij zijn talrijker dan sprinkhanen, ja, niet te tellen. De dochter van Egypte is te schande gemaakt, overgegeven in de macht van het volk uit het Noorden. De HERE der heerscharen, de God van Israël, zegt: Zie, Ik doe bezoeking aan Amon van No en aan Farao en aan Egypte, aan zijn goden en aan zijn koningen, ja, aan Farao en wie op hem vertrouwen, en Ik geef hen in de macht van wie hen naar het leven staan, namelijk in de macht van Nebukadressar, de koning van Babel, en in de macht van zijn dienaren. Maar daarna zal het rustig liggen als in vroegere dagen, luidt het woord des HEREN. Vrees gij dan niet, mijn knecht Jakob, en wees niet verschrikt, o Israël, want zie, Ik verlos u uit verre streken, uw nakomelingen uit het land hunner gevangenschap; Jakob zal terugkeren en rustig en veilig zijn, door niemand opgeschrikt. Vrees gij niet, mijn knecht Jakob, luidt het woord des HEREN, want Ik ben met u; want Ik zal met alle volken, waaronder Ik u verstrooid heb, voorgoed afrekenen, maar met u zal Ik niet voorgoed afrekenen, doch Ik zal naar recht u tuchtigen, al zal Ik u zeker niet vrij laten uitgaan.
Jeremia 46:13-28 Het Boek (HTB)
Toen gaf de HERE Jeremia de volgende boodschap over de komst van koning Nebukadnezar van Babel om Egypte aan te vallen: ‘Roep het om in Egypte, maak het bekend in de steden Migdol, Memfis en Tachpanhes! Maak u klaar voor de strijd, want het vernietigende zwaard zal iedereen verslinden. Waarom zijn uw machtige soldaten gevallen en niet weer opgestaan? Omdat de HERE hen neersloeg. Velen zijn gestruikeld en vallen over elkaar heen. Dan zal de rest van dat leger zeggen: “Laten wij teruggaan naar ons vaderland, weg van deze slachtpartij!” Thuisgekomen roepen ze: “De farao is een opschepper, hij heeft zijn kans niet gegrepen.” Zo waar Ik leef,’ zegt de koning, de HERE van de hemelse legers, ‘zo zeker als de berg Tabor uitsteekt boven andere bergen en zo zeker als de berg Karmel aan de kust ligt, zo zeker wordt Egypte overweldigd! Pak uw bezittingen bij elkaar, maak u klaar om in ballingschap te gaan, inwoners van Egypte, want de stad Memfis zal totaal worden verwoest en zonder overlevenden worden achtergelaten. Egypte lijkt op een mooie jonge koe, maar een horzel uit het noorden komt op haar af! Zelfs haar befaamde huurlingen lijken nu op vetgemeste kalveren. Zij draaien zich om en zetten het op een lopen, want dit is een rampzalige dag voor Egypte, de tijd voor de straf. Sissend als een wegglijdende slang vlucht Egypte, het aanvallende leger marcheert binnen. Talloze soldaten slaan uw mensen neer als houthakkers die een bos omkappen. Het volk van Egypte is verslagen, in de handen gevallen van het volk uit het noorden.’ De HERE van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: ‘Ik zal Amon, de god van Thebe, en alle andere Egyptische goden straffen. Ook de farao zal Ik straffen, evenals allen die op hem vertrouwen. Ik zal hen in handen geven van degenen die hen naar het leven staan, in handen van koning Nebukadnezar van Babel en zijn leger. Pas lang daarna zal het land zich weer herstellen van de door de oorlog aangerichte verwoestingen. Maar u hoeft niet bang te zijn, volk van Mij dat terugkeert naar uw eigen land. Wees niet angstig, want Ik zal u uit dat verre land bevrijden en uw kinderen uit de gevangenschap terugbrengen. Ja, Israël zal terugkeren en rust krijgen. Niets zal haar nog bang maken. Wees niet bang, mijn dienaar Jakob,’ zegt de HERE, ‘want Ik ben bij u. De volken waarheen Ik u in ballingschap gestuurd heb, zal Ik vernietigen, maar u verwoest Ik niet volledig. Ik zal u straffen, maar niet meer dan nodig is om u op het rechte pad te houden.’
Jeremia 46:13-28 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Toen koning Nebukadnezar met zijn leger Egypte kwam aanvallen, zei de Heer tegen mij: "Vertel het rond in Egypte en zeg het in Migdol, Nof en Tachpanes: Stel je leger op en maak je klaar voor de strijd. Want het zwaard komt jullie verslinden. Waarom hielden jullie machtigen geen stand? Omdat de Heer hen neersloeg! De soldaten vielen in grote aantallen. Ze vielen over elkaar heen en riepen: 'Terug! Terug naar ons volk en ons geboorteland! Vlucht weg van de strijd!' Daar riepen zij: 'De farao is een opschepper! Hij liet het moment om in te grijpen voorbij gaan.' Ik zweer bij Mijzelf, zegt de Koning, de Heer van de hemelse legers: Er komt iemand aan die zo machtig is als de berg Tabor, zo sterk als de berg Karmel aan de zee. Bewoners van Nof, bereid je er maar op voor dat hij jullie gevangen zal meenemen. Leg maar alvast klaar wat jullie mee willen nemen. Want Nof zal verwoest en verbrand worden. Er zal niemand meer wonen. Egypte lijkt op een prachtig kalf. Maar dat kalf wordt geslacht door een slachter uit het noorden. Ook Egyptes huursoldaten lijken op prachtig vetgemeste kalveren. Maar ook zij slaan op de vlucht en houden geen stand. Want het is de dag van hun ondergang, de dag dat ze worden gestraft. Als een sissende slang vlucht Egypte weg. Want de vijand komt er met een groot leger op af. De vijanden hakken er op los met hun bijlen, als houthakkers die een bos omhakken. Ze hakken het hele bos van Egypte om, hoe groot het ook is, zegt de Heer. Want ze zijn zo ontelbaar als een zwerm sprinkhanen. De hoofdstad Nof staat voor schut: het wordt veroverd door het volk uit het noorden. De Heer van de hemelse legers, de God van Israël, zegt: Let op, Ik zal het hele land Egypte straffen: zijn god Amon in No, zijn farao, zijn volk, zijn goden en zijn leiders. Ik straf de farao en de mensen en volken die op hem vertrouwden. Ik geef hen in de macht van hun vijanden, in de macht van koning Nebukadnezar en zijn leger. Maar later zal het land weer net als vroeger bewoond worden, zegt de Heer. Maar, mijn volk Israël, wees niet bang! Want Ik zal jullie redden uit de verre landen waar jullie nu zijn. En jullie familie ná jullie zal Ik terughalen uit het land waar jullie nu als gevangenen wonen. Het volk Israël zal terugkomen naar zijn eigen land. Daar zal het veilig en in vrede wonen. Wees niet bang, volk van Israël. Want Ik ben met jullie. Ik zal voorgoed afrekenen met alle volken waar Ik jullie heen gejaagd had. Maar met jullie zal Ik niet voorgoed afrekenen. Ik zal jullie alleen rechtvaardig straffen. Want Ik kan niet doen alsof jullie onschuldig zijn."