Richteren 1:8-15
Richteren 1:8-15 Het Boek (HTB)
De mannen van Juda veroverden ook Jeruzalem, brachten alle inwoners om en staken de stad in brand. Daarna vochten zij tegen de Kanaänieten, die in de bergen, in de Negev-woestijn en in het laagland bij de zee woonden. Zij rukten op tegen de Kanaänieten in Hebron (dat vroeger Kirjat-Arba heette) en versloegen Sesai, Achiman en Talmai. Vervolgens vielen ze de stad Debir aan, die vroeger Kirjat-Sefer heette. Legeraanvoerder Kaleb daagde zijn mannen uit: ‘Wie wil de leiding op zich nemen van de aanval op Kirjat-Sefer? Wie de stad verovert, mag met mijn dochter Achsa trouwen.’ Kalebs neef Othniël, de zoon van zijn jongere broer Kenaz, bood zich aan, hij veroverde de stad en Achsa werd zijn vrouw. Zodra zij bij hem kwam, haalde ze hem over van haar vader nog een stuk bouwland te vragen. Ze stapte van haar ezel af om er met haar vader over te spreken. ‘Wat kan ik voor je doen?’ vroeg Kaleb. Zij antwoordde: ‘U hebt mij als huwelijksgeschenk een dor stuk land gegeven, maar geef mij er alstublieft ook waterbronnen bij.’ Toen gaf Kaleb haar de hooggelegen en de laaggelegen bronnen.
Richteren 1:8-15 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Want de kinderen van Juda hadden tegen Jeruzalem gestreden, en hadden haar ingenomen, en met de scherpte des zwaards geslagen; en zij hadden de stad in het vuur gezet. En daarna waren de kinderen van Juda afgetogen, om te krijgen tegen de Kanaänieten, wonende in het gebergte, en in het zuiden, en in de laagte. En Juda was heengetogen tegen de Kanaänieten, die te Hebron woonden (de naam nu van Hebron was te voren Kirjath-Arba), en zij sloegen Sesai, en Ahiman, en Thalmai. En van daar was hij heengetogen tegen de inwoners van Debir; de naam nu van Debir was te voren Kirjath-Sefer. En Kaleb zeide: Wie Kirjath-Sefer zal slaan, en haar innemen, dien zal ik ook mijn dochter Achsa tot een vrouw geven. Toen nam Othniël haar in, de zoon van Kenaz, broeder van Kaleb, die jonger was dan hij; en Kaleb gaf hem Achsa, zijn dochter, tot een vrouw. En het geschiedde, als zij tot hem kwam, dat zij hem aanporde, om van haar vader een veld te begeren; en zij sprong van den ezel af; toen zeide Kaleb tot haar: Wat is u? En zij zeide tot hem: Geef mij een zegen; dewijl gij mij een dor land gegeven hebt, geef mij ook waterwellingen. Toen gaf Kaleb haar hoge wellingen en lage wellingen.
Richteren 1:8-15 Herziene Statenvertaling (HSV)
De Judeeërs hadden namelijk tegen Jeruzalem gestreden, het ingenomen, de inwoners met de scherpte van het zwaard gedood en de stad in brand gestoken. Daarna waren de Judeeërs afgedaald om tegen de Kanaänieten te strijden die in het Bergland, het Zuiderland en het Laagland woonden. Vervolgens trok Juda op tegen de Kanaänieten die in Hebron woonden. De naam van Hebron was vroeger Kirjath-Arba. Zij versloegen Sesai, Ahiman en Talmai. En daarvandaan trok hij op tegen de inwoners van Debir. De naam van Debir was vroeger Kirjath-Sefer. En Kaleb zei: Wie Kirjath-Sefer zal verslaan en het zal innemen, die zal ik mijn dochter Achsa tot vrouw geven. Othniël, de zoon van Kenaz, de broer van Kaleb, die jonger was dan hij, nam de stad in en hij gaf hem Achsa, zijn dochter, tot vrouw. En het gebeurde, toen zij bij hem kwam, dat zij hem aanspoorde om een akker van haar vader te vragen. Toen zij van de ezel afsprong, zei Kaleb tegen haar: Wat is er met je? Daarop zei zij tegen hem: Geef mij een zegen. Omdat u mij een dor stuk land gegeven hebt, geef mij dan ook waterbronnen. Toen gaf Kaleb haar hooggelegen bronnen en laaggelegen bronnen.
Richteren 1:8-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Vervolgens streden de Judeeërs tegen Jeruzalem, namen het in, sloegen het met de scherpte des zwaards, en staken de stad in brand. Daarna daalden de Judeeërs af om te strijden tegen de Kanaänieten, die in het gebergte, het Zuiderland en de Laagte woonden. Toen trok Juda op tegen de Kanaänieten, die in Hebron woonden – de naam van Hebron was vroeger Kirjat-Arba – en versloeg Sesai, Achiman en Talmai. Vandaar trok hij op tegen de inwoners van Debir. De naam van Debir was vroeger Kirjat-Sefer. Toen zeide Kaleb: Wie Kirjat-Sefer verslaat en inneemt, die geef ik mijn dochter Aksa tot vrouw. Otniël nu, de zoon van Kenaz, de jongere broeder van Kaleb, nam het in; en hij gaf hem zijn dochter Aksa tot vrouw. Toen zij aankwam, haalde zij hem over om van haar vader een stuk bouwland te vragen. – Zij sprong van haar ezel en Kaleb zeide tot haar: Wat hebt gij? Zij zeide tot hem: Geef mij toch een huwelijksgift; nu gij mij dor land gegeven hebt, geef mij er ook waterbronnen bij. Toen gaf Kaleb haar de hoog- en de laaggelegen bronnen.
Richteren 1:8-15 Het Boek (HTB)
De mannen van Juda veroverden ook Jeruzalem, brachten alle inwoners om en staken de stad in brand. Daarna vochten zij tegen de Kanaänieten, die in de bergen, in de Negev-woestijn en in het laagland bij de zee woonden. Zij rukten op tegen de Kanaänieten in Hebron (dat vroeger Kirjat-Arba heette) en versloegen Sesai, Achiman en Talmai. Vervolgens vielen ze de stad Debir aan, die vroeger Kirjat-Sefer heette. Legeraanvoerder Kaleb daagde zijn mannen uit: ‘Wie wil de leiding op zich nemen van de aanval op Kirjat-Sefer? Wie de stad verovert, mag met mijn dochter Achsa trouwen.’ Kalebs neef Othniël, de zoon van zijn jongere broer Kenaz, bood zich aan, hij veroverde de stad en Achsa werd zijn vrouw. Zodra zij bij hem kwam, haalde ze hem over van haar vader nog een stuk bouwland te vragen. Ze stapte van haar ezel af om er met haar vader over te spreken. ‘Wat kan ik voor je doen?’ vroeg Kaleb. Zij antwoordde: ‘U hebt mij als huwelijksgeschenk een dor stuk land gegeven, maar geef mij er alstublieft ook waterbronnen bij.’ Toen gaf Kaleb haar de hooggelegen en de laaggelegen bronnen.
Richteren 1:8-15 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Jeruzalem was inmiddels al door de Judeeërs veroverd. Zij hadden iedereen gedood en de stad in brand gestoken. Hierna vielen ze de Kanaänieten in de bergen, in het Zuiderland en in de vlakte aan. Daarna trokken ze naar Hebron (Hebron heette vroeger Kirjat-Arba) en versloegen daar Sesai, Ahiman en Talmai. Van daar trok het leger naar Debir (Debir heette vroeger Kirjat-Sefer). Kaleb beloofde: "Wie Kirjat-Sefer verovert, mag met mijn dochter Achsa trouwen." Kalebs jongere broer Otniël, de zoon van Kenaz, veroverde de stad. Daarom mocht hij met Achsa trouwen. Toen ze bij Otniël aankwam, haalde ze hem over om van haar vader een akker te vragen. Ze sprong van haar ezel. Toen vroeg Kaleb haar: "Wat is er?" Ze zei tegen hem: "U heeft mij een dor land gegeven. Geef mij er [ als trouwkado ] alstublieft ook waterbronnen bij." Toen gaf Kaleb haar de bronnen in de vlakte en op de berghellingen.