Genesis 41:1-32
Genesis 41:1-32 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En het geschiedde ten einde van twee volle jaren, dat Farao droomde, en ziet, hij stond aan de rivier. En ziet, uit de rivier kwamen op zeven koeien, schoon van aanzien, en vet van vlees, en zij weidden in het gras. En ziet, zeven andere koeien kwamen na die op uit de rivier, lelijk van aanzien, en dun van vlees; en zij stonden bij de andere koeien aan den oever der rivier. En die koeien, lelijk van aanzien, en dun van vlees, aten op die zeven koeien, schoon van aanzien en vet. Toen ontwaakte Farao. Daarna sliep hij en droomde andermaal; en ziet, zeven aren rezen op, in een halm, vet en goed. En ziet, zeven dunne en van den oostenwind verzengde aren schoten na dezelve uit. En de dunne aren verslonden de zeven vette en volle aren. Toen ontwaakte Farao, en ziet, het was een droom. En het geschiedde in den morgenstond, dat zijn geest verslagen was, en hij zond heen, en riep al de tovenaars van Egypte, en al de wijzen, die daarin waren; en Farao vertelde hun zijn droom; maar er was niemand, die ze aan Farao uitlegde. Toen sprak de overste der schenkers tot Farao, zeggende: Ik gedenk heden aan mijn zonden. Farao was zeer vertoornd op zijn dienaars, en leverde mij in bewaring ten huize van den overste der trawanten, mij en den overste der bakkers. En in een nacht droomden wij een droom, ik en hij; wij droomden elk naar de uitlegging zijns drooms. En aldaar was bij ons een Hebreeuws jongeling, een knecht van den overste der trawanten; en wij vertelden ze hem, en hij legde ons onze dromen uit; een ieder legde hij ze uit, naar zijn droom. En gelijk hij ons uitlegde, alzo is het geschied; mij heeft hij hersteld in mijn staat, en hem gehangen. Toen zond Farao en riep Jozef en zij deden hem haastelijk uit den kuil komen; en men schoor hem, en men veranderde zijn klederen; en hij kwam tot Farao. En Farao sprak tot Jozef: Ik heb een droom gedroomd, en er is niemand, die hem uitlegge; maar ik heb van u horen zeggen, als gij een droom hoort, dat gij hem uitlegt. En Jozef antwoordde Farao, zeggende: Het is buiten mij! God zal Farao’s welstand aanzeggen. Toen sprak Farao tot Jozef: Zie, in mijn droom stond ik aan den oever der rivier; En zie, uit de rivier kwamen op zeven koeien, vet van vlees en schoon van gedaante, en zij weidden in het gras. En zie, zeven andere koeien kwamen op na deze, mager en zeer lelijk van gedaante, rank van vlees; ik heb dergelijke van lelijkheid niet gezien in het ganse Egypteland. En die ranke en lelijke koeien aten die eerste zeven vette koeien op; Dewelke in haar buik inkwamen; maar men merkte niet, dat ze in haar buik ingekomen waren; want haar aanzien was lelijk, gelijk als in het begin. Toen ontwaakte ik. Daarna zag ik in mijn droom, en zie, zeven aren rezen op in een halm, vol en goed. En zie, zeven dorre, dunne en van den oostenwind verzengde aren, schoten na dezelve uit; En de zeven dunne aren verslonden die zeven goede aren. En ik heb het den tovenaars gezegd; maar er was niemand, die het mij verklaarde. Toen zeide Jozef tot Farao: De droom van Farao is één; hetgeen God is doende, heeft Hij Farao te kennen gegeven. Die zeven schone koeien zijn zeven jaren; die zeven schone aren zijn ook zeven jaren; de droom is één. En die zeven ranke en lelijke koeien, die na gene opkwamen, zijn zeven jaren; en die zeven ranke van den oostenwind verzengde aren zullen zeven jaren des hongers wezen. Dit is het woord, hetwelk ik tot Farao gesproken heb: hetgeen God is doende, heeft Hij Farao vertoond. Zie, de zeven aankomende jaren, zal er grote overvloed in het ganse land van Egypte zijn. Maar na dezelve zullen er opstaan zeven jaren des hongers; dan zal in het land van Egypte al die overvloed vergeten worden; en de honger zal het land verteren. Ook zal de overvloed in het land niet gemerkt worden, vanwege dienzelven honger, die daarna wezen zal; want hij zal zeer zwaar zijn. En aangaande, dat die droom aan Farao ten tweeden maal is herhaald, is, omdat de zaak van God vastbesloten is, en dat God haast, om dezelve te doen.
Genesis 41:1-32 Herziene Statenvertaling (HSV)
En het gebeurde, na verloop van twee volle jaren, dat de farao droomde, en zie, hij stond aan de Nijl. En zie, uit de Nijl kwamen zeven koeien op, mooi van uiterlijk en vet van vlees, en ze graasden in het rietgras. Maar zie, na hen kwamen uit de Nijl zeven andere koeien op, lelijk van uiterlijk en mager van vlees, en ze gingen bij de andere koeien aan de oever van de Nijl staan. En de koeien die lelijk van uiterlijk en mager van vlees waren, aten de zeven koeien die mooi van uiterlijk en vet waren op. Toen werd de farao wakker. Daarna sliep hij weer in en droomde voor de tweede maal. En zie, zeven aren kwamen op in één halm, dik en mooi. En zie, daarna kwamen er zeven dunne en door de oostenwind verschroeide aren op. De dunne aren verslonden de zeven dikke en volle aren. Toen werd de farao wakker, en zie, het was een droom! En het gebeurde de volgende morgen dat zijn geest verontrust was. Hij stuurde boden en liet al de magiërs van Egypte en al zijn wijzen roepen, en de farao vertelde hun zijn droom. Er was echter niemand die hem aan de farao kon uitleggen. Toen zei het hoofd van de schenkers tegen de farao: Vandaag moet ik mijn zonden in herinnering brengen. De farao was indertijd erg kwaad op zijn dienaren en liet mij in hechtenis nemen in het huis van het hoofd van de lijfwacht, mij en het hoofd van de bakkers. In dezelfde nacht hadden wij allebei een droom, ik en hij; wij hadden elk onze eigen droom met zijn eigen betekenis. En er was daar een Hebreeuwse jongen bij ons, een slaaf van het hoofd van de lijfwacht. Wij vertelden ze aan hem, en hij legde onze dromen aan ons uit; aan ieder gaf hij uitleg overeenkomstig zijn droom. En zoals hij ze ons uitlegde, zo is het gebeurd: mij heeft de farao in mijn ambt hersteld en hem heeft hij opgehangen. Toen stuurde de farao boden en liet Jozef roepen. Zij haalden hem snel uit de kerker; men schoor hem, verwisselde zijn kleren, en hij kwam bij de farao. De farao zei tegen Jozef: Ik heb een droom gehad, en er is niemand die hem kan uitleggen, maar ik heb over u horen zeggen dat u, als u een droom hoort, hem kunt uitleggen. Jozef antwoordde de farao: Dat is niet aan mij, maar God zal antwoorden wat het welzijn van de farao dient. Toen sprak de farao tot Jozef: Zie, in mijn droom stond ik aan de oever van de Nijl. En zie, uit de Nijl kwamen zeven koeien op, vet van vlees en mooi van gestalte, en ze graasden in het rietgras. Maar zie, na hen kwamen er zeven andere koeien op, zwak, zeer lelijk van gestalte en mager van vlees. Ik heb in heel het land Egypte nog nooit zoiets lelijks gezien. Die magere en lelijke koeien aten die zeven eerste, vette koeien op. Die kwamen in hun buik, maar het was niet te merken dat ze in hun buik waren gekomen, want hun uiterlijk was even lelijk als in het begin. Toen werd ik wakker. Vervolgens zag ik in mijn droom, en zie, zeven aren kwamen op in één halm, vol en mooi. En zie, daarna kwamen er zeven dorre, dunne, door de oostenwind verschroeide aren op. En de zeven dunne aren verslonden die zeven mooie aren. Dit heb ik ook tegen de magiërs gezegd, maar er was niemand die mij de betekenis kon vertellen. Toen zei Jozef tegen de farao: De dromen van de farao zijn één. God heeft de farao bekendgemaakt wat Hij gaat doen. Die zeven mooie koeien betekenen zeven jaren, die zeven mooie aren betekenen ook zeven jaren; de dromen zijn één. Die zeven magere en lelijke koeien, die na hen opkwamen, zijn zeven jaren; die zeven lege, door de oostenwind verschroeide aren zullen zeven jaren van honger zijn. Dit is het woord dat ik zojuist tot de farao gesproken heb: God heeft aan de farao laten zien wat Hij gaat doen. Zie, de komende zeven jaren zal er in heel het land Egypte een grote overvloed zijn. Maar daarna zullen er zeven jaren van hongersnood aanbreken; dan zal al die overvloed in het land Egypte vergeten zijn, en de honger zal het land verwoesten. Ook zal er niets meer van de overvloed te merken zijn in het land, vanwege de honger die daarna zal komen, want die zal zeer zwaar zijn. Dat de farao deze droom twee keer gekregen heeft, is omdat de zaak bij God vaststaat en God Zich haast om die uit te voeren.
Genesis 41:1-32 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Na verloop van twee volle jaren droomde Farao, dat hij aan de Nijl stond. En zie, uit de Nijl kwamen zeven koeien op, mooi van uiterlijk en vet van vlees, en zij weidden in het oevergras. Maar zie, zeven andere koeien kwamen na deze op uit de Nijl, lelijk van uiterlijk en mager van vlees, en zij gingen naast die koeien staan aan de oever van de Nijl. En de koeien die lelijk van uiterlijk en mager van vlees waren, aten de zeven koeien op, die mooi van uiterlijk en vet waren. Toen ontwaakte Farao. Daarna sliep hij weer in en droomde ten tweeden male, en zie, zeven dikke en mooie aren schoten op uit één halm. Maar zie, zeven dunne en door de oostenwind verzengde aren ontsproten na deze. En de dunne aren verslonden de zeven dikke en volle aren. Toen ontwaakte Farao, en het was een droom. De volgende morgen was zijn geest onrustig en hij ontbood al de geleerden en al de wijzen van Egypte, en Farao vertelde hun zijn dromen, maar er was niemand, die ze Farao kon uitleggen. Toen sprak de overste der schenkers tot Farao: Heden moet ik mijn zonden in herinnering brengen. Farao was toornig op zijn dienaren, en zette mij in hechtenis in het huis van de overste der lijfwacht, mij en de overste der bakkers. In één zelfde nacht nu hadden wij een droom, ik en hij, ieder had een droom met een eigen betekenis. Nu was daar bij ons een Hebreeuwse jongeman, een slaaf van de overste der lijfwacht, en wij vertelden hem onze dromen, en hij legde ze ons uit; aan ieder gaf hij uitleg naar zijn droom. En zoals hij ons uitgelegd had, zo is het gebeurd; mij herstelde Farao weer in mijn ambt, hem liet hij ophangen. Toen ontbood Farao Jozef, en zij haalden hem ijlings uit de kerker; men schoor hem en gaf hem andere klederen, en hij kwam bij Farao. Toen zeide Farao tot Jozef: Ik heb een droom gehad, en er is niemand, die hem kan uitleggen, maar ik heb van u horen zeggen: Gij behoeft een droom maar te horen om hem te kunnen uitleggen. En Jozef antwoordde Farao: Geenszins; God zal Farao’s welzijn verkondigen. Toen sprak Farao tot Jozef: In mijn droom stond ik aan de oever van de Nijl. En zie, uit de Nijl kwamen zeven koeien op, vet van vlees en mooi van gedaante, en zij weidden in het oevergras. Maar zie, zeven andere koeien kwamen na deze op, schraal, zeer lelijk van gedaante en mager van vlees; ik heb nooit zulke lelijke als deze gezien in het gehele land Egypte. En de magere en lelijke koeien aten de zeven eerste, vette koeien op. Toen deze in haar maag gekomen waren, was daarvan niets te merken; zij bleven er even lelijk uitzien als tevoren. Toen ontwaakte ik. Verder zag ik in mijn droom, en zie, zeven aren schoten op uit één halm, vol en mooi. Maar zie, zeven dorre, dunne en door de oostenwind verzengde aren ontsproten na deze. En de dunne aren verslonden de zeven mooie aren. En ik heb dit de geleerden gezegd, maar er is niemand, die het mij kan verklaren. Toen zeide Jozef tot Farao: Farao’s dromen zijn één; God heeft Farao bekend gemaakt, wat Hij zal doen. De zeven mooie koeien, dat zijn zeven jaren, en de zeven mooie aren, dat zijn zeven jaren; de dromen zijn één. En de zeven magere en lelijke koeien, die na deze opkwamen, dat zijn zeven jaren, en de zeven loze, door de oostenwind verzengde aren betekenen zeven jaren van hongersnood. Dit bedoelde ik, toen ik tot Farao sprak: God heeft Farao getoond, wat Hij zal doen. Zie, er komen zeven jaren, waarin grote overvloed in het gehele land Egypte wezen zal. Daarna zullen zeven jaren van hongersnood aanbreken; dan zal al de overvloed in het land Egypte vergeten zijn en de honger het land verteren. Van de overvloed zal men daarna in het land niets meer merken vanwege die hongersnood, want die zal zeer zwaar zijn. Dat de droom tot tweemaal toe aan Farao herhaald is, wil zeggen, dat de zaak bij God vaststaat, en dat God die haastig zal volbrengen.
Genesis 41:1-32 Het Boek (HTB)
Op een nacht, twee jaar later, droomde de farao dat hij aan de oever van de rivier de Nijl stond. Plotseling zag hij zeven mooie, vette koeien uit de rivier komen, die op de oever begonnen te grazen. Daarna kwamen nog zeven koeien uit de rivier, maar die waren zo mager dat je hun ribben kon tellen. De magere koeien naderden de vette koeien en aten die op! Op dat moment werd de farao wakker. Hij viel al snel weer in slaap en kreeg een tweede droom. Nu zag hij een korenhalm met zeven mooie, dikke aren eraan. Maar opeens kwamen er zeven schrale, door de hete oostenwind verschroeide aren bij. En deze schrale aren slokten de zeven dikke aren op! Toen werd de farao wakker en realiseerde zich dat hij had gedroomd. De volgende morgen dacht hij echter na over de dromen, maar kon niet bedenken wat zij mochten betekenen. Hij ontbood alle geleerden en wijzen uit het land en vertelde hun zijn dromen, maar geen van hen kon vertellen wat de dromen betekenden. Toen kwam de wijnproever bij de farao en zei: ‘Nu herinner ik me mijn zonde! Een tijd geleden vielen enkelen van ons in ongenade en u liet het hoofd van de bakkerij en mij opsluiten in de gevangenis van het hoofd van de lijfwacht. Op een nacht hadden wij allebei een droom, maar allebei met een andere betekenis. Wij vertelden die aan een jonge Hebreeuwse man, een slaaf van het hoofd van de lijfwacht, die daar werkte en hij heeft deze voor ons uitgelegd. Alles wat hij zei, kwam uit: ik werd in mijn functie hersteld en de bakker werd ter dood gebracht en op een paal gespietst.’ De farao stuurde direct iemand naar de gevangenis om Jozef te halen. Jozef werd uit de kerker gelaten en mocht zich scheren en behoorlijke kleren aantrekken. Zo verscheen hij voor de farao. ‘Ik heb de afgelopen nacht een droom gehad,’ zei de farao, ‘en geen van deze mensen kan mij vertellen wat hij betekent. Ik heb gehoord dat jij dromen kunt uitleggen en daarom heb ik je hier laten komen.’ ‘Ik kan geen dromen uitleggen,’ antwoordde Jozef. ‘Maar God zal u de betekenis vertellen!’ De farao vertelde opnieuw wat hij had gedroomd. ‘Ik stond aan de oever van de Nijl,’ begon hij, ‘toen plotseling zeven vette en gezond uitziende koeien uit de rivier kwamen en op de oever begonnen te grazen. Maar toen kwamen er zeven andere koeien uit de rivier. Die waren mager en uitgemergeld. Zulke lelijke dieren heb ik in het hele land nog nooit gezien! Die magere koeien aten de vette koeien die het eerst uit de rivier waren gekomen, op. Maar toch bleven zij net zo mager als daarvoor! Toen werd ik wakker. Diezelfde nacht had ik nog een droom. Nu zag ik zeven aren op een korenhalm en alle zeven waren even mooi en dik. Toen kwamen, uit diezelfde halm, zeven verschroeide en schrale aren tevoorschijn. En die schrale aren slokten de vette aren op! Dit heb ik ook aan de geleerden verteld, maar zij konden mij de betekenis van de dromen niet uitleggen.’ ‘Beide dromen hebben dezelfde betekenis,’ vertelde Jozef aan de farao. ‘God heeft u verteld wat Hij gaat doen in het land Egypte. De zeven vette koeien (en ook de zeven dikke aren) geven aan dat er zeven voorspoedige jaren komen. De zeven magere koeien (en ook de zeven schrale aren) betekenen dat de zeven voorspoedige jaren zullen worden gevolgd door zeven jaren hongersnood. Zo heeft God u laten zien wat Hij van plan is. De komende zeven jaren zullen grote voorspoed brengen in heel Egypte. Maar de zeven jaren hongersnood die daarop volgen, zullen zo vreselijk zijn dat alle voorspoed wordt vergeten. De honger zal het land uitmergelen. De hongersnood zal zo erg zijn dat zelfs de herinnering aan de voorspoedige jaren zal vervagen. Dat u tweemaal hetzelfde hebt gedroomd, wil zeggen dat het zeker gaat gebeuren en al snel ook, want God heeft het zo beslist.
Genesis 41:1-32 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Twee hele jaren later had de farao een droom. In zijn droom stond hij bij de rivier. Uit de rivier kwamen zeven koeien omhoog. Het waren dikke, mooie koeien. Ze begonnen in het gras langs de rivier te grazen. Maar er kwamen nóg zeven koeien omhoog uit de rivier: magere, lelijke koeien. Ze gingen bij de andere koeien staan die uit de rivier waren gekomen. En de magere, lelijke koeien aten de zeven dikke, mooie koeien op. Toen werd de farao wakker. Daarna viel hij weer in slaap. Hij kreeg voor de tweede keer een droom. Zeven dikke, mooie koren-aren groeiden uit één stengel. Daarna groeiden er uit diezelfde stengel ook nog zeven dunne aren. Ze waren verdroogd door de hete oostenwind. En de zeven dunne aren aten de zeven dikke, volle aren op. Toen werd de farao wakker. Het was maar een droom. De volgende morgen was hij erg onrustig over wat hij had gedroomd. Hij liet alle tovenaars en wijze mannen van Egypte komen en vertelde hun zijn dromen. Maar niemand van hen kon de dromen uitleggen. Toen zei de wijnschenker tegen de farao: "Ik moet opeens denken aan die keer dat ik iets verkeerds gedaan had. U was toen kwaad op mij en de bakker. U liet ons in de gevangenis gooien van het hoofd van de lijfwacht. Op een nacht hadden we allebei een droom, hij en ik. We hadden allebei een eigen droom, met een eigen betekenis. Er was daar ook een Hebreeuwse jongeman, een slaaf van het hoofd van de lijfwacht. We vertelden hem onze dromen en hij zei ons wat ze betekenden. Hij zei dat ik mijn baan zou terugkrijgen en dat de bakker opgehangen zou worden. En dat is ook gebeurd." Toen liet de farao Jozef halen. Ze haalden hem haastig uit de kerker. Ze schoren hem en gaven hem andere kleren. Toen kwam hij bij de farao. De farao zei tegen Jozef: "Ik heb een droom gehad en er is niemand die hem kan uitleggen. Maar ik heb over jou horen zeggen dat als jij een droom hoort, je gelijk kan vertellen wat de droom betekent." Jozef antwoordde de farao: "Nee, dat kan ik niet. Maar Gód zal u geruststellen." De farao vertelde Jozef wat hij gedroomd had. "In mijn droom stond ik aan de kant van de rivier. Uit de rivier kwamen zeven koeien omhoog. Mooie, dikke koeien. Ze gingen grazen in het gras langs de rivier. Daarna kwamen nóg zeven koeien omhoog uit de rivier. Magere, lelijke koeien. Ik heb in heel Egypte nog nooit zulke lelijke koeien gezien. En die magere, lelijke koeien aten de zeven eerste, dikke koeien op. Toen de magere koeien ze opgegeten hadden, was daar niets van te zien. Ze zagen er nog net zo mager uit als eerst. Toen werd ik wakker. Daarna had ik een tweede droom. Zeven koren-aren groeiden uit één stengel. Ze waren vol en mooi. Daarna groeiden er uit diezelfde stengel ook nog zeven dunne aren. Ze waren verdroogd door de hete oostenwind. En de zeven dunne aren aten de zeven mooie aren op. Ik heb dit aan de tovenaars verteld, maar niemand kon het mij uitleggen." Toen zei Jozef tegen de farao: "De twee dromen betekenen hetzelfde. God heeft u laten zien wat Hij gaat doen. De zeven mooie koeien zijn zeven jaren. En de zeven mooie aren zijn ook zeven jaren. De dromen betekenen hetzelfde. De zeven magere en lelijke koeien die na die eerste uit de rivier kwamen, zijn zeven jaren van hongersnood. De zeven lege, door de hete oostenwind verdroogde aren óók. Dit bedoelde ik daarnet: God heeft u laten zien wat Hij gaat doen. Er komen nu eerst zeven jaren met grote oogsten in het hele land Egypte. Daarna komen er zeven jaren van hongersnood. Dan zal alle overvloed in Egypte vergeten zijn. Het hele land zal honger hebben. Door de hongersnood zal er niets overblijven van de overvloed die er eerst was. Want het zal een heel zware hongersnood zijn. U heeft twee keer hetzelfde gedroomd. Dat betekent dat God vastbesloten is en dat het al heel gauw zal gebeuren.