Richteren 5:1-23

Richteren 5:1-23 Het Boek (HTB)

Toen zongen Debora en Barak, de zoon van Abinoam, het volgende lied op de geweldige overwinning: ‘Prijs de HERE! Israëls bevelhebbers namen de leiding en het volk volgde vrijwillig! Luister, koningen en vorsten, want ik zal zingen voor de HERE, psalmen zingen voor de God van Israël. HERE, toen U uit Seïr trok, uit de velden van Edom, beefde de aarde en stroomde de regen uit de hemel. De bergen wankelden voor de HERE, de God van Israël, ja, óók de berg Sinaï. In de dagen van Samgar, de zoon van Anath, en in de dagen van Jaël lagen de hoofdwegen verlaten. Reizigers gebruikten de smalle, kronkelende zijpaden. Er waren geen leiders in Israël, totdat ik, Debora, opstond als een moeder voor Israël. Als Israël nieuwe goden uitkoos, stond de vijand voor haar poorten. Maar bij de veertigduizend soldaten van Israël was geen schild of speer te vinden! Ik verheug mij over Israëls leiders, die zich zo vrijwillig aanboden. Prijs de HERE voor zulke mannen! Maak het overal bekend, rijken die op ezelinnen met zachte zadels rijden en armen die te voet over de wegen moeten gaan. Laten de muzikanten zich bij de dorpsbron verzamelen om de overwinningen van de HERE te bezingen en te zingen van de overwinning die de leiders van Israël hebben behaald terwijl het volk van de HERE door de poorten marcheerde. Word wakker, word wakker, Debora, en zing een lied! Vooruit, Barak! Voer uw krijgsgevangenen weg, zoon van Abinoam! De ware helden daalden de berg Tabor af. Het volk van de HERE rukte op tegen een grote overmacht. Bij Israëls leger sloten zich Amalekieten uit Efraïm aan, gevolgd door mannen uit Benjamin. Er kwamen ook leiders uit Machir bij en legeraanvoerders uit Zebulon. De vorsten van Issachar marcheerden in de gelederen mee, samen met Debora en Barak. Zij stormden het dal in, maar de stam Ruben ging niet mee. Waarom bleef u thuis zitten bij de veestallen, luisterend naar het fluitspel van de herders? Ja, de stam Ruben kon maar niet tot een besluit komen. Waarom bleef Gilead rustig aan de overkant van de Jordaan zitten? Waarom bleef Dan bij zijn schepen? En waarom bleef Aser aan de zeekust zitten en verliet zijn havens niet? Maar Zebulon en Naftali uit de hoogvlakten, dat zijn stammen die hun leven gewaagd hebben. De koningen van Kanaän rukten op naar Taänach en vochten daar bij de rivieren bij Megiddo. Maar geen stukje zilver viel als buit in hun handen! Vanuit hun baan langs de hemel vochten de sterren tegen Sisera. Door het geweld van de beek Kison werd de vijand meegesleurd.—Verder moet ik, onverschrokken! Hoor het dreunen van de paardenhoeven van de vijand! Hoor ze eens galopperen! Maar de Engel van de HERE zei: vervloekt zijn de burgers van de stad Meroz, omdat zij de HERE niet hebben geholpen in de strijd tegen de vijanden.

Richteren 5:1-23 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Voorts zong Debora, en Barak, de zoon van Abinoam, ten zelven dage, zeggende: Looft den HEERE, van het wreken der wraken in Israël, van dat het volk zich gewillig heeft aangeboden. Hoort, gij koningen, neemt ter oren, gij vorsten! Ik, den HEERE zal ik zingen, ik zal den HEERE, den God Israëls, psalmzingen. HEERE! toen Gij voorttoogt van Seïr, toen Gij daarheen traadt van het veld van Edom, beefde de aarde, ook droop de hemel, ook dropen de wolken van water. De bergen vervloten van het aangezicht des HEEREN; zelfs Sinaï van het aangezicht des HEEREN, des Gods van Israël. In de dagen van Samgar, den zoon van Anath, in de dagen van Jaël, hielden de wegen op, en die op paden wandelden, gingen kromme wegen. De dorpen hielden op in Israël, zij hielden op; totdat ik, Debora, opstond, dat ik opstond, een moeder in Israël. Verkoos hij nieuwe goden, dan was er krijg in de poorten; werd er ook een schild gezien, of een spies, onder veertig duizend in Israël? Mijn hart is tot de wetgevers van Israël, die zich gewillig aangeboden hebben onder het volk; looft den HEERE! Gij, die op witte ezelinnen rijdt, gij, die aan het gerichte zit, en gij, die over weg wandelt, spreekt er van! Van het gedruis der schutters, tussen de plaatsen, waar men water schept, spreekt aldaar te zamen van de gerechtigheden des HEEREN, van de gerechtigheden, bewezen aan Zijn dorpen in Israël; toen ging des HEEREN volk af tot de poorten. Waak op, waak op, Debora, waak op, waak op, spreek een lied! maak u op, Barak! en leid uw gevangenen gevangen, gij zoon van Abinoam. Toen deed Hij den overgeblevene heersen over de heerlijken onder het volk; de HEERE doet mij heersen over de geweldigen. Uit Efraïm was hun wortel tegen Amalek. Achter u was Benjamin onder uw volken. Uit Machir zijn de wetgevers afgetogen, en uit Zebulon, trekkende door den staf des schrijvers. Ook waren de vorsten in Issaschar met Debora; en gelijk Issaschar, alzo was Barak; op zijn voeten werd hij gezonden in het dal. In Rubens gedeelten waren de inbeeldingen des harten groot. Waarom bleeft gij zitten tussen de stallingen, om te horen het geblaat der kudden? De gedeelten van Ruben hadden grote onderzoekingen des harten. Gilead bleef aan gene zijde van de Jordaan; en Dan, waarom onthield hij zich in schepen! Aser zat aan de zeehaven, en bleef in zijn gescheurde plaatsen. Zebulon, het is een volk, dat zijn ziel versmaad heeft ter dood, insgelijks Nafthali, op de hoogten des velds. De koningen kwamen, zij streden; toen streden de koningen van Kanaän, te Thaänach aan de wateren van Megiddo; zij brachten geen gewin des zilvers daarvan. Van den hemel streden zij, de sterren uit haar loopplaatsen streden tegen Sisera. De beek Kison wentelde hen weg, de beek Kedumin, de beek Kison; vertreed, o mijn ziel! de sterken. Toen werden de paardenhoeven verpletterd, van het rennen, het rennen zijner machtigen. Vloekt Meroz, zegt de Engel des HEEREN, vloekt haar inwoners geduriglijk; omdat zij niet gekomen zijn tot de hulp des HEEREN, tot de hulp des HEEREN, met de helden.

Richteren 5:1-23 Herziene Statenvertaling (HSV)

Toen zong Debora met Barak, de zoon van Abinoam, op die dag: Nu de leiders in Israël de leiding hebben genomen, nu het volk zich vrijwillig gegeven heeft, loof de HEERE! Luister, koningen, hoor mij aan, vorsten! Ik wil, ja, ik wil voor de HEERE zingen. Ik wil psalmen zingen voor de HEERE, de God van Israël. HEERE, toen U uittrok uit Seïr, toen U voortschreed uit het veld van Edom, beefde de aarde, ook droop de hemel, ook dropen de wolken van water. De bergen vloeiden weg van voor het aangezicht van de HEERE, zelfs de Sinaï, van voor het aangezicht van de HEERE, de God van Israël. In de dagen van Samgar, de zoon van Anath, in de dagen van Jaël, lagen de wegen verlaten, en zij die de paden bewandelden, gingen kronkelwegen. De dorpen lagen verlaten in Israël, ze lagen verlaten, totdat ik, Debora, opstond, tot ik opstond, een moeder in Israël. Koos men nieuwe goden, dan was er strijd in de poorten. Werd er ook een schild of speer gezien onder veertigduizend in Israël? Mijn hart is bij de wetgevers van Israël, die zich vrijwillig gaven onder het volk; loof de HEERE! U die rijdt op witte ezelinnen, u die op mantels zit en u die wandelt op de weg: spreek ervan, van het geluid van schutters tussen waterputten. Daar praten zij over de rechtvaardige daden van de HEERE, de rechtvaardige daden voor Zijn dorpen in Israël. Toen daalde het volk van de HEERE af naar de poorten. Ontwaak, ontwaak, Debora! Ontwaak, ontwaak en spreek een lied! Sta op, Barak, en neem uw gevangenen gevangen, zoon van Abinoam! Toen daalden de overgeblevenen af naar de machtigen. Het volk van de HEERE daalde naar mij af met de helden. Uit Efraïm kwamen zij, hun wortel ligt in Amalek. Achter u kwam Benjamin, onder uw volksgenoten. Uit Machir daalden wetgevers af en uit Zebulon wervers van krijgsvolk met hun schrijversstaf. Ook de vorsten in Issaschar waren met Debora en zoals Issaschar, zo was Barak. Te voet werd hij het dal in gestuurd. In de gelederen van Ruben waren de overleggingen van het hart groot. Waarom bleef u zitten tussen de schaapskooien, om naar het geblaat van de kudden te luisteren? Voor de gelederen van Ruben waren de overleggingen van het hart groot. Gilead bleef aan de overzijde van de Jordaan. En Dan, waarom verbleef hij bij de schepen? Aser bleef zitten aan de kust van de zee en bleef bij zijn havens. Zebulon is een volk dat zijn leven heeft versmaad tot de dood toe, Naftali evenzo, op de hooggelegen velden. De koningen kwamen, zij streden. Toen streden de koningen van Kanaän bij Taänach, aan het water van Megiddo, maar buit aan zilver namen zij niet mee. Vanuit de hemel streden zij, vanuit hun banen streden de sterren tegen Sisera. De beek Kison sleurde hen mee, de aloude beek, de beek Kison! Vertrap, mijn ziel, de sterken! Toen stampten de paardenhoeven van het in galop, in galop van zijn machtigen. Vervloek Meroz! zegt de Engel van de HEERE. Vervloek zijn inwoners voortdurend, omdat zij de HEERE niet te hulp zijn gekomen, de HEERE te hulp met de helden.

Richteren 5:1-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Op die dag zongen Debora en Barak, de zoon van Abinoam, dit lied: Omdat men zijn lokken los liet hangen in Israël, omdat het volk vrijwillig zich aanbood, prijst de HERE! Hoort, gij koningen! Leent het oor, gij machthebbers! Ik wil, ja, ik wil voor de HERE zingen, psalmzingen voor de HERE, de God van Israël. HERE, toen gij uittoogt uit Seïr, toen Gij voortschreedt uit de velden van Edom, beefde de aarde, ook dropen de hemelen, ook dropen de wolken van water; de bergen wankelden voor de HERE, zelfs de Sinai voor de HERE, de God van Israël. In de dagen van Samgar, de zoon van Anat, in de dagen van Jaël waren de wegen verlaten, en wie op weg moesten zijn, gingen kronkelende zijpaden; leiders ontbraken in Israël, ja, zij ontbraken, totdat ik opstond, Debora, opstond als een moeder in Israël. Verkoos men nieuwe goden, dan was er strijd bij de poorten. Waarlijk, schild noch speer werd gezien onder veertigduizend in Israël. Mijn hart gaat uit naar de aanvoerders van Israël, naar hen die vrijwillig zich aanboden onder het volk, prijst de HERE! Gij, die rijdt op blanke ezelinnen, gij, die gezeten zijt op tapijten, gij, wandelaars op de weg, gewaagt ervan! Op het geluid van hen die de maat aangeven bij de drinkplaatsen, daar bezinge men de rechtvaardige daden des HEREN, de rechtvaardige daden van zijn leiders in Israël. Toen daalde het volk des HEREN af naar de poorten. Waak op, waak op, Debora! waak op, waak op, zing een lied! Sta op, Barak! en voer uw krijgsgevangenen weg gij zoon van Abinoam! Toen stelde Hij die ontkomen waren, als heersers over edelen, het volk des HEREN deed Hij voor mij heersen als helden: uit Efraïm kwamen zij, wier woonplaats in Amalek ligt, in uw gevolg, Benjamin, met uw scharen; uit Makir daalden aanvoerders af, en uit Zebulon dragers van de werversstaf; ook vorsten van Issakar, met Debora. En als Issakar, zó ook Barak! Achter hem aan stormde men het dal in. Onder de geslachten van Ruben waren de overleggingen vele. Waarom bleeft gij zitten tussen de veestallen, al luisterend naar het fluitspel bij de kudden? Onder de geslachten van Ruben waren de overleggingen vele. Gilead bleef rustig aan de overzijde van de Jordaan; en Dan, waarom toefde het bij de schepen? Aser zat aan het strand der wijde zee, bleef rustig wonen aan zijn zeeboezems. Maar Zebulon is een volk, dat zijn leven op het spel zette, ook Naftali, in het hooggelegen land. Koningen kwamen en streden, toen streden de koningen van Kanaän bij Taänak, aan de wateren van Megiddo; geen stuk zilver maakten zij buit! Van de hemel streden de sterren, vanuit haar banen streden zij tegen Sisera. De beek Kison sleurde ze mee de aloude beek, de beek Kison – ga voort, mijn ziel, met kracht! – toen dreunden de hoeven der paarden van het wilde jagen dier dapp’ren. Vervloekt Meroz! spreekt de Engel des HEREN, vervloekt, vervloekt zijn inwoners, omdat zij niet gekomen zijn de HERE tot hulp, de HERE tot hulp, als helden.

Richteren 5:1-23 BasisBijbel (BB)

Die dag zongen Debora en Barak dit lied: "Prijs de Heer dat Hij is opgekomen voor Israël, dat Hij wraak heeft genomen op de vijand. Het volk kwam zich vrijwillig melden voor de strijd. Luister, koningen! Vorsten, zet je oren wijd open! Ik ga voor de Heer een lied zingen, een lied voor de Heer, de God van Israël. Heer, toen U uit Seïr kwam, toen U door de velden van Edom liep, beefde de aarde en droop de regen uit de hemel. De regen stroomde uit de wolken neer. De bergen schudden door uw aanwezigheid. Zelfs de berg Sinaï beefde voor U, de God van Israël. In de tijd van Samgar, de zoon van Anat, en in de tijd van Jaël, was er niemand op de wegen. En als iemand toch op reis moest, ging hij langs de kleine weggetjes. De dorpen in Israël lagen er verlaten bij, totdat ik, Debora, opstond als een moeder voor Israël. De mensen hadden nieuwe goden gekozen. Daardoor was er geen vrede meer in het land. Er waren wel 40.000 mannen in Israël, maar niemand had een schild of een speer! We waren machteloos tegen de vijand! Maar nu ben ik blij over de leiders van Israël, over de mannen die vrijwillig aanboden om te komen vechten. Prijs de Heer voor hen! Jullie die op witte ezels rijden, jullie die op dure tapijten zitten, en jullie die te voet over de weg gaan: vertel erover! Zing over de geweldige dingen die de Heer heeft gedaan, over de geweldige dingen die Hij voor de dorpen van Israël heeft gedaan. Zing, ver van het lawaai van de boogschutters, op de plaatsen waar jullie water scheppen. De mannen van het volk van de Heer kwamen uit hun steden. 'Kom, Debora, kom! Vuur ons aan met een lied! Kom, Barak, neem je vijanden gevangen, jij zoon van Abinoam!' Toen zorgde de Heer ervoor dat de moedige mensen die nog waren overgebleven, de strijd aandurfden tegen een machtig volk. De Heer zorgde ervoor dat zijn volk voor mij kon strijden tegen helden. Uit de stam van Efraïm kwamen mannen die net zo dapper zijn als het volk van Amalek. Uit de stam van Benjamin kwamen dappere mannen. De leiders van Machir kwamen uit de bergen. Ook uit de stam van Zebulon kwamen de leiders. De leiders van de stam van Issaschar kwamen met Debora mee. Ook Barak kwam met haar mee. Te voet stormde hij met zijn leger het dal in. Maar bij de stam van Ruben werden de mannen het niet met elkaar eens wat ze moesten doen. Waarom bleven jullie thuis, bij jullie vee, luisterend naar het geblaat van de dieren? De mannen van Ruben werden het niet met elkaar eens wat ze moesten doen. De stammen in Gilead bleven aan hun kant van de Jordaan. En mannen van Dan, waarom bleven jullie bij de schepen? De stam van Aser bleef bij de zee, bleef rustig wonen bij zijn havens. Maar de stam van Zebulon waagde zijn leven, net als de stam van Naftali uit het bergland. Daar kwamen de koningen van Kanaän. Ze streden met ons bij Taänach aan de beek van Megiddo. Maar ze veroverden nog niet één zilverstuk! Want de sterren aan de hemel streden tegen hen. Vanuit hun banen aan de hemel streden ze tegen Sisera. De beek Kison sleurde hen mee. De oer-oude beek, de beek Kison, sleurde de vijand mee. Vertrap de helden! De dappere ruiters vluchtten zo snel ze konden. De grond dreunde van het gestamp van paardenhoeven. 'Vervloek de stad Meroz,' zegt de Engel van de Heer, 'vervloek de bewoners, omdat ze de Heer niet zijn komen helpen, omdat ze de Heer niet als dappere helden te hulp zijn gekomen.