Richteren 13:3-25

Richteren 13:2-25 Het Boek (HTB)

Op een dag verscheen de Engel van de HERE aan de vrouw van Manoah van de stam Dan, zij woonde in de stad Zora. De Engel zei tegen deze vrouw, die geen kinderen had: ‘U bent lang onvruchtbaar geweest, maar nu zult u in verwachting raken en een zoon krijgen. Denk erom dat u geen wijn of sterke drank drinkt en dat u niets eet dat onrein is. Het haar van uw zoon mag nooit worden geknipt, want hij zal vanaf zijn geboorte een Nazireeër, een speciale dienaar van God zijn. Hij zal de aanzet geven tot de bevrijding van Israël uit de macht van de Filistijnen.’ De vrouw haastte zich naar haar man om het hem te vertellen. ‘Er is een Man van God bij mij geweest,’ zei ze. ‘Ik denk dat het de Engel van God was, want Hij zag er zeer indrukwekkend uit. Ik heb niet gevraagd waar Hij vandaan kwam en Hij heeft mij zijn naam niet gezegd. Hij zei tegen mij: “U zult een zoon krijgen!” En Hij zei ook dat ik geen wijn of sterke drank mocht drinken en niets mocht eten wat niet rein was. Want de baby zal een Nazireeër zijn, hij zal aan God zijn gewijd vanaf het moment van zijn geboorte tot de dag waarop hij sterft!’ Toen bad Manoah: ‘Och Here, laat alstublieft die Man van God nog eens terugkomen om ons te vertellen wat we moeten doen met het kind dat zal worden geboren.’ God verhoorde het gebed en de Engel van God kwam opnieuw bij de vrouw, toen ze in het veld was. Maar ze was weer alleen, Manoah was niet bij haar, daarom rende ze vlug naar haar man en zei: ‘Diezelfde Man is er weer!’ Manoah ging meteen met haar mee en vroeg, toen ze bij de Man waren gekomen: ‘Bent u de Man die onlangs met mijn vrouw heeft gesproken?’ ‘Ja, dat ben Ik,’ antwoordde Hij. Toen vroeg Manoah Hem: ‘Kunt u ons nog meer vertellen over hoe we de jongen moeten opvoeden wanneer hij eenmaal is geboren?’ De Engel van de HERE antwoordde: ‘Zorg ervoor dat uw vrouw zich houdt aan wat Ik haar heb gezegd. Zij mag niets eten van de wijnstok—dus geen druiven of rozijnen—en geen wijn of sterke drank drinken of iets eten wat onrein is. Zij moet zich stipt houden aan wat Ik haar heb geboden.’ Toen zei Manoah tegen de Engel van de HERE: ‘Blijf alstublieft nog even hier, dan zullen wij iets te eten voor U halen.’ ‘Ik wil wel blijven,’ antwoordde de Engel van de HERE, ‘maar zal niets eten. Maar als u toch iets wilt geven, breng het dan als brandoffer aan de HERE.’ (Manoah besefte immers nog niet dat het de Engel van de HERE was). Toen vroeg Manoah Hem hoe Hij heette. ‘Want als dit allemaal uitkomt en de baby is geboren,’ zei hij, ‘dan willen we iedereen vertellen dat U het hebt voorspeld!’ ‘Waarom wilt u mijn naam weten?’ antwoordde de Engel, ‘die is onuitsprekelijk.’ Toen offerde Manoah op een rotsblok een geitenbokje en een spijsoffer aan de HERE. En terwijl Manoah en zijn vrouw toekeken, gebeurde er een wonder. Toen het vuur op het altaar hoog oplaaide, steeg de Engel—voor de ogen van Manoah en zijn vrouw—in het vuur omhoog! Manoah en zijn vrouw wierpen zich plat op de grond. Dat was het laatste dat ze ooit van Hem zagen. Manoah was de eerste die besefte dat het de Engel van de HERE was geweest. ‘Wij zullen sterven,’ riep hij tegen zijn vrouw, ‘want we hebben God gezien!’ Maar zijn vrouw zei: ‘Als de HERE ons had willen doden, zou Hij ons brandoffer en ons spijsoffer niet hebben geaccepteerd en niet aan ons zijn verschenen of ons deze geweldige belofte hebben gegeven en deze wonderen hebben gedaan.’ Toen hun zoon werd geboren, noemden zij hem Simson. De jongen groeide op onder de zegen van de HERE. En de Geest van de HERE leidde hem steeds weer naar het legerkamp van Dan tussen de steden Zora en Estaol.

Richteren 13:3-25 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

En een Engel des HEEREN verscheen aan deze vrouw, en Hij zeide tot haar: Zie nu, gij zijt onvruchtbaar, en hebt niet gebaard; maar gij zult zwanger worden, en een zoon baren. Zo wacht u toch nu, en drink geen wijn noch sterken drank, en eet niets onreins. Want zie, gij zult zwanger worden, en een zoon baren, op wiens hoofd geen scheermes zal komen; want dat knechtje zal een Nazireër Gods zijn, van moeders buik af; en hij zal beginnen Israël te verlossen uit der Filistijnen hand. Toen kwam deze vrouw in, en sprak tot haar man, zeggende: Er kwam een Man Gods tot mij, Wiens aangezicht was als het aangezicht van een Engel Gods, zeer vreselijk; en ik vraagde Hem niet, van waar Hij was, en Zijn naam gaf Hij mij niet te kennen. Maar Hij zeide tot mij: Zie, gij zult zwanger worden, en een zoon baren; zo drink nu geen wijn noch sterken drank, en eet niets onreins; want dat knechtje zal een Nazireër Gods zijn, van moeders buik af tot op den dag zijns doods. Toen aanbad Manoach den HEERE vuriglijk, en zeide: Och, Heere! dat toch de Man Gods, Dien Gij gezonden hebt, weder tot ons kome, en ons lere, wat wij dat knechtje doen zullen, dat geboren zal worden. En God verhoorde de stem van Manoach; en de Engel Gods kwam wederom tot de vrouw. Zij nu zat in het veld, doch haar man Manoach was niet bij haar. Zo haastte de vrouw, en liep, en gaf het haar man te kennen; en zij zeide tot hem: Zie, die Man is mij verschenen, Welke op dien dag tot mij kwam. Toen stond Manoach op, en ging zijn huisvrouw na; en hij kwam tot dien Man, en zeide tot Hem: Zijt gij die Man, Dewelke tot deze vrouw gesproken hebt? En Hij zeide: Ik ben het. Toen zeide Manoach: Nu, dat Uw woorden komen; maar wat zal des knechtjes wijze en zijn werk zijn? En de Engel des HEEREN zeide tot Manoach: Van alles, wat Ik tot de vrouw gezegd heb, zal zij zich wachten. Zij zal niet eten van iets, dat van den wijnstok des wijns voortkomt; en wijn en sterken drank zal zij niet drinken, noch iets onreins eten; al wat Ik haar geboden heb, zal zij onderhouden. Toen zeide Manoach tot den Engel des HEEREN: Laat ons U toch ophouden, en een geitenbokje voor Uw aangezicht bereiden. Maar de Engel des HEEREN zeide tot Manoach: Indien gij Mij zult ophouden, Ik zal van uw brood niet eten; en indien gij een brandoffer zult doen, dat zult gij den HEERE offeren. Want Manoach wist niet, dat het een Engel des HEEREN was. En Manoach zeide tot den Engel des HEEREN: Wat is Uw naam, opdat wij U vereren, wanneer Uw woord zal komen. En de Engel des HEEREN zeide tot hem: Waarom vraagt gij dus naar Mijn naam? Die is toch Wonderlijk. Toen nam Manoach een geitenbokje, en het spijsoffer, en offerde het op den rotssteen, den HEERE. En Hij handelde wonderlijk in Zijn doen; en Manoach en zijn huisvrouw zagen toe. En het geschiedde, als de vlam van het altaar opvoer naar den hemel, zo voer de Engel des HEEREN op in de vlam des altaars. Als Manoach en zijn huisvrouw dat zagen, zo vielen zij op hun aangezichten ter aarde. En de Engel des HEEREN verscheen niet meer aan Manoach, en aan zijn huisvrouw. Toen bekende Manoach, dat het een Engel des HEEREN was. En Manoach zeide tot zijn huisvrouw: Wij zullen zekerlijk sterven, omdat wij God gezien hebben. Maar zijn huisvrouw zeide tot hem: Zo de HEERE lust had ons te doden, Hij had het brandoffer en spijsoffer van onze hand niet aangenomen, noch ons dit alles getoond, noch ons om dezen tijd laten horen, zulks als dit is. Daarna baarde deze vrouw een zoon, en zij noemde zijn naam Simson; en dat knechtje werd groot, en de HEERE zegende het. En de Geest des HEEREN begon hem bij wijlen te drijven in het leger van Dan, tussen Zora en tussen Esthaol.

Richteren 13:3-25 Herziene Statenvertaling (HSV)

Toen verscheen er een Engel van de HEERE aan deze vrouw, en zei tegen haar: Zie toch, u bent onvruchtbaar en hebt geen kinderen gebaard. U zult echter zwanger worden en een zoon baren. Welnu dan, wees toch op uw hoede dat u geen wijn of sterkedrank drinkt, en eet niets onreins. Want zie, u zult zwanger worden en een zoon baren. En er mag geen scheermes op zijn hoofd komen. Want het jongetje zal van de moederschoot af als nazireeër aan God gewijd zijn, en hij zal beginnen Israël te verlossen uit de hand van de Filistijnen. Toen ging deze vrouw naar binnen en zei tegen haar man: Een Man Gods kwam bij mij en Zijn uiterlijk was als het uiterlijk van een Engel van God, heel ontzagwekkend. Ik vroeg Hem niet waar Hij vandaan kwam, en Hij heeft mij Zijn Naam niet verteld. Maar Hij zei tegen mij: Zie, u zult zwanger worden en een zoon baren. Welnu, drink geen wijn of sterkedrank en eet niets onreins, want het jongetje zal van de moederschoot af tot op de dag van zijn dood als nazireeër aan God gewijd zijn. Daarop bad Manoach de HEERE vurig en zei: Ach, Heere, laat de Man Gods Die U gezonden hebt, toch opnieuw naar ons toe komen om ons te leren wat wij met het jongetje dat geboren zal worden, moeten doen. En God verhoorde de stem van Manoach, en de Engel van God kwam opnieuw naar de vrouw toe, terwijl zij in het veld zat, en haar man Manoach niet bij haar was. Toen haastte de vrouw zich en snelde weg en vertelde het haar man. En zij zei tegen hem: Zie, de Man Die op die dag naar mij toe kwam, is mij verschenen. Toen stond Manoach op en ging zijn vrouw achterna. En hij kwam bij die Man en zei tegen Hem: Bent U de Man Die tot deze vrouw gesproken heeft? En Hij zei: Ik ben het. Toen zei Manoach: Welnu, laten Uw woorden uitkomen. Wat zal de leefwijze van het jongetje zijn, en wat zijn werk? En de Engel van de HEERE zei tegen Manoach: Voor alles wat Ik de vrouw gezegd heb, moet zij op haar hoede zijn. Zij mag niets eten wat van de wijnstok afkomstig is. Wijn en sterkedrank mag zij niet drinken en evenmin mag zij ook maar iets onreins eten. Alles wat Ik haar geboden heb, moet zij in acht nemen. Toen zei Manoach tegen de Engel van de HEERE: Laat ons U toch hier doen blijven en een geitenbokje voor U bereiden. Maar de Engel van de HEERE zei tegen Manoach: Ook al doet u Mij hier blijven, Ik zal van uw brood niet eten. En als u een brandoffer wilt brengen, moet u dat aan de HEERE offeren. Manoach wist namelijk niet dat het een Engel van de HEERE was. En Manoach zei tegen de Engel van de HEERE: Wat is Uw Naam? Dan kunnen wij U eren, wanneer Uw woord uitkomt. Maar de Engel van de HEERE zei tegen hem: Waarom vraagt u zo naar Mijn Naam? Die is immers wonderlijk! Daarop nam Manoach een geitenbokje en het graanoffer, en offerde dit op de rots aan de HEERE. En terwijl Manoach en zijn vrouw toekeken, deed de Engel iets wonderlijks. Het gebeurde namelijk, toen de vlam vanaf het altaar naar de hemel opsteeg, dat de Engel van de HEERE opsteeg in de vlam van het altaar. Toen Manoach en zijn vrouw dat zagen, wierpen zij zich met hun gezicht ter aarde. En de Engel van de HEERE verscheen niet meer aan Manoach en aan zijn vrouw. Toen begreep Manoach dat het een Engel van de HEERE was geweest. En Manoach zei tegen zijn vrouw: Wij zullen zeker sterven, want wij hebben God gezien. Maar zijn vrouw zei tegen hem: Als het de HEERE behaagd had ons te doden, had Hij het brandoffer en graanoffer van onze hand niet aangenomen en ons evenmin dit alles laten zien en ons nu ook niet iets als dit laten horen. Daarna baarde deze vrouw een zoon en zij gaf hem de naam Simson. Het jongetje werd groot en de HEERE zegende hem. En de Geest van de HEERE begon hem aan te vuren in Mahane-Dan, tussen Zora en Esthaol.

Richteren 13:3-25 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

En de Engel des HEREN verscheen aan de vrouw en zeide tot haar: Zie, gij zijt onvruchtbaar en baart niet, maar gij zult zwanger worden en een zoon baren. Dus neem u in acht en drink geen wijn of bedwelmende drank en eet niets onreins. Want zie, gij zult zwanger worden en een zoon baren; geen scheermes zal ooit op zijn hoofd komen, want van de moederschoot af zal de jongen een nazireeër Gods zijn; hij zal een begin maken met de verlossing van Israël uit de macht der Filistijnen. De vrouw nu kwam en zeide tot haar man: Een man Gods kwam bij mij, die er uitzag als een engel Gods, zeer vreselijk. Ik heb hem niet gevraagd, vanwaar hij was, en hij heeft mij zijn naam niet bekendgemaakt. Maar hij zeide tot mij: Zie, gij zult zwanger zijn en een zoon baren; dus drink geen wijn of bedwelmende drank en eet niets onreins, want van de moederschoot af tot de dag van zijn dood zal de jongen een nazireeër Gods zijn. Toen bad Manoach tot de HERE en zeide: Och, Here, moge de man Gods, die Gij gezonden hebt, nog eens tot ons komen en ons leren, wat wij met de jongen moeten doen, die geboren zal worden. En God verhoorde de bede van Manoach, zodat de Engel Gods wederom tot de vrouw kwam, toen zij in het veld vertoefde en haar man Manoach niet bij haar was. Daarop liep de vrouw haastig heen om het haar man mee te delen, en zeide tot hem: Zie, de man die onlangs tot mij kwam, is mij verschenen. En Manoach stond op, volgde zijn vrouw, en bij die man gekomen, zeide hij tot hem: Zijt gij de man, die tot deze vrouw gesproken heeft? En hij zeide: Ja. Toen zeide Manoach: Wanneer uitkomt, wat gij gezegd hebt, hoe moeten dan de leefwijze en het werk van de jongen zijn? De Engel des HEREN zeide tot Manoach: De vrouw neme zich in acht voor alles, wat ik haar genoemd heb. Zij mag niets eten, dat van de wijnstok afkomstig is; wijn of bedwelmende drank mag zij niet drinken en niets onreins eten. Zij moet alles in acht nemen, wat ik haar geboden heb. En Manoach zeide tot de Engel des HEREN: Wij zouden u gaarne hier houden en een geitebokje voor u bereiden. Maar de Engel des HEREN zeide tot Manoach: Al zoudt gij mij ook hier houden, van uw spijze zal ik niet eten. Maar indien gij het bereiden wilt, offer het als een brandoffer aan de HERE. Manoach immers wist niet, dat het de Engel des HEREN was. Daarop zeide Manoach tot de Engel des HEREN: Hoe is uw naam, want, wanneer uitkomt, wat gij gezegd hebt, dan willen wij u eren. Maar de Engel des HEREN zeide tot hem: Waarom vraagt gij toch naar mijn naam? Immers, die is wonderbaar. Daarop nam Manoach een geitebokje en een spijsoffer en offerde dit op een rots aan de HERE. Toen deed Hij een wonder, terwijl Manoach en zijn vrouw toezagen. Terwijl de vlam van het altaar omhoog steeg naar de hemel, voer de Engel des HEREN op in de vlam van het altaar. Toen Manoach en zijn vrouw dit zagen, wierpen zij zich op hun aangezicht ter aarde. De Engel des HEREN verscheen niet meer aan Manoach en zijn vrouw. Toen begreep Manoach, dat het de Engel des HEREN geweest was. En Manoach zeide tot zijn vrouw: Wij zullen zeker sterven, want wij hebben God gezien. Maar zijn vrouw zeide tot hem: Indien de HERE ons had willen doden, dan zou Hij geen brandoffer en spijsoffer uit onze hand hebben aangenomen en Hij zou ons dit alles niet hebben laten zien en ons nu zulke dingen niet hebben laten horen. De vrouw baarde een zoon en noemde hem Simson. De jongen groeide op, en de HERE zegende hem. En de Geest des HEREN begon hem aan te drijven in Machane-Dan tussen Sora en Estaol.

Richteren 13:3-25 BasisBijbel (BB)

Op een dag kwam de Engel van de Heer naar haar toe. Hij zei: "Tot nu toe heb je geen kinderen gekregen. Maar nu zul je in verwachting raken en een zoon krijgen. Drink geen wijn of andere drank met alcohol en eet niets wat onrein is. Want je zal in verwachting raken en een zoon krijgen die voor de Heer zal zijn. Zijn haar mag nooit geknipt worden. Al vanaf het moment dat hij in jou ontstaat, zal de jongen voor God zijn. Hij zal een begin maken met de bevrijding van Israël uit de macht van de Filistijnen." De vrouw ging aan haar man vertellen: "Er kwam een man van God naar mij toe. Hij zag er uit als een engel. Heel indrukwekkend. Ik heb hem niet gevraagd waar hij vandaan kwam en hij heeft niet gezegd hoe hij heette. Maar hij zei tegen mij: 'Je zal in verwachting raken en een zoon krijgen. Drink geen wijn of andere drank met alcohol en eet niets wat onrein is. Want vanaf het moment dat hij in je ontstaat, tot aan zijn dood, zal hij voor God zijn.' " Toen bad Manoa vurig tot de Heer: "Heer, laat de man van God die U gestuurd had, alstublieft nóg een keer komen. Dan kan hij ons vertellen wat we moeten doen als de jongen is geboren." God deed wat Manoa gevraagd had. De Engel van God kwam opnieuw naar de vrouw toe. Ze was in het veld, maar haar man was ergens anders. De vrouw rende naar haar man om het hem te vertellen. Ze zei tegen hem: "Die man die laatst naar mij toe kwam is er weer!" Manoa ging met zijn vrouw mee en toen ze bij de man kwamen, zei hij tegen hem: "Bent u de man die met mijn vrouw heeft gesproken?" Hij zei: "Ja." Toen zei Manoa: "Als gebeurt wat u heeft gezegd, wat moet de jongen dan doen en hoe moet hij leven?" De Engel van de Heer antwoordde: "De vrouw moet letten op de dingen die ik haar heb genoemd. Ze mag niets eten of drinken wat van de wijnstruik komt. En ze mag niets eten wat onrein is. Ze moet precies doen wat ik haar gezegd heb." Manoa zei tegen de Engel van de Heer: "Wilt u alstublieft nog even hier blijven? Dan maken we een geitje voor u klaar." Manoa wist immers niet dat het de Engel van de Heer was. Maar de Engel antwoordde: "Ik wil nog wel even blijven, maar ik zal niet van je maaltijd eten. Maar als je toch iets wil klaarmaken, offer het dan als brand-offer aan de Heer." Toen vroeg Manoa hem: "Hoe heet u? Als gebeurt wat u heeft gezegd, willen we u kunnen bedanken." Maar de Engel van de Heer zei tegen hem: "Waarom wil je weten wat mijn naam is? Want mijn naam is wonderlijk." Toen nam Manoa een geitje en een brood en offerde die op een rots aan de Heer. Toen deed de Engel iets wonderlijks: in de vlammen van het altaar steeg de Engel van de Heer op naar de hemel. Toen Manoa en zijn vrouw dat zagen, lieten ze zich op de grond vallen. Daarna zagen ze de Engel van de Heer niet meer. Toen begreep Manoa dat het de Engel van de Heer geweest was. Hij zei tegen zijn vrouw: "We zullen sterven, want we hebben God gezien!" Maar zijn vrouw zei tegen hem: "Als de Heer ons had willen doden, zou Hij niet eerst ons offer hebben aangenomen. En Hij zou ons ook niet zulke dingen hebben beloofd en dit allemaal niet hebben gedaan." De vrouw kreeg een zoon en ze noemden hem Simson. De jongen groeide op en de Heer was goed voor hem. En de Geest van de Heer begon hem te leiden, in het gebied van Machane-Dan, tussen Zora en Estaol.