Genesis 35:16-29

Genesis 35:16-29 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

En zij reisden van Beth-El; en er was nog een kleine streek lands om tot Efrath te komen; en Rachel baarde, en zij had het hard in haar baren. En het geschiedde, als zij het hard had in haar baren, zo zeide de vroedvrouw tot haar: Vrees niet; want dezen zoon zult gij ook hebben! En het geschiedde, als haar ziel uitging (want zij stierf), dat zij zijn naam noemde Ben-oni; maar zijn vader noemde hem Benjamin. Alzo stierf Rachel; en zij werd begraven aan den weg naar Efrath, hetwelk is Bethlehem. En Jakob richtte een gedenkteken op boven haar graf, dit is het gedenkteken van Rachels graf tot op dezen dag. Toen verreisde Israël, en hij spande zijn tent op gene zijde van Migdal-Eder. En het geschiedde, als Israël in dat land woonde, dat Ruben heenging, en lag bij Bilha, zijns vaders bijwijf; en Israël hoorde het. En de zonen van Jakob waren twaalf. De zonen van Lea waren: Ruben, Jakobs eerstgeborene, daarna Simeon, en Levi, en Juda, en Issaschar, en Zebulon. De zonen van Rachel: Jozef en Benjamin. En de zonen van Bilha, Rachels dienstmaagd: Dan en Nafthali. En de zonen van Zilpa, Lea’s dienstmaagd: Gad en Aser. Deze zijn de zonen van Jakob, die hem geboren zijn in Paddan-Aram. En Jakob kwam tot Izak, zijn vader, in Mamre, te Kirjath-Arba, hetwelk is Hebron, waar Abraham als vreemdeling had verkeerd, en Izak. En de dagen van Izak waren honderd jaren, en tachtig jaren. En Izak gaf den geest en stierf, en werd verzameld tot zijn volken, oud en zat van dagen; en zijn zonen Ezau en Jakob begroeven hem.

Genesis 35:16-29 Herziene Statenvertaling (HSV)

Zij braken op uit Bethel. Toen zij nog maar een kleine afstand af hoefden te leggen om bij Efrath te komen, baarde Rachel, en zij had het zwaar tijdens het baren. En het gebeurde, toen zij het zo zwaar had tijdens het baren, dat de vroedvrouw tegen haar zei: Wees niet bevreesd, want ook deze keer hebt u een zoon! En het gebeurde, toen haar ziel het lichaam verliet, want zij stierf, dat zij hem de naam Ben-oni gaf. Zijn vader gaf hem echter de naam Benjamin. Zo stierf Rachel en zij werd begraven langs de weg naar Efrath, dat is het tegenwoordige Bethlehem. Jakob richtte toen een gedenkteken op boven haar graf. Dat gedenkteken op het graf van Rachel staat er tot op deze dag. Toen brak Israël op en hij zette zijn tent op voorbij Migdal-Eder. En het gebeurde, toen Israël in dat land woonde, dat Ruben eropuit ging en met Bilha sliep, de bijvrouw van zijn vader; en Israël kwam dat te weten. Jakob had twaalf zonen. De zonen van Lea: Ruben, de eerstgeborene van Jakob, en daarna Simeon, Levi, Juda, Issaschar en Zebulon. De zonen van Rachel: Jozef en Benjamin. Verder de zonen van Bilha, de slavin van Rachel: Dan en Naftali. En de zonen van Zilpa, de slavin van Lea: Gad en Aser. Dit zijn de zonen van Jakob, die hem in Paddan-Aram geboren zijn. Toen kwam Jakob bij Izak, zijn vader, in Mamre bij Kirjath-Arba, het tegenwoordige Hebron, waar Abraham en Izak als vreemdelingen gewoond hadden. De dagen van Izak waren honderdtachtig jaar. Toen gaf Izak de geest en stierf en werd met zijn voorgeslacht verenigd, oud en van dagen verzadigd. En zijn zonen Ezau en Jakob begroeven hem.

Genesis 35:16-29 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Daarna braken zij op uit Betel. Toen zij nog maar een eindweegs van Efrat verwijderd waren, baarde Rachel, en zij had een moeilijke bevalling. En terwijl zij die moeilijke bevalling had, zeide de vroedvrouw tot haar: Vrees niet, ook ditmaal hebt gij een zoon. En toen haar het leven ontvlood – want zij stierf – noemde zij hem Ben-Oni, maar zijn vader noemde hem Benjamin. Zo stierf Rachel en werd begraven aan de weg naar Efrat, dat is Betlehem. En Jakob zette op haar graf een opgerichte steen, dat is de opgerichte steen van Rachels graf tot op heden. Daarna brak Israël op en spande zijn tent aan de andere zijde van Migdal-Eder. En toen Israël in dit land woonde, ging Ruben heen en lag bij Bilha, de bijvrouw van zijn vader, en Israël hoorde het. De zonen van Jakob nu waren twaalf in getal. De zonen van Lea: de eerstgeborene van Jakob, Ruben, voorts Simeon, Levi, Juda, Issakar en Zebulon. De zonen van Rachel: Jozef en Benjamin. Verder de zonen van Bilha, de slavin van Rachel: Dan en Naftali. Vervolgens de zonen van Zilpa, de slavin van Lea: Gad en Aser. Dit zijn de zonen van Jakob, die hem geboren zijn in Paddan-Aram. En Jakob kwam bij zijn vader Isaak te Mamre bij Kirjat-Arba – dat is Hebron – waar Abraham en Isaak als vreemdeling vertoefd hadden. En de dagen van Isaak waren honderd tachtig jaar. En Isaak gaf de geest en stierf en hij werd tot zijn voorgeslacht vergaderd, oud en van het leven verzadigd, en zijn zonen Esau en Jakob begroeven hem.