Richteren 6:1-10
Richteren 6:1-10 Het Boek (HTB)
Maar de Israëlieten begonnen opnieuw andere goden te aanbidden en daarom leverde de HERE hen uit aan hun vijanden. Deze keer waren dat de Midjanieten, onder wie zij zeven jaar lang zwaar te lijden hadden. Uit angst voor de Midjanieten hadden de Israëlieten schuilplaatsen in de bergen ingericht, in holen en bergvestingen. Wanneer ze hadden gezaaid, vielen groepen plunderaars uit Midjan, Amalek en van de stammen uit het oosten hen aan. Zij sloegen in hun gebied hun tenten op, verwoestten de oogst en plunderden het hele gebied tot bij Gaza leeg. De vijand liet niets eetbaars achter en roofde ook alle schapen, runderen en ezels. Deze vijandelijke horden vielen het land binnen met hun kudden en tenten en leken wel een zwerm sprinkhanen: een ontelbare massa mensen en kamelen. Ze beroofden en verwoestten het land helemaal, zodat de Israëlieten tot grote armoede werden gebracht. Toen, eindelijk, riepen de Israëlieten God om hulp. Maar het antwoord dat de HERE hun via een profeet gaf, luidde: ‘Ik, de HERE, de God van Israël, heb u uit de slavernij in Egypte bevrijd. Ik heb u verlost van de Egyptenaren en alle andere wrede onderdrukkers en uw vijanden voor u verdreven en hun land aan u gegeven. Ik heb u gezegd: “Ik ben de HERE, uw God, vereer de goden van de Amorieten, die rondom u wonen, niet.” Maar u hebt niet naar Mij geluisterd.’
Richteren 6:1-10 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Maar de kinderen Israëls deden, dat kwaad was in de ogen des HEEREN; zo gaf hen de HEERE in de hand der Midianieten, zeven jaren. Als nu de hand der Midianieten sterk werd over Israël, maakten zich de kinderen Israëls, vanwege de Midianieten, de holen, die in de bergen zijn, en de spelonken, en de vestingen. Want het geschiedde, als Israël gezaaid had, zo kwamen de Midianieten op, en de Amalekieten, en die van het oosten kwamen ook op tegen hen. En zij legerden zich tegen hen, en verdierven de opkomst des lands, tot daar gij komt te Gaza; en zij lieten geen leeftocht overig in Israël, noch klein vee, noch os, noch ezel. Want zij kwamen op met hun vee en hun tenten; zij kwamen gelijk de sprinkhanen in menigte, dat men hen en hun kemelen niet tellen kon; en zij kwamen in het land, om dat te verderven. Alzo werd Israël zeer verarmd, vanwege de Midianieten. Toen riepen de kinderen Israëls tot den HEERE. En het geschiedde, als de kinderen Israëls tot den HEERE riepen, ter oorzake van de Midianieten; Zo zond de HEERE een man, die een profeet was, tot de kinderen Israëls; die zeide tot hen: Alzo zegt de HEERE, de God Israëls: Ik heb u uit Egypte doen opkomen, en u uit het diensthuis uitgevoerd; En Ik heb u verlost van de hand der Egyptenaren, en van de hand van allen, die u drukten; en Ik heb hen voor uw aangezicht uitgedreven, en u hun land gegeven; En Ik zeide tot ulieden: Ik ben de HEERE, uw God; vreest de goden der Amorieten niet, in welker land gij woont; maar gij zijt Mijner stem niet gehoorzaam geweest.
Richteren 6:1-10 Herziene Statenvertaling (HSV)
Maar de Israëlieten deden wat slecht was in de ogen van de HEERE. Toen gaf de HEERE hen over in de hand van Midian, zeven jaar. Toen Midian de overhand kreeg over Israël, maakten de Israëlieten vanwege Midian voor zichzelf de holen gereed die in de bergen zijn, en de grotten en de bergvestingen. Want het gebeurde, telkens als Israël gezaaid had, dat Midian optrok. Ook Amalek en de mensen van het oosten trokken tegen hen op. Dan sloegen zij hun kamp tegen hen op en deden de opbrengst van het land teniet, tot waar men bij Gaza komt. En zij lieten in Israël niets over om van te leven: geen schaap, geen rund en geen ezel. Want zij trokken op met hun vee en hun tenten: zo talrijk als sprinkhanen kwamen zij, zodat men hen en hun kamelen niet kon tellen. En zij kwamen in het land om dat teniet te doen. Zo verarmde Israël zeer vanwege Midian. Toen riepen de Israëlieten tot de HEERE. En het gebeurde, toen de Israëlieten vanwege Midian tot de HEERE riepen, dat de HEERE een man naar de Israëlieten zond, een profeet, die tegen hen zei: Zo zegt de HEERE, de God van Israël: Ík heb u uit Egypte doen optrekken en u uit het slavenhuis geleid. En Ik heb u gered uit de hand van de Egyptenaren en uit de hand van ieder die u verdrukte. En Ik heb hen van voor uw ogen verdreven en hun land aan u gegeven. En Ik zei tegen u: Ik ben de HEERE, uw God! Vrees de goden van de Amorieten niet, in wier land u woont. Maar u hebt niet naar Mijn stem willen luisteren.
Richteren 6:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Maar de Israëlieten deden wat kwaad is in de ogen des HEREN; daarom gaf de HERE hen over in de macht van Midjan gedurende zeven jaar, waarin Midjan de overhand had over Israël. Uit vrees voor Midjan richtten de Israëlieten voor zich de schuilplaatsen in, die in het gebergte liggen, de holen en burchten. Wanneer Israël gezaaid had, kwamen Midjan, Amalek en de stammen van het Oosten opdagen en trokken tegen hen op, sloegen hun kamp op in hun gebied en vernielden het veldgewas tot bij Gaza, en lieten geen leeftocht over in Israël, geen schaap, geen rund of ezel. Want zij trokken op met kudden en tenten, en zij kwamen talrijk als sprinkhanen; zij waren niet te tellen, zij, noch hun kamelen, en zij kwamen het land verwoesten, zodat Israël zeer verarmde door toedoen van de Midjanieten. Toen riepen de Israëlieten tot de HERE. Toen nu de Israëlieten tot de HERE riepen vanwege de Midjanieten, zond de HERE een profeet tot de Israëlieten, die tot hen zeide: Zo zegt de HERE, de God van Israël: Ik heb u uit Egypte gevoerd en uit het diensthuis geleid; Ik heb u verlost uit de macht der Egyptenaren en uit de macht van allen die u verdrukten, ja, Ik heb hen voor u uit weggedreven en hun land aan u gegeven. En Ik heb tot u gezegd: Ik ben de HERE, uw God; eert dan niet de goden van de Amorieten, in wier land gij woont. Maar gij hebt naar mijn stem niet geluisterd.
Richteren 6:1-10 BasisBijbel (BB)
Maar de Israëlieten leefden niet zoals de Heer het wilde. Daarom gaf Hij hen zeven jaar lang in de macht van Midian. De Israëlieten waren erg bang voor de Midianieten. Daarom maakten ze schuilplaatsen in de bergen. Want elke keer als ze hadden gezaaid, kwamen de Midianieten en Amalekieten en de stammen van het Oosten. Zij zetten hun tentenkampen op in het gebied van de Israëlieten en vernielden alle akkers tot bij Gaza. Ze zorgden ervoor dat er niets te eten overbleef in Israël. Zelfs geen schaap, koe of ezel. Als een zwerm sprinkhanen kwamen ze het land in met hun kudden en hun tenten, een ontelbaar aantal mensen en kamelen. Ze verwoestten het land. Heel Israël werd arm door wat de Midianieten deden. Toen begonnen de Israëlieten de Heer om hulp te roepen. Toen de Israëlieten de Heer om hulp riepen vanwege de Midianieten, stuurde de Heer een profeet naar de Israëlieten. Deze profeet zei tegen hen: "Dit zegt de Heer, de God van Israël: Ik heb jullie uit de slavernij in Egypte bevrijd. Ik heb jullie gered uit de macht van de Egyptenaren. En Ik heb jullie gered van alle mensen die het jullie hier in dit land moeilijk maakten. Ik heb hen voor jullie weggejaagd. Hun land heb Ik aan jullie gegeven. Ik heb tegen jullie gezegd: 'Ik ben jullie Heer God. Ga dus niet de goden aanbidden van de Amorieten van wie jullie het land hebben veroverd.' Maar jullie hebben niet naar Mij geluisterd."