Richteren 2:1-10
Richteren 2:1-10 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En een Engel des HEEREN kwam opwaarts van Gilgal tot Bochim, en Hij zeide: Ik heb ulieden uit Egypte opgevoerd, en u gebracht in het land, dat Ik uw vaderen gezworen heb, en gezegd: Ik zal Mijn verbond met ulieden niet verbreken in eeuwigheid. En ulieden aangaande, gij zult geen verbond maken met de inwoners dezes lands; hun altaren zult gij afbreken. Maar gij zijt Mijner stem niet gehoorzaam geweest; waarom hebt gij dit gedaan? Daarom heb Ik ook gezegd: Ik zal hen voor uw aangezicht niet uitdrijven; maar zij zullen u aan de zijden zijn, en hun goden zullen u tot een strik zijn. En het geschiedde, als de Engel des HEEREN deze woorden tot alle kinderen Israëls gesproken had, zo hief het volk zijn stem op en weende. Daarom noemden zij den naam dier plaats Bochim; en zij offerden aldaar den HEERE. Als Jozua het volk had laten gaan, zo waren de kinderen Israëls heengegaan, een ieder tot zijn erfdeel, om het land erfelijk te bezitten. En het volk diende den HEERE, al de dagen van Jozua, en al de dagen der oudsten, die lang geleefd hadden na Jozua; die gezien hadden al dat grote werk des HEEREN, dat Hij aan Israël gedaan had. Maar als Jozua, de zoon van Nun, de knecht des HEEREN, gestorven was, honderd en tien jaren oud zijnde; En zij hem begraven hadden in de landpale zijns erfdeels, te Timnath-Heres, op een berg van Efraïm, tegen het noorden van den berg Gaäs; En al datzelve geslacht ook tot zijn vaderen vergaderd was; zo stond er een ander geslacht na hen op, dat den HEERE niet kende, noch ook het werk, dat Hij aan Israël gedaan had.
Richteren 2:1-10 Herziene Statenvertaling (HSV)
En een Engel van de HEERE ging van Gilgal naar Bochim en zei: Ik heb u uit Egypte geleid en u in het land gebracht dat Ik aan uw vaderen gezworen heb. En Ik heb gezegd: Ik zal Mijn verbond met u niet verbreken, voor eeuwig. En wat u betreft, u mag geen verbond sluiten met de inwoners van dit land. Hun altaren moet u afbreken. U bent Mijn stem echter niet gehoorzaam geweest. Waarom hebt u dit gedaan? Daarom heb Ik ook gezegd: Ik zal hen niet van voor uw ogen verdrijven, maar zij zullen u tot prikkels in uw zijden zijn, en hun goden zullen u tot een valstrik zijn. En toen de Engel van de HEERE deze woorden tot alle Israëlieten gesproken had, gebeurde het dat het volk luid begon te huilen. Daarom gaven zij die plaats de naam Bochim. En zij brachten daar offers aan de HEERE. Toen Jozua het volk had laten gaan, waren de Israëlieten weggegaan, ieder naar zijn erfelijk bezit, om het land in bezit te nemen. En het volk diende de HEERE al de dagen van Jozua en al de dagen van de oudsten die lang geleefd hadden na Jozua en die alle grote daden van de HEERE gezien hadden, die Hij voor Israël verricht had. Maar toen Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van de HEERE, gestorven was, honderdtien jaar oud, en zij hem begraven hadden in het gebied dat zijn erfelijk bezit was, in Timnath-Heres, op een berg van Efraïm, ten noorden van de berg Gaäs, en ook heel die generatie met zijn vaderen verenigd was, stond er na hen een andere generatie op, die de HEERE niet kende, en evenmin de daden die Hij voor Israël verricht had.
Richteren 2:1-10 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Toen ging de Engel des HEREN van Gilgal naar Bokim en zeide: Ik heb u uit Egypte doen trekken en gebracht in het land dat Ik uw vaderen onder ede beloofd had, en Ik heb gezegd: Ik zal mijn verbond met u in eeuwigheid niet verbreken, maar gij zult geen verbond sluiten met de bewoners van dit land; hun altaren zult gij afbreken. Doch gij hebt naar mijn stem niet geluisterd. Wat hebt gij gedaan? En Ik heb óók gezegd: Ik zal hen niet voor u uit wegdrijven, maar zij zullen u tot tegenstanders en hun goden u tot een valstrik zijn. Toen de Engel des HEREN deze woorden tot al de Israëlieten gesproken had, verhief het volk zijn stem en weende; daarom noemde men die plaats Bokim. En zij offerden daar aan de HERE. HERE Toen Jozua het volk had laten gaan, waren de Israëlieten heengetrokken, ieder naar zijn erfdeel, om het land in bezit te nemen. Het volk diende de HERE gedurende heel het leven van Jozua en van de oudsten die Jozua overleefden, en die heel het grote werk gezien hadden, dat de HERE voor Israël gedaan had. En Jozua, de zoon van Nun, de knecht des HEREN, stierf, honderd en tien jaar oud; men begroef hem in het gebied van zijn erfdeel te Timnat-Cheres, in het gebergte van Efraïm, ten noorden van de berg Gaäs. Nadat ook dat gehele geslacht tot zijn vaderen vergaderd was, kwam na hen een ander geslacht op, dat de HERE niet kende, noch het werk, dat Hij voor Israël gedaan had.
Richteren 2:1-10 Het Boek (HTB)
De Engel van de HERE kwam van Gilgal naar Bochim en zei tegen het volk Israël: ‘Ik heb u uit Egypte geleid en naar dit land gebracht dat Ik uw voorouders plechtig had beloofd. Ik heb gezegd dat Ik nooit mijn verbond met u verbreek, als u geen verdrag sluit met de bevolking van dit land. Ik heb u gezegd dat u hun altaren moest afbreken. Waarom hebt u niet geluisterd? U hebt het verbond verbroken en daarom verzeker Ik u dat Ik de bevolking van dit land niet zal verdrijven, zoals Ik eerder had beloofd. Deze volken zullen uw vijanden zijn en hun goden zullen voor u een voortdurende verleiding vormen.’ Het volk liet de tranen de vrije loop toen de Engel van de HERE was uitgesproken. Daarom noemt men die plaats Bochim (wat betekent: ‘Plaats waar het volk huilde’). Ze brachten daar offers aan de HERE. Toen Jozua uiteindelijk de volksvergadering van Israël had ontbonden, trok elke stam naar zijn nieuwe gebied en nam het land in bezit. Jozua, de zoon van Nun, de dienaar van de HERE, overleed toen hij honderdtien jaar oud was en hij werd begraven in zijn eigen gebied in Timnath-Heres, in de bergen van Efraïm, ten noorden van de berg Gaäs. Het volk was de HERE trouw gebleven gedurende Jozuaʼs leven en ook daarna, zolang er nog leiders waren die met eigen ogen de geweldige wonderen hadden gezien die de HERE voor Israël had gedaan. Maar na verloop van tijd waren die tijdgenoten ook gestorven en de volgende generatie kende de HERE niet, zij hadden de grote wonderen die Hij voor Israël had gedaan, niet meegemaakt.
Richteren 2:1-10 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Toen kwam de Engel van de Heer van Gilgal naar Bochim. Hij zei: "Ik heb jullie uit Egypte bevrijd. Ik heb jullie in het land gebracht dat Ik aan jullie voorvaders [ Abraham, Izaäk en Jakob ] had beloofd. Ik heb gezegd: 'Ik zal Mij voor eeuwig houden aan mijn verbond met jullie. En wat jullie betreft: jullie mogen geen enkel verbond sluiten met de bewoners van dit land. En jullie moeten al hun altaren afbreken.' Waarom hebben jullie niet gedaan wat Ik gezegd heb? Want Ik heb jullie ook gezegd: 'Als jullie Mij niet gehoorzamen, zal Ik hen niet voor jullie wegjagen. Jullie zullen last van hen hebben, als van dorens in je huid. En door hun goden zal het slecht met jullie aflopen.' " Toen de Engel van de Heer dit tegen de Israëlieten gezegd had, begonnen ze luid te huilen. Daarom noemden ze die plaats Bochim [ (= 'plaats van gehuil') ]. En ze brachten daar offers aan de Heer. Toen Jozua nog leefde, had hij het volk laten vertrekken om hun eigen gebied te veroveren. Het volk diende de Heer zolang Jozua leefde. Na zijn dood bleven ze ook nog een poos de Heer dienen. Maar alleen zolang er nog andere leiders leefden die zelf hadden gezien wat voor geweldige dingen de Heer voor Israël had gedaan. Jozua, de dienaar van de Heer, stierf toen hij 110 jaar was. Hij werd begraven in zijn gebied: in Timnat-Heres. Dat ligt in de bergen van Efraïm, ten noorden van de berg Gaäs. Ook alle mensen van zijn tijd stierven. De Israëlieten die nu in het land leefden, kenden de Heer niet zelf. Ze hadden niet zelf gezien wat de Heer voor Israël had gedaan.