Jesaja 51:12-23

Jesaja 51:12-23 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Ik, Ik ben het, Die u troost; wie zijt gij, dat gij vreest voor den mens, die sterven zal? en voor eens mensen kind, dat hooi worden zal? En vergeet den HEERE, Die u gemaakt heeft, Die de hemelen heeft uitgebreid, en de aarde gegrond heeft, en vreest geduriglijk den gansen dag, vanwege de grimmigheid des benauwers, wanneer hij zich bereidt om te verderven? Waar is dan de grimmigheid des benauwers? De omzwevende gevangene zal haastelijk los gelaten worden; en hij zal in den kuil niet sterven, en zijn brood zal hem niet ontbreken. Want Ik ben de HEERE, uw God, Die de zee klieft, dat haar golven bruisen; HEERE der heirscharen is Zijn Naam. En Ik leg Mijn woorden in uw mond, en bedek u onder de schaduw Mijner hand; om den hemel te planten, en om de aarde te gronden, en om te zeggen tot Sion: Gij zijt Mijn volk. Waak op, waak op, sta op, Jeruzalem! gij, die gedronken hebt van de hand des HEEREN den beker Zijner grimmigheid; den droesem van den beker der zwijmeling hebt gij gedronken, ja, uitgezogen. Er is niemand van al de kinderen, die zij gebaard heeft, die haar zachtjes leidt; en niemand van al de kinderen, die zij opgevoed heeft, die haar bij de hand grijpt. Deze twee dingen zijn u wedervaren, wie heeft medelijden met u? Er is verwoesting, en verbreking, en honger, en zwaard, door wien zal Ik u troosten? Uw kinderen zijn in bezwijming gevallen, zij liggen vooraan op alle straten, gelijk een wilde os in het net; zij zijn vol van de grimmigheid des HEEREN, van de schelding uws Gods. Daarom hoort nu dit, gij bedrukten! en gij dronkenen, maar niet van wijn! Alzo zegt de Heere, de HEERE en uw God, Die Zijns volks zaak twisten zal: Zie, Ik neem den beker der zwijmeling van uw hand, den droesem van den beker Mijner grimmigheid; gij zult dien voortaan niet meer drinken. Maar Ik zal hem dien, die u bedroefd hebben, in de hand zetten, die tot uw ziel zeiden: Buig u neder, dat wij over u gaan; en gij legdet uw rug neder als aarde, en als een straat dergenen, die daarover gaan.

Jesaja 51:12-23 Herziene Statenvertaling (HSV)

Ik, Ik ben het Die u troost. Wie bent u dat u bevreesd bent voor een sterveling, die sterven moet, voor een mensenkind, gras, dat vergaat, en dat u de HEERE vergeet, Die u gemaakt heeft, Die de hemel uitgespannen heeft en de aarde gegrondvest, en dat u voortdurend, de hele dag, angstig bent vanwege de woede van de onderdrukker, wanneer hij zich gereedmaakt om u te gronde te richten? Waar is dan de woede van de onderdrukker? De geknevelde zal snel worden losgelaten, hij zal niet sterven in de put van ellende, zijn brood zal hem niet ontbreken. Want Ik ben de HEERE, uw God, Die de zee opzweept, zodat zijn golven bruisen, HEERE van de legermachten is Zijn Naam. Ik leg Mijn woorden in uw mond, en bedek u onder de schaduw van Mijn hand, om de hemel te planten en de aarde te grondvesten, om te zeggen tegen Sion: U bent Mijn volk. Ontwaak, ontwaak, sta op, Jeruzalem! U die uit de hand van de HEERE gedronken hebt de beker van Zijn grimmigheid; de droesem uit de beker van bedwelming hebt u gedronken, opgedronken. Er is niemand die haar zachtjes leidt van al de kinderen die zij heeft gebaard; er is niemand die haar hand grijpt onder al de kinderen die zij heeft grootgebracht. Deze twee dingen zijn u overkomen. Wie betuigt u zijn medeleven? Er is verwoesting en ondergang, honger en zwaard. Door wie zal Ik u troosten? Uw kinderen zijn uitgeput, zij liggen op de hoeken van alle straten, als een antilope in een net; zij zijn vol van de grimmigheid van de HEERE, van de bestraffing door uw God. Daarom, luister toch hiernaar, u die ellendig bent, dronken, maar niet van wijn. Zo zegt uw Heere, de HEERE en uw God, Die voor Zijn volk een rechtszaak zal voeren: Zie, Ik neem de beker van bedwelming uit uw hand, de droesem van de beker van Mijn grimmigheid – u zult die voortaan niet meer drinken. Maar Ik zal hem geven in de hand van hen die u bedroeven, die tegen uw ziel zeiden: Werp je neer, dan lopen wij over je heen. En u legde uw rug neer als was u aarde, als was u de straat voor wie daaroverheen gaan.

Jesaja 51:12-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Ik, Ik ben het, die u troost. Wie zijt gij, dat gij bevreesd zijt voor een sterfelijk mens, voor een mensenkind, dat als gras wordt weggeworpen; dat gij vergeet de HERE, uw Maker, die de hemel uitspande en de aarde grondvestte; dat gij bestendig, de gehele dag, verschrikt zijt vanwege de grimmigheid van de verdrukker, wanneer hij uit is op verderven? Waar is nu de grimmigheid van de verdrukker? IJlings wordt de kromgeslotene ontboeid, hij zal niet sterven, niet in de groeve dalen en hem zal geen brood ontbreken. Want Ik ben de HERE, uw God, die de zee opzweep, zodat haar golven bruisen, wiens naam is HERE der heerscharen. Ik heb mijn woorden in uw mond gelegd en met de schaduw mijner hand heb Ik u bedekt, Ik, die de hemel uitspan en de aarde grondvest en tot Sion zeg: Gij zijt mijn volk. Ontwaak, ontwaak, sta op, Jeruzalem; gij, die uit de hand des HEREN de beker zijner grimmigheid hebt gedronken, de kelk der bedwelming hebt leeggedronken. Van al de zonen die zij gebaard heeft, was er niemand die haar geleidde; en van al de zonen die zij grootgebracht heeft, was er niemand die haar bij de hand greep. Deze beide dingen zijn u overkomen – wie zal u beklagen? – verwoesting en verderf, honger en zwaard – hoe zal Ik u troosten? Uw zonen lagen machteloos neer aan de hoeken van alle straten, als een antiloop in de vangkuil; vol als zij waren van de grimmigheid des HEREN, van de dreiging uws Gods. Daarom, hoor toch dit, ellendige, en beschonkene, maar niet van wijn. Zo zegt uw Here, de HERE en uw God, die de rechtszaak van zijn volk verdedigt: Zie, Ik neem uit uw hand de beker der bedwelming; de kelk mijner grimmigheid zult gij niet langer drinken. En Ik geef die in de hand van hen die u verdrukken, die tot u zeiden: Werp u neer, opdat wij over u heengaan; en gij maaktet uw rug als de aarde en als een straat voor wie daarover gingen.

Jesaja 51:12-23 Het Boek (HTB)

Ik, Ik ben het die u troost en deze vreugde geeft. Waarom bent u bang voor gewone stervelingen? Die verdorren als gras en verdwijnen. Dat komt omdat u de HERE, uw maker, vergeet. Hij heeft de sterren over de hemel verspreid en de aarde gemaakt. Blijft u bang voor onderdrukking door mensen en leeft u de hele dag in angst voor hun woede? Waar zijn die belagers en hun woede dan? Binnenkort, al heel snel, zult u, gevangenen, worden vrijgelaten. De kerker, verhongering en dood zullen uw lot niet zijn. Want Ik ben de HERE uw God, de HERE van de hemelse legers, die dwars door de zee voor u een pad maakte, een droge doorgang tussen de hoge golven. En Ik heb mijn woorden in uw mond gelegd en Ik bracht u in veiligheid, geborgen in de holte van mijn hand. Ik plantte de hemelen op hun plaats en vormde de hele aarde. Ik zeg tegen Israël: ‘U bent mijn volk!’ Word wakker, word wakker, Jeruzalem! U hebt genoeg gedronken uit de beker van Gods toorn. U hebt hem tot de laatste druppel leeggedronken en raakte geheel bedwelmd. Geen van haar zonen heeft het overleefd om haar te helpen of te vertellen wat zij moet doen. Deze twee dingen troffen u: vertwijfeling en verwoesting. Ja, honger en het zwaard. Wie van uw vrienden is overgebleven? Wie zal u nu nog troosten? Want uw zonen zijn bezweken en liggen in de straten, hulpeloos als wilde geiten die in een valkuil zijn gelopen. De HERE heeft zijn toorn en bestraffing over hen uitgegoten. Maar luister, onderdrukten—vol zorgen en wankelend, maar niet van de sterke drank— want dit zegt de HERE uw God, die voor zijn volk zorgt: ‘Kijk, Ik neem de vreselijke beker uit uw handen, u hoeft niet langer van mijn toorn te drinken, het is voorbij. Maar Ik zal die beker in handen geven van hen die u martelden en uw zielen in het stof vertrapten en die over u heen liepen.’

Jesaja 51:12-23 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

[ De Heer zegt: ] "Ik, Ik ben het die jullie troost, [ bewoners van Jeruzalem ]! Waarom zijn jullie zo bang voor een sterfelijk mens? Een mens die uiteindelijk net zo snel verdwijnt als het gras? Jullie vergeten Mij, de Heer, jullie Maker, die de aarde stevig neerzette en de hemel als een tent daarboven opzette. Jullie zijn de hele dag bang. Bang voor het geweld van de vijand wanneer hij op weg is om jullie te vernietigen! Maar waar is het geweld van de vijand? Snel zullen de gevangenen uit de kerker worden bevrijd. Ze zullen niet in het dodenrijk terechtkomen. Ze zullen nergens gebrek aan hebben. Want Ik ben jullie Heer God. Ik splijt de zee, zodat de golven bruisen en schuimen. Mijn naam is: Heer van de hemelse legers. Ik geef jullie mijn woorden. Ik bedek jullie met mijn hand om jullie te beschermen. Ik, die de hemel opzet als een tent en de aarde stevig neerzet, zeg tegen de bewoners van Jeruzalem: Jullie zijn mijn volk. Word wakker, Jeruzalem, word wakker, sta op! Je hebt de wijnbeker met mijn straf tot op de bodem leeggedronken. Van al je bewoners was er niemand die jou goed leiding gaf. Niemand van hen zorgde goed voor jou. Dit is er met je gebeurd: verwoesting en ellende, honger en geweld. Niemand heeft medelijden met je. Hoe kan Ik je troosten? Je bewoners liggen gewond en verslagen in de straten, als dieren in een valkuil. Ze zijn neergeslagen door mijn woede. Jeruzalem, je bent er slecht aan toe! Je wankelt alsof je dronken bent, maar je bent niet dronken van wijn. Luister nu goed! Dit zegt je Heer God, die zijn volk in zijn rechtszaak zal verdedigen: Ik neem de beker met de wijn van mijn straf weer uit je hand. Je hoeft er niet langer uit te drinken. Ik zal hem nu aan je vijanden geven. Ik zal hem geven aan de mensen die tegen je zeiden: 'Ga op de grond liggen zodat we je kunnen vertrappen.' En je liet over je heenlopen, alsof je rug de straat was voor de mensen die daarover wilden gaan."