Genesis 41:37-57

Genesis 41:37-57 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

En dit woord was goed in de ogen van Farao, en in de ogen van al zijn knechten. Zo zeide Farao tot zijn knechten: Zouden wij wel een man vinden als dezen, in welken Gods Geest is? Daarna zeide Farao tot Jozef: Naardien God u dit alles heeft verkondigd, zo is er niemand zo verstandig en wijs, als gij. Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal al mijn volk de hand kussen; alleen dezen troon zal ik groter zijn dan gij. Voorts sprak Farao tot Jozef: Zie, ik heb u over gans Egypteland gesteld. En Farao nam zijn ring van zijn hand af, en deed hem aan Jozefs hand, en liet hem fijne linnen klederen aantrekken, en legde hem een gouden keten aan zijn hals; En hij deed hem rijden op den tweeden wagen, dien hij had; en zij riepen voor zijn aangezicht: Knielt! Alzo stelde hij hem over gans Egypteland. En Farao zeide tot Jozef: Ik ben Farao! doch zonder u zal niemand zijn hand of zijn voet opheffen in gans Egypteland. En Farao noemde Jozefs naam Zafnath Paänéah, en gaf hem Asnath, de dochter van Potifera, overste van On, tot een vrouw; en Jozef toog uit door het land van Egypte. Jozef nu was dertig jaren oud, als hij stond voor het aangezicht van Farao, koning van Egypte; en Jozef ging uit van Farao’s aangezicht, en hij toog door gans Egypteland. En het land bracht voort, in de zeven jaren des overvloeds, bij handvollen. En hij vergaderde alle spijze der zeven jaren, die in Egypteland was, en deed de spijze in de steden; de spijze van het veld van elke stad, hetwelk rondom haar was, deed hij daar binnen. Alzo bracht Jozef zeer veel koren bijeen, als het zand der zee, totdat men ophield te tellen: want daarvan was geen getal. En Jozef werden twee zonen geboren, eer er een jaar des hongers aankwam, die Asnath, de dochter van Potifera, overste van On, hem baarde. En Jozef noemde den naam des eerstgeborenen Manasse; want, zeide hij God heeft mij doen vergeten al mijn moeite, en het ganse huis mijns vaders. En den naam des tweeden noemde hij Efraïm; want, zeide hij God heeft mij doen wassen in het land mijner verdrukking. Toen eindigden de zeven jaren des overvloeds, die in Egypte geweest was. En de zeven jaren des hongers begonnen aan te komen, gelijk als Jozef gezegd had. En er was honger in al de landen; maar in gans Egypteland was brood. Als nu gans Egypteland hongerde, riep het volk tot Farao om brood; en Farao zeide tot alle Egyptenaren: Gaat tot Jozef, doet wat hij u zegt. Als dan honger over het ganse land was, zo opende Jozef alles, waarin iets was, en verkocht aan de Egyptenaren; want de honger werd sterk in Egypteland. En alle landen kwamen in Egypte tot Jozef, om te kopen; want de honger was sterk in alle landen.

Genesis 41:37-57 Het Boek (HTB)

De farao en zijn adviseurs zagen wel wat in Jozefs voorstellen. Zij bespraken wie de leiding moest krijgen over die enorme onderneming. Toen zei de farao: ‘Wie kan dat beter doen dan Jozef? Hij is een man die duidelijk vervuld is met de Geest van God.’ Toen wendde de farao zich tot Jozef en zei: ‘Aangezien God u de betekenis van de dromen heeft ingegeven, bent u de meest wijze man in het land! Ik benoem u daarom tot leider van de voedselverzameling. Ik geef u een blanco volmacht in het hele land. U zult alleen aan mij verantwoording schuldig zijn.’ Na die woorden schoof de farao zijn zegelring aan Jozefs vinger als teken van zijn koninklijke volmacht. Hij gaf hem prachtige kleren, hing een gouden keten om zijn hals en verklaarde plechtig: ‘Ik stel u aan als leider over het hele land Egypte.’ De farao gaf Jozef zijn tweede rijtuig en overal waar hij verscheen, werd voor hem uit geroepen: ‘Kniel!’ En de farao verklaarde tegenover Jozef: ‘Ik, de koning van Egypte, zweer dat mijn land u zal gehoorzamen.’ Voortaan noemde de farao Jozef ‘Safenat-Paneach’ (Uitlegger van Geheimen) en gaf hem Asnat, de dochter van Potifera, de priester van On (Heliopolis), tot vrouw. Zo werd Jozef van gevangene in één keer de machtigste man in het land. Hij was dertig jaar toen hij bij de farao in dienst kwam. Jozef verliet hierna het paleis van de farao en begon een rondreis door het hele land. En ja, de zeven jaren die volgden, zorgden voor enorme oogsten. In die jaren verzamelde Jozef een deel van de oogsten in het hele land en sloeg dat voedsel op in de steden. De magazijnen werden zo vol dat men ermee was gestopt alles te tellen, er was geen beginnen aan. Voordat het eerste jaar van de hongersnood aanbrak, had Jozef twee zonen gekregen bij zijn vrouw Asnat. Jozef noemde zijn oudste zoon Manasse (Hij die doet vergeten) en zei: ‘God heeft mij deze zoon gegeven om mij het verdriet uit mijn jeugd en het verlies van mijn thuis te doen vergeten.’ De tweede zoon noemde hij Efraïm (Vruchtbaar) en hij zei: ‘God heeft mij vruchtbaar gemaakt in dit land, waar ik als slaaf kwam.’ Zo gingen de zeven voorspoedige jaren voorbij. Toen begonnen de zeven jaren van hongersnood, precies zoals Jozef had voorspeld. Ook in de omringende landen mislukten de oogsten, maar de Egyptische opslagplaatsen zaten vol graan. Toen de Egyptenaren ook honger begonnen te lijden, smeekten zij de farao om eten en hij stuurde hen naar Jozef. ‘Doe precies wat hij zegt,’ droeg hij hun op. Terwijl de hongersnood de hele wereld in haar greep had, opende Jozef de opslagplaatsen en verkocht graan aan de Egyptenaren en aan de buitenlanders die naar Egypte kwamen om graan van hem te kopen.

Genesis 41:37-57 Herziene Statenvertaling (HSV)

Deze woorden waren goed in de ogen van de farao en in de ogen van al zijn dienaren. Daarom zei de farao tegen zijn dienaren: Zouden wij ooit iemand kunnen vinden als deze man, in wie de Geest van God is? Daarop zei de farao tegen Jozef: Aangezien God u dit alles heeft bekendgemaakt, is er niemand zo verstandig en wijs als u. U zult zelf over mijn huis gaan en heel mijn volk zal uw bevel eerbiedigen; alleen wat de troon betreft, zal ik meer aanzien hebben dan u. Verder zei de farao tegen Jozef: Zie, ik stel u hierbij aan over heel het land Egypte. Toen nam de farao zijn ring van zijn hand en deed hem aan Jozefs hand; hij liet hem kleren van fijn linnen aantrekken en hing een gouden keten om zijn hals. Hij liet hem rijden op de tweede wagen die hij had, en ze riepen voor hem uit: Kniel! Zo stelde hij hem aan over heel het land Egypte. De farao zei tegen Jozef: Ik ben de farao, maar zonder uw goedvinden zal in heel het land Egypte niemand zijn hand of zijn voet optillen. De farao gaf Jozef de naam Zafnath Paäneah en gaf hem Asnath, de dochter van Potifera, een priester uit On, tot vrouw. En Jozef vertrok en reisde het land Egypte door. En Jozef was dertig jaar oud, toen hij bij de farao, de koning van Egypte, in dienst trad. Toen ging Jozef bij de farao weg en trok heel het land Egypte door. Het land bracht in de zeven jaren van overvloed bij handen vol op, en hij bracht al het voedsel van de zeven jaren dat in het land Egypte was, bijeen en sloeg het voedsel op in de steden; het voedsel van de akkers van elke stad, die eromheen lagen, sloeg hij binnen die stad op. Jozef sloeg zeer veel koren op, als zand van de zee, totdat men ophield met tellen, want er was geen tellen meer aan. Nog voor er een jaar van honger kwam, werden bij Jozef twee zonen geboren, die Asnath, de dochter van Potifera, een priester uit On, hem baarde. Jozef gaf de eerstgeborene de naam Manasse. Want, zei hij, God heeft mij al mijn moeite en heel mijn familie doen vergeten. De tweede gaf hij de naam Efraïm. Want, zei hij, God heeft mij vruchtbaar doen worden in het land van mijn verdrukking. Toen eindigden de zeven jaren van overvloed die er in het land Egypte geweest waren, en begonnen de zeven jaren van hongersnood te komen, zoals Jozef gezegd had. Er was honger in alle landen, maar in heel het land Egypte was brood. Toen ook heel het land Egypte honger kreeg, schreeuwde het volk bij de farao om brood, en de farao zei tegen alle Egyptenaren: Ga naar Jozef en doe wat hij u zegt. Toen er honger in heel het land was, opende Jozef alle korenschuren en verkocht koren aan de Egyptenaren, want de honger werd sterk in het land Egypte. Uit alle landen kwamen ze in Egypte bij Jozef koren kopen, want de honger was in alle landen sterk.

Genesis 41:37-57 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Dit voorstel nu was goed in de ogen van Farao en in de ogen van al zijn dienaren. En Farao zeide tot zijn dienaren: Zouden wij iemand kunnen vinden als deze, een man, in wie de Geest Gods is? En Farao zeide tot Jozef: Aangezien God u dit alles bekend gemaakt heeft, is er niemand zo verstandig en wijs als gij. Gij zult over mijn huis zijn, en op uw bevel zal mijn gehele volk zich voeden; alleen door de troon zal ik boven u staan. Voorts zeide Farao tot Jozef: Zie, ik stel u aan over het gehele land Egypte. Daarop trok Farao zijn zegelring van zijn hand en deed hem aan Jozefs hand; hij bekleedde hem met linnen klederen, en hing een gouden keten om zijn hals. En hij liet hem rijden op de tweede wagen die hij had, en men riep voor hem uit: Eerbied! Aldus stelde hij hem aan over het gehele land Egypte. Ook zeide Farao tot Jozef: Ik ben Farao, maar zonder u zal niemand in het gehele land Egypte zijn hand of zijn voet opheffen. En Farao noemde Jozef: Safenat-Paneach, en hij gaf hem Asnat, de dochter van Potifera, de priester van On, tot vrouw. En Jozef ging uit, (als heer) over het land Egypte. Jozef was dertig jaar oud, toen hij voor Farao, de koning van Egypte, stond. En Jozef ging van Farao heen en trok door het gehele land Egypte. Het land nu gaf zijn opbrengst in de zeven jaren van overvloed bij handen vol, en hij verzamelde al het voedsel der zeven jaren, dat in het land Egypte was, en hij sloeg het voedsel in steden op; de opbrengst van de velden die om elke stad gelegen waren, sloeg hij daarin op. En Jozef hoopte koren op als zand der zee, geweldig veel, zodat men ophield te tellen, want er was geen tellen aan. En voordat er een jaar van hongersnood kwam, werden Jozef twee zonen geboren, die Asnat, de dochter van Potifera, de priester van On, hem baarde. Jozef gaf aan de eerstgeborene de naam Manasse, want (zeide hij): God heeft mij al mijn moeite doen vergeten, en ook het gehele huis mijns vaders. En aan de tweede gaf hij de naam Efraïm, want (zeide hij): God heeft mij vruchtbaar gemaakt in het land mijner ellende. Toen de zeven jaren van overvloed, die er in het land Egypte geweest was, verstreken waren, begonnen de zeven jaren van de hongersnood te komen, zoals Jozef gezegd had; in alle landen was hongersnood, maar in het gehele land Egypte was brood. Toen het gehele land Egypte honger leed, en het volk tot Farao om brood riep, zeide Farao tot alle Egyptenaren: Gaat tot Jozef; doet wat hij u zegt. Toen de hongersnood nu over de gehele aarde heerste, opende Jozef alle schuren en verkocht koren aan de Egyptenaren; want de honger was sterk in het land Egypte. En de gehele wereld kwam naar Egypte om bij Jozef koren te kopen, want de honger was sterk op de gehele aarde.

Genesis 41:37-57 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

De farao en al zijn dienaren vonden het een goed plan. Daarom zei de farao tegen zijn dienaren: "Zouden we iemand kunnen vinden die wijzer is dan deze man? Gods Geest woont in hem!" Tegen Jozef zei hij: "Omdat God dit aan jou heeft verteld, is er niemand zo verstandig en wijs als jij. Jij zal de leiding over mijn hele paleis krijgen en mijn hele volk zal jou in alles gehoorzamen. Alleen door de troon zal ik belangrijker zijn dan jij. Maar ik geef jou de leiding over heel Egypte." De farao deed zijn zegelring af en schoof hem aan Jozefs hand. Hij gaf hem mooie linnen kleren en hing een gouden ketting om zijn hals. Hij liet hem rijden in de op één na mooiste wagen. Er moesten dienaren voor hem uit lopen die riepen: "Buig! Buig!" Zo gaf hij hem de leiding over heel Egypte. De farao zei tegen Jozef: "Ik ben en blijf de koning. Maar zonder jouw toestemming zal niemand in heel Egypte een vinger bewegen of een voet verzetten." De farao noemde Jozef voortaan Zafnat Paänea (= 'redder van de wereld'). Hij liet hem trouwen met Asnat, de dochter van Potifera, de priester van On. En Jozef reisde door heel Egypte. Jozef was 30 jaar toen hij bij de koning van Egypte moest komen. En Jozef vertrok uit het paleis en reisde voor zijn werk door het hele land Egypte. In de zeven jaren van overvloed werden er grote oogsten binnengehaald. In die zeven jaren verzamelde Jozef al het graan in Egypte. Hij bewaarde het in de steden. In alle steden bewaarde hij het graan van de akkers die rondom die steden lagen. De hoeveelheid graan die Jozef verzamelde, was zo ontelbaar als het zand langs de zee. De mensen stopten met het te wegen, want het was zoveel dat het niet meer te wegen was. Voordat de jaren van hongersnood begonnen, kregen Jozef en Asnat, de dochter van Potifera, de priester van On, twee zonen. Jozef noemde zijn eerste zoon Manasse (= 'Hij helpt mij vergeten'). "Want," zei hij, "God heeft ervoor gezorgd dat ik al mijn verdriet en ellende en mijn familie kon vergeten." Zijn tweede zoon noemde hij Efraïm (= 'Hij maakt mij vruchtbaar'). "Want," zei hij, "God heeft mijn ellende hier gebruikt voor iets goeds." Toen waren de zeven jaren van overvloed in Egypte voorbij. De zeven jaren van hongersnood begonnen, zoals Jozef gezegd had. In alle landen was hongersnood, maar in heel Egypte was brood. Want toen iedereen in Egypte honger kreeg en het volk bij de farao om brood riep, zei de farao tegen de Egyptenaren: "Ga naar Jozef en doe wat hij zegt." Toen in het hele land hongersnood ontstond, deed Jozef de voorraadschuren open en verkocht graan aan de Egyptenaren. Want er was grote honger in Egypte. Uit alle landen kwamen de mensen naar Egypte om bij Jozef graan te kopen. Want er was overal hongersnood.