Hosea 1:8-11
Hosea 1:8-11 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Als zij nu Lo-Ruchama gespeend had, ontving zij, en baarde een zoon. En Hij zeide: Noem zijn naam Lo-Ammi; want gijlieden zijt Mijn volk niet, zo zal Ik ook de uwe niet zijn. Nochtans zal het getal der kinderen Israëls zijn als het zand der zee, dat niet gemeten noch geteld kan worden; en het zal geschieden, dat ter plaatse, waar tot hen gezegd zal zijn: Gijlieden zijt Mijn volk niet; tot hen gezegd zal worden: Gij zijt kinderen des levenden Gods. En de kinderen van Juda, en de kinderen Israëls zullen samenvergaderd worden, en zich een enig Hoofd stellen, en uit het land optrekken; want de dag van Jizreël zal groot zijn.
Hosea 1:8-11 Het Boek (HTB)
Toen Gomer Lo-Ruchama niet meer zelf voedde, werd zij voor de derde keer zwanger en bracht een zoon ter wereld. God zei: ‘Geef hem de naam Lo-Ammi (Niet mijn volk), want Israël is niet van Mij en Ik ben niet haar God. Toch zal eens de tijd komen waarin Israël zal uitgroeien tot een groot volk. Er zullen meer mensen zijn dan iemand ooit kan tellen, zoveel als het zand aan het strand! Op de plaats waar gezegd werd: “U bent niet mijn volk,” zal Ik dan zeggen: “U bent mijn kinderen, kinderen van de levende God.” Dan zullen het volk van Juda en dat van Israël zich verenigen en één leider over zich aanstellen. Samen zullen zij terugkeren uit ballingschap. Wat zal dat een grandioze dag zijn, als God zijn volk weer zal uitzaaien op de vruchtbare grond van hun eigen land!’
Hosea 1:8-11 Herziene Statenvertaling (HSV)
Toen zij Lo-Ruchama niet meer de borst gaf, werd zij weer zwanger, en zij baarde een zoon. En Hij zei: Geef hem de naam Lo-Ammi, want u bent niet Mijn volk en Ík zal er voor u niet zijn. Toch zal het aantal Israëlieten zijn als het zand van de zee, dat niet gemeten en niet geteld kan worden. En het zal gebeuren dat in de plaats waar tegen hen gezegd is: U bent niet Mijn volk, tegen hen gezegd zal worden: Kinderen van de levende God. Dan zullen de Judeeërs bijeengebracht worden samen met de Israëlieten. Zij zullen voor zich één Hoofd aanstellen en uit het land oprukken; want groot zal de dag van Jizreël zijn.
Hosea 1:8-11 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Nadat zij Lo-Ruchama gespeend had, werd zij zwanger en baarde een zoon. Toen zeide Hij: Noem hem Lo-Ammi, want gij zijt mijn volk niet en Ik zal de uwe niet zijn. Eens echter zullen de kinderen Israëls talrijk wezen als het zand der zee, dat niet te meten of te tellen is. En ter plaatse waar tot hen gezegd wordt: Gij zijt mijn volk niet – zullen zij genoemd worden kinderen van de levende God. Dan zullen de kinderen van Juda en de kinderen van Israël zich bijeenscharen, één hoofd over zich stellen, en optrekken uit het land; want groot zal de dag van Jizreël zijn.
Hosea 1:8-11 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Een poos na Lo-Ruchama raakte Gomer weer in verwachting. Ze kreeg een zoon. De Heer zei tegen mij: "Je moet hem Lo-Ammi noemen [ (= 'niet mijn volk') ]. Want jullie zijn mijn volk niet meer en Ik ben niet langer jullie God. Maar op een dag zal het volk Israël zo ontelbaar zijn als het zand langs de zee. Eerst werden ze 'niet mijn volk' genoemd. Maar op diezelfde plaats waar dat gezegd werd, zullen ze 'kinderen van de levende God' worden genoemd. Dan zullen het koninkrijk Juda en het koninkrijk Israël weer samen één volk worden, met één Koning. Ze zullen samen uit het land optrekken en het zal een grote dag zijn voor Jizreël.