Hosea 13:4-14
Hosea 13:4-14 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Ik ben toch de HEERE, uw God, van Egypteland af; daarom zoudt gij geen God kennen dan Mij alleen, want er is geen Heiland dan Ik. Ik heb u gekend in de woestijn, in een zeer heet land. Daarna zijn zij, naardat hunlieder weide was, zat geworden; als zij zat zijn geworden, heeft zich hun hart verheven; daarom hebben zij Mij vergeten. Dies werd Ik hun als een felle leeuw; als een luipaard loerde Ik op den weg. Ik ontmoette hen als een beer, die van jongen beroofd is, en scheurde het slot huns harten; en Ik verslond ze aldaar als een oude leeuw; het wild gedierte des velds verscheurde hen. Het heeft u bedorven, o Israël! want in Mij is uw hulp. Waar is uw koning nu? Dat hij u behoude in al uw steden! En uw richters, waar gij van zeidet: Geef mij een koning en vorsten? Ik gaf u een koning in Mijn toorn en nam hem weg in Mijn verbolgenheid. Efraïms ongerechtigheid is samengebonden, zijn zonde is opgelegd. Smarten ener barende vrouw zullen hem aankomen; hij is een onwijs kind; want anders zou hij geen tijd in de kindergeboorte blijven staan. Doch Ik zal hen van het geweld der hel verlossen, Ik zal ze vrijmaken van den dood: o dood! waar zijn uw pestilentiën? hel! waar is uw verderf? Berouw zal van Mijn ogen verborgen zijn
Hosea 13:4-14 Herziene Statenvertaling (HSV)
Maar Ik ben de HEERE, uw God, sinds het land Egypte. Een God behalve Mij mag u daarom niet erkennen, en buiten Mij is er geen Heiland. Ík heb u gekend in de woestijn, in een land van droogte. Net als hun weiden raakten zij verzadigd. Toen zij verzadigd waren, verhief hun hart zich. Daarom hebben zij Mij vergeten. Daarom werd Ik voor hen als een felle leeuw, als een luipaard loerde Ik op de weg. Ik trof hen aan als een berin die van jongen beroofd is, scheurde hun borstkas open, verslond hen daar als een leeuwin. De dieren van het veld zullen hen verscheuren. Het is uw verderf, Israël, dat u zich keert tegen Mij, tegen uw hulp! Waar blijft uw koning nu? Hij zou u toch verlossen in al uw steden? En uw richters, tegen wie u gezegd had: Geef mij een koning en vorsten? In Mijn toorn gaf Ik u een koning, Ik nam hem weg in Mijn verbolgenheid. De ongerechtigheid van Efraïm is gebundeld, zijn zonde is opgeborgen. Barensweeën zullen hem overkomen; hij is een kind zonder verstand: als het zijn tijd is, vertoont hij zich niet, wanneer de schoot zich voor kinderen ontsluit. Ik zal hen verlossen uit de macht van het graf. Ik zal hen vrijkopen uit de dood. Dood, waar zijn uw pestziekten? Graf, waar is uw verderf? Berouw verbergt zich voor Mijn ogen!
Hosea 13:4-14 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Maar Ik ben jullie Heer God. Dat ben Ik al vanaf de dag dat Ik jullie uit Egypte bevrijdde. Daarom mogen jullie geen andere goden hebben. Want er is geen andere Redder. Al in de tijd dat jullie door die hete woestijn trokken, ging Ik met jullie om en zorgde Ik voor jullie. Ik gaf jullie te eten. Ik gaf jullie een prachtig land om te wonen. Maar toen het daar goed met jullie ging, kregen jullie genoeg van Mij. Jullie vergaten Mij. Daarom loer Ik nu op jullie zoals een leeuw of luipaard langs de weg loert op zijn prooi. Ik val jullie aan als een berin die woedend is omdat haar jongen zijn gedood. Ik scheur jullie borstkas open. Jullie zullen door wilde dieren verscheurd worden. Daarom zullen jullie vernietigd worden, Israël! Wie zal jullie nog redden als Ik dat niet langer doe? Waar is nu jullie koning die jullie steden had moeten redden? Waar zijn nu jullie leiders? Jullie hebben gevraagd om een koning en leiders – maar waar zijn die nu? Woedend heb Ik jullie een koning gegeven. En in mijn woede neem Ik jullie die koning [ nu ] weer af. De schuld van Efraïm staat vast. Al hun slechte daden hebben zich steeds hoger opgestapeld. Maar ze willen niet veranderen, ook al straf Ik hen zwaar. Ze zullen pijn hebben als een vrouw die een kind krijgt. De mensen van Efraïm zijn dom en onverstandig. Zo onverstandig als een kind dat niet geboren wil worden. Toch is Efraïms tijd gekomen. Zou Ik hen dan uit de macht van de dood bevrijden? Zou Ik hen van de dood loskopen? Dood, waar blijven je ziekten, waar blijft je ellende? [ Kom er maar mee! ] Ik heb geen medelijden meer.
Hosea 13:4-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Maar Ik ben de HERE, uw God, van het land Egypte af; een God nevens Mij kent gij niet en een verlosser buiten Mij is er niet. Ik heb u in de woestijn gekend, in een verschroeid land. Toen zij weidden, werden zij verzadigd; toen zij verzadigd waren, verhief zich hun hart; daarom vergaten zij Mij. Zo ben Ik hun als een leeuw geworden, loer ik als een panter op de weg. Ik val hen aan als een van jongen beroofde berin, Ik rijt hun borstkas open, en verslind ze dan als een leeuwin; het gedierte des velds verscheurt hen. Het is uw verderf, Israël, dat gij u keert tegen Mij, uw helper. Waar is toch uw koning, dat hij u zou verlossen in al uw steden, en waar zijn uw regeerders – gij die zeidet: Geef mij een koning en vorsten! Ik geef u een koning in mijn toorn, en Ik neem hem weg in mijn verbolgenheid. Welbewaard is Efraïms ongerechtigheid, weggeborgen zijn zonde. Barensweeën gaan hem vooraf: maar het is een onverstandig kind; wanneer de tijd daar is, komt het niet ter wereld. Zou Ik hen uit de macht van het dodenrijk bevrijden, van de dood loskopen? Dood, waar zijn uw pestziekten, dodenrijk, waar is uw verderf? Mijn oog kent geen medelijden.
Hosea 13:4-14 Het Boek (HTB)
‘Ik alleen ben de HERE, uw God, al vanaf de tijd waarin Ik u uit Egypte heb geleid. U hebt geen andere God dan Mij en er is geen andere verlosser. Ik heb voor u gezorgd in de dorre, droge woestijn. Maar toen u uw buik had volgegeten, werd u trots en vergat Mij. Daarom zal Ik Mij als een leeuw op u storten. Of Ik ga als een panter aan de kant van de weg op de loer liggen. Ik zal u aanvallen als een berin die van haar jongen is beroofd en u aan stukken scheuren en verslinden als een leeuw. O Israël, als Ik u vernietig, wie kan u dan nog redden? Waar is uw koning? Waarom roept u hem niet te hulp? Waar zijn alle leiders van het land? Vroeger riep u: “Geef ons een koning en regeringsleiders!” Waar zijn zij nu? In mijn woede gaf Ik u koningen en nam hen uit boosheid weer weg. Israëls zonden zijn geoogst en opgeslagen tot het moment van het vonnis. Hij mag opnieuw worden geboren, maar is als een kind dat liever in de moederschoot blijft. Wat dwaas en onverstandig! Zou Ik hem verlossen uit het dodenrijk of loskopen van de dood? Dood, waar zijn uw verschrikkingen? Dodenrijk, wat voor kwaad kunt u nog doen? Ik ken geen medelijden meer.