Habakuk 1:12-17
Habakuk 1:12-17 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Zijt Gij niet van ouds af de HEERE, mijn God, mijn Heilige? Wij zullen niet sterven; o HEERE! tot een oordeel hebt Gij hem gesteld, en o Rots! om te straffen, hebt Gij hem gegrondvest. Gij zijt te rein van ogen, dan dat Gij het kwade zoudt zien, en de kwelling kunt Gij niet aanschouwen; waarom zoudt Gij aanschouwen die trouwelooslijk handelen? Waarom zoudt Gij zwijgen, als de goddeloze dien verslindt, die rechtvaardiger is dan hij? En waarom zoudt Gij de mensen maken, als de vissen der zee, als het kruipend gedierte, dat geen heerser heeft? Hij trekt ze allen met den angel op, hij vergadert ze in zijn garen, en hij verzamelt ze in zijn net; daarom verblijdt en verheugt hij zich. Daarom offert hij aan zijn garen, en rookt aan zijn net; want door dezelve is zijn deel vet geworden, en zijn spijze smoutig. Zal hij dan daarom altoos zijn garen ledig maken, en zal hij niet verschonen, met altoos de volken te doden?
Habakuk 1:12-17 Herziene Statenvertaling (HSV)
Bent U niet van oudsher de HEERE, mijn God, mijn Heilige? Wij zullen niet sterven. HEERE, U hebt hem gesteld tot een oordeel. Rots, U hebt hem gegrondvest om te straffen. U bent te rein van ogen om het kwade aan te zien, moeite kunt U niet aanschouwen. Waarom aanschouwt U wie trouweloos handelen, zwijgt U, wanneer een goddeloze hem verslindt die rechtvaardiger is dan hijzelf? U maakt de mensen als vissen in de zee, als kruipende dieren, die geen heerser hebben. Hij haalt ze alle met een vishaak op, brengt ze bijeen met zijn sleepnet, en verzamelt ze met zijn werpnet. Daarom verblijdt en verheugt hij zich. Daarom offert hij aan zijn sleepnet, brengt hij een reukoffer aan zijn werpnet, want daardoor is zijn vangst groot en zijn voedsel overvloedig. Mag hij daarom zijn sleepnet blijven leegmaken, volken zonder medelijden blijven doden?
Habakuk 1:12-17 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Zijt Gij niet vanouds, HERE, mijn God, mijn Heilige? Wij sterven niet. HERE, tot een oordeel hebt Gij hem gesteld, en, o Rots! om te tuchtigen hebt Gij hem bestemd. Gij, die te rein van ogen zijt om het kwaad te zien, en die het onrecht niet kunt aanschouwen, waarom aanschouwt Gij de trouwelozen en zwijgt Gij, als de goddeloze verslindt hem die rechtvaardiger is dan hij, zodat Gij de mensen maakt als vissen der zee, als het kruipend gedierte, dat geen heerser heeft? Hen allen trekt hij op met de haak, sleept ze in zijn net en vergadert ze in zijn zegen; daarom is hij verblijd en hij jubelt. Daarom slacht hij offers voor zijn net en ontsteekt ze voor zijn zegen; want door deze is zijn deel vet en zijn spijs overvloedig. Zal hij daarom zijn net ledigen, en voortdurend volkeren doden zonder mededogen?
Habakuk 1:12-17 Het Boek (HTB)
Och HERE, mijn heilige God, U die eeuwig leeft: zou U met dit alles het plan hebben ons weg te vagen? Natuurlijk niet! HERE, onze rots, U besloot de Chaldeeën te laten komen om ons te straffen en terecht te wijzen vanwege onze zonden. U, die te reine ogen hebt om kwaad en onrecht te kunnen aanzien, hoe kunt U die verraders toelaten? Waarom doet U niets wanneer die goddeloze volken ons, die rechtvaardiger zijn dan zij, vernietigen? Waarom behandelt u de mensen als vissen die gevangen en gedood worden, als kruipende dieren die geen leider hebben om hen te verdedigen tegen de vijand? Moeten wij aan hun haken worden opgevist of uit hun netten worden gehaald terwijl zij juichen over hun vangst? Dan brengen zij offers aan hun netten en branden er wierook voor. ‘Dit zijn de goden waaraan wij onze vette buit en overvloedige maaltijd te danken hebben!’ zeggen zij. Mogen zij maar altijd zo doorgaan? Mogen zij voortdurend andere volken meedogenloos blijven vernietigen?
Habakuk 1:12-17 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Habakuk zegt: "Maar Heer, U bent toch altijd onze God geweest? U bent toch mijn heilige God? Wij zullen toch niet sterven? Heer, U stuurt de vijand op ons af. U gebruikt hen om ons te straffen, U, de God op wie wij vertrouwen! Heer, U bent volmaakt! U kan kwaad niet toestaan. U kan oneerlijkheid niet verdragen. Hoe kunt U dan toestaan wat dit vreselijke volk ons volk aandoet? Hoe kunt U verdragen dat ze een volk veroveren dat beter is dan zij? Waarom laat U hen de mensen vangen als vissen in de zee, als weerloze diertjes die geen meester hebben? Ze vangen de volken, slaan ze aan de haak, vangen ze in hun net, slepen ze bij elkaar. Ze zijn blij en juichen over hun buit. Ze brengen offers voor hun net, om het te danken dat ze zoveel hebben gevangen. Want dankzij hun netten hebben ze zoveel te eten. Hoelang mogen ze hun net nog leegschudden? Hoelang mogen ze nog zonder medelijden volken doden?"