Haggai 1:1-14
Haggai 1:1-14 Herziene Statenvertaling (HSV)
In het tweede jaar van koning Darius, in de zesde maand, op de eerste dag van de maand, kwam het woord van de HEERE, door de dienst van de profeet Haggaï, tot Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, landvoogd van Juda, en tot Jozua, de zoon van Jozadak, de hogepriester: Zo spreekt de HEERE van de legermachten: Dit volk zegt: De tijd is nog niet gekomen, de tijd om het huis van de HEERE te herbouwen. Toen kwam het woord van de HEERE door de dienst van de profeet Haggaï: Is het voor u wel de tijd om in uw fraai overdekte huizen te wonen, terwijl dit huis verwoest ligt? Nu dan, zo zegt de HEERE van de legermachten: Let aandachtig op uw wegen. U zaait veel maar brengt weinig binnen. U eet maar niet tot verzadiging. U drinkt maar wordt niet dronken. U kleedt u, maar wordt niet warm. De dagloner ontvangt zijn loon in een doorboorde buidel. Zo zegt de HEERE van de legermachten: Let aandachtig op uw wegen. Ga het gebergte in, haal hout, en herbouw dit huis. Dan zal Ik er behagen in scheppen, en verheerlijkt worden, zegt de HEERE. U rekent op veel, maar zie, het wordt weinig. Wat u in huis bracht, daar blies Ik in. Waarom? spreekt de HEERE van de legermachten. Vanwege Mijn huis, dat verwoest ligt, terwijl u zich uitslooft, ieder voor zijn eigen huis. Daarom onthoudt de hemel u dauw, en het land onthoudt u zijn opbrengst, want Ik riep droogte uit over het land en over de bergen en over het koren, over de nieuwe wijn en over de olie, en over wat het land oplevert, over de mensen en over de dieren en over al de inspanning van uw handen. Toen luisterde Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, met Jozua, de zoon van Jozadak, de hogepriester, en heel het overblijfsel van het volk, naar de stem van de HEERE, hun God, en naar de woorden van de profeet Haggaï, die de HEERE, hun God, gezonden had; en het volk was bevreesd voor het aangezicht van de HEERE. Daarop sprak Haggaï, de bode van de HEERE, krachtens de boodschap van de HEERE tot het volk: Ik ben met u, spreekt de HEERE. En de HEERE wekte de geest op van Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, landvoogd van Juda, en de geest van Jozua, de zoon van Jozadak, de hogepriester, en de geest van heel het overblijfsel van het volk. Toen kwamen zij en begonnen het werk aan het huis van de HEERE van de legermachten, hun God, te doen
Haggai 1:1-14 Het Boek (HTB)
Op de eerste dag van de zesde maand van het tweede regeringsjaar van koning Darius I, sprak de HERE tot de profeet Haggai. Haggai moest deze woorden doorgeven aan Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, de gouverneur van Juda, en aan hogepriester Jozua, de zoon van Jozadak. De HERE van de hemelse legers vraagt u: ‘Waarom zegt dit volk dat het nog geen tijd is om mijn tempel te herbouwen?’ En via de profeet Haggai stelde de HERE dit volk dezelfde vraag: ‘Is het voor u dan wél tijd om in uw luxueuze huizen te wonen, terwijl mijn tempel in puin ligt? Welnu,’ zegt de HERE van de hemelse legers, ‘kijk eens naar het resultaat: u zaait veel, maar oogst weinig. U eet en drinkt wel, maar u heeft nooit genoeg. U hebt wel kleren, maar onvoldoende om u warm te houden. Uw loon is in een mum van tijd verdwenen: het lijkt wel of er gaten in uw zakken zitten! Denk toch eens goed na,’ zegt de HERE van de hemelse legers. ‘Ga na wat u hebt gedaan en wat het gevolg ervan is geweest. Trek dan de bergen in, haal hout en herbouw mijn tempel. Dan zal Ik werkelijk blij zijn en daar in macht en majesteit verschijnen,’ zegt de HERE. ‘U rekende op veel, maar kreeg weinig. En toen u het binnenhaalde, blies Ik het weg. Niets bleef over. En waarom? Omdat mijn tempel in puin ligt terwijl u allemaal voor uw eigen huis loopt te draven! Daarom houd Ik de regen tegen en geef u slechte oogsten. Ja, Ik liet zelfs een grote droogte over het land en de bergen komen. Zo verdorden het graan, de druiven, de olijven en al uw andere gewassen. Onder de droogte hadden mens en dier te lijden en spande men zich tevergeefs in.’ Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, en hogepriester Jozua, de zoon van Jozadak en de weinige mensen die nog in het land waren overgebleven, luisterden met diep ontzag naar Haggaiʼs boodschap van de HERE, hun God. Toen stuurde de HERE opnieuw een boodschap aan zijn volk via zijn profeet Haggai en zei: ‘Ik ben met u, Ik zal u zegenen.’ En de HERE van de hemelse legers gaf Zerubbabel, Jozua en de weinige mensen die nog in het land waren, het verlangen in het hart om zijn tempel te herbouwen.
Haggai 1:1-14 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
In het tweede jaar van den koning Darius, in de zesde maand, op den eersten dag der maand, geschiedde het woord des HEEREN, door den dienst van Haggaï, den profeet, tot Zerubbabel, den zoon van Sealthiël, den vorst van Juda, en tot Josua, den zoon van Jozadak, den hogepriester, zeggende: Alzo spreekt de HEERE der heirscharen zeggende: Dit volk zegt: De tijd is niet gekomen, de tijd, dat des HEEREN huis gebouwd worde. En het woord des HEEREN geschiedde door den dienst van den profeet Haggaï, zeggende: Is het voor ulieden wel de tijd, dat gij woont in uw gewelfde huizen, en zal dit huis woest zijn? Nu dan, alzo zegt de HEERE der heirscharen: Stelt uw hart op uw wegen. Gij zaait veel, en gij brengt weinig in; gij eet, maar niet tot verzadiging; gij drinkt, maar niet tot dronken worden toe; gij kleedt u, maar niet tot uw verwarming, en wie loon ontvangt, die ontvangt dat loon in een doorgeboorden buidel. Alzo zegt de HEERE der heirscharen: Stelt uw hart op uw wegen. Klimt op het gebergte, en brengt hout aan, en bouwt dit huis, en Ik zal een welgevallen daaraan hebben, en verheerlijkt worden, zegt de HEERE. Gij ziet om naar veel, maar ziet, gij bekomt weinig; en als gij het in huis gebracht hebt, zo blaas Ik daarin. Waarom dat? spreekt de HEERE der heirscharen; om Mijns huizes wil, hetwelk woest is, en dat gij loopt elk voor zijn eigen huis. Daarom onthouden zich de hemelen over u, dat er geen dauw is, en het land onthoudt zijn vruchten. Want Ik heb een droogte geroepen over het land, en over de bergen, en over het koren, en over den most, en over de olie, en over hetgeen de aardbodem zou voortbrengen; ook over de mensen, en over de beesten, en over allen arbeid der handen. Toen hoorde Zerubbabel, de zoon van Sealthiël, en Josua, de zoon van Jozadak, de hogepriester, en al het overblijfsel des volks, naar de stem van den HEERE, hun God, en naar de woorden van den profeet Haggaï, gelijk als hem de HEERE, hun God, gezonden had; en het volk vreesde voor het aangezicht des HEEREN. Toen sprak Haggaï, de bode des HEEREN, in de boodschap des HEEREN, tot het volk, zeggende: Ik ben met ulieden, spreekt de HEERE. En de HEERE verwekte den geest van Zerubbabel, den zoon van Sealthiël, den vorst van Juda, en den geest van Josua, den zoon van Jozadak, den hogepriester, en den geest van het ganse overblijfsel des volks; en zij kwamen en maakten het werk in het huis van den HEERE der heirscharen, hun God.
Haggai 1:1-14 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
In het tweede jaar van koning Darius, in de zesde maand, op de eerste dag dier maand, kwam het woord des HEREN door de dienst van de profeet Haggai tot Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de landvoogd van Juda, en tot Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, aldus: Zo zegt de HERE der heerscharen: Dit volk zegt: de tijd is nog niet gekomen, de tijd, dat des HEREN huis herbouwd worde. En het woord des HEREN kwam door de dienst van de profeet Haggai aldus: Is het voor ú de tijd om in uw weldoortimmerde huizen te wonen, terwijl dit huis verwoest ligt? Nu dan, zo zegt de HERE der heerscharen, bedenkt wat u wedervaren is. Gij hebt veel gezaaid, maar weinig binnengehaald; gij hebt gegeten, maar zonder dat gij verzadigd werdt; gij hebt gedronken, maar zonder dat gij voldaan werdt; gij hebt u gekleed, maar zonder dat gij warm werdt; en wie zich voor loon verhuurde, ontving zijn loon in een doorboorde buidel. Zo zegt de HERE der heerscharen: Bedenkt wat u wedervaren is. Beklimt het gebergte, haalt hout en herbouwt dit huis; dan zal Ik er welgevallen aan hebben en verheerlijkt worden, zegt de HERE. Gij hebt op veel gerekend, maar zie, het liep op weinig uit, en toen gij het binnengehaald hadt, blies Ik erin. Waarom dat? luidt het woord des HEREN der heerscharen. Om mijn huis, dat verwoest ligt, terwijl gij draaft, ieder voor zijn eigen huis. Daarom heeft de hemel over u de dauw ingehouden en de aarde haar opbrengst. Ook riep Ik een droogte over het land en de bergen, over het koren, de most, de olie en wat de aardbodem voortbrengt, over mens en dier en alle arbeid der handen. Toen hoorden Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, en Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, en al het overblijfsel des volks naar de stem van de HERE, hun God, en naar de woorden waarmede de HERE, hun God, de profeet Haggai gezonden had, en het volk vreesde voor het aangezicht des HEREN. En Haggai, de bode des HEREN, zeide, krachtens de boodschap des HEREN, tot het volk: Ik ben met u, luidt het woord des HEREN. En de HERE wekte de geest op van Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, de landvoogd van Juda, en de geest van Jozua, de zoon van Josadak, de hogepriester, en de geest van al het overblijfsel des volks, zodat zij kwamen en het werk begonnen aan het huis van de HERE der heerscharen, hun God
Haggai 1:1-14 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Toen Darius twee jaar koning [ van Perzië ] was, op de eerste dag van de zesde maand, zei de Heer tegen Haggaï dat Hij een boodschap had voor Zerubbabel, de zoon van Sealtiël, en voor Jozua, de zoon van Jozadak. Zerubbabel was de bestuurder van Juda en Jozua was de hogepriester. Haggaï moest tegen hen zeggen: "Dit zegt de Heer van de hemelse legers: Dit volk zegt: 'Het is nog niet de tijd om de tempel van de Heer te herbouwen.' Maar de Heer zegt: Is het dan wel de tijd voor júllie om in mooie huizen te wonen, terwijl míjn huis, mijn tempel, in puin ligt? Ik, de Heer van de hemelse legers, zeg: Denk na over wat er gebeurt. Jullie zaaien veel, maar oogsten weinig. Jullie hebben wel te eten, maar nooit echt genoeg. Jullie hebben wel te drinken, maar hebben nog steeds dorst. Jullie hebben wel kleren aan, maar niet genoeg om het warm te hebben. Jullie verdienen wel geld, maar het is nooit genoeg doordat alles zo duur is. Nu zeg Ik, de Heer van de hemelse legers: Denk daar eens over na! Ga de bergen in, haal hout en bouw mijn tempel. Dáár zal Ik blij mee zijn en jullie zullen Mij prijzen, zegt de Heer. Jullie verwachten grote oogsten, maar kijk, er is niet veel. En het beetje dat jullie thuisbrengen, blaas Ik weg. Waarom doe Ik dat? Omdat míjn huis in puin ligt en jullie alleen maar hard werken aan jullie eigen huizen. Daarom valt er geen dauw en geen regen op het land en zijn de oogsten slecht. Want Ik heb droogte laten komen over het land en de bergen, over het graan, de druiven, de olijfbomen en alle andere vruchten, over mensen en dieren en al het werk dat zij doen." Zerubbabel (de zoon van Sealtiël), hogepriester Jozua (de zoon van Jozadak) en alle anderen die van het volk waren overgebleven, gehoorzaamden aan wat Haggaï namens God tegen hen zei. Ze hadden ontzag voor hun Heer God. En Haggaï, de boodschapper van de Heer, zei namens de Heer tegen het volk: "De Heer zegt: Ik ben met jullie." En de Heer moedigde Zerubbabel, hogepriester Jozua en alle anderen die van het volk waren overgebleven aan, om de tempel te herbouwen. Toen gingen ze weer verder bouwen aan de tempel van hun God, de Heer van de hemelse legers.