Genesis 32:23-32
Genesis 32:23-32 Het Boek (HTB)
Toen ging hij alleen terug naar het kamp. En daar vocht Iemand met hem tot het dag werd. En toen de Ander merkte dat Hij het gevecht niet kon winnen, sloeg Hij Jakob op de heup zodat het gewricht uit de kom schoot. Toen zei de Ander: ‘Laat Mij los, want het wordt dag.’ Maar Jakob hijgde: ‘Ik laat U niet los, voordat U mij hebt gezegend.’ ‘Hoe heet u?’ vroeg de Ander. ‘Jakob,’ was het antwoord. ‘Zo zult u niet langer heten,’ vertelde de Ander hem. ‘Voortaan heet u Israël, want u hebt met God en de mensen gestreden en overwonnen.’ Toen vroeg Jakob de Ander: ‘Wat is uw naam?’ ‘Dat moet u niet vragen,’ antwoordde de Ander. En Hij zegende Jakob daar. Jakob noemde die plaats Peniël (Het Gezicht van God) en zei: ‘Ik heb God recht in de ogen gekeken en toch is mijn leven gespaard.’ De zon was al op, toen Jakob Peniël verliet. Hij liep mank door de klap op zijn heup. Dit is de reden waarom de Israëlieten nog steeds niet het stuk van de heupspier eten, die de heup rekt.
Genesis 32:23-32 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En hij nam ze, en deed hen over die beek trekken; en hij deed overtrekken hetgeen hij had. Doch Jakob bleef alleen over; en een man worstelde met hem, totdat de dageraad opging. En toen Hij zag, dat Hij hem niet overmocht, roerde Hij het gewricht zijner heup aan, zodat het gewricht van Jakobs heup verwrongen werd, als Hij met hem worstelde. En Hij zeide: Laat Mij gaan, want de dageraad is opgegaan. Maar hij zeide: Ik zal U niet laten gaan, tenzij dat Gij mij zegent. En Hij zeide tot hem: Hoe is uw naam? En hij zeide: Jakob. Toen zeide Hij: Uw naam zal voortaan niet Jakob heten, maar Israël; want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de mensen, en hebt overmocht. En Jakob vraagde, en zeide: Geef toch Uw naam te kennen. En Hij zeide: Waarom is het, dat gij naar Mijn naam vraagt? En Hij zegende hem aldaar. En Jakob noemde den naam dier plaats Pniël: Want, zeide hij ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn ziel is gered geweest. En de zon rees hem op, als hij door Pniël gegaan was; en hij was hinkende aan zijn heup. Daarom eten de kinderen Israëls de verrukte zenuw niet, die op het gewricht der heup is, tot op dezen dag, omdat Hij het gewricht van Jakobs heup aangeroerd had, aan de verrukte zenuw.
Genesis 32:23-32 Herziene Statenvertaling (HSV)
Hij nam hen mee en liet hen de beek oversteken. Alles wat hij had, liet hij oversteken. Maar Jakob bleef alleen achter, en een Man worstelde met hem, totdat de dageraad aanbrak. En toen de Man zag dat Hij hem niet kon overwinnen, raakte Hij zijn heupgewricht aan, zodat het heupgewricht van Jakob ontwricht raakte toen Hij met hem worstelde. En Hij zei: Laat Mij gaan, want de dageraad is aangebroken. Maar hij zei: Ik zal U niet laten gaan, tenzij U mij zegent. En Hij zei tegen hem: Wat is uw naam? En hij antwoordde: Jakob. Toen zei Hij: Uw naam zal voortaan niet meer Jakob luiden, maar Israël, want u hebt met God en met mensen gestreden, en hebt overwonnen. Jakob vroeg daarop: Vertel mij toch Uw Naam. En Hij zei: Waarom vraagt u naar Mijn Naam? En Hij zegende hem daar. En Jakob gaf die plaats de naam Pniël. Want, zei hij, ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht, en mijn leven is gered. En de zon ging over hem op, toen hij door Pniël gegaan was; hij ging echter mank aan zijn heup. Daarom eten de Israëlieten tot op deze dag de heupspier niet, die zich boven het heupgewricht bevindt, omdat Hij het heupgewricht van Jakob bij de heupspier had aangeraakt.
Genesis 32:23-32 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
hij nam hen en deed hen de beek overtrekken, en hij bracht alles wat hij had naar de overzijde. Zo bleef Jakob alleen achter. En een man worstelde met hem, totdat de dag aanbrak. Toen deze zag, dat hij hem niet overmocht, sloeg hij hem op zijn heupgewricht, zodat Jakobs heupgewricht ontwricht werd, terwijl hij met hem worstelde. Toen zeide hij: Laat mij gaan, want de dageraad is gekomen. Maar hij zeide: Ik laat u niet gaan, tenzij gij mij zegent. Daarop zeide hij tot hem: Hoe is uw naam? En hij zeide: Jakob. Toen zeide hij: Uw naam zal niet meer Jakob luiden, maar Israël, want gij hebt gestreden met God en mensen, en gij hebt overmocht. Daarop vroeg Jakob: Zeg mij toch uw naam. Maar hij antwoordde: Waarom vraagt gij toch naar mijn naam? En hij zegende hem daar. En Jakob noemde de plaats Pniël, want (zeide hij) ik heb God gezien van aangezicht tot aangezicht en mijn leven is behouden gebleven. En de zon ging over hem op, toen hij door Penuël getrokken was; en hij ging mank aan zijn heup. Daarom eten de Israëlieten tot op heden de heupspier niet, die op het heupgewricht ligt, omdat Hij Jakob op het heupgewricht, aan de heupspier, geslagen had.
Genesis 32:23-32 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Daarna bracht hij zijn dieren en alles wat hij had naar de overkant. Jakob was als enige nog aan de andere kant van de beek. En Iemand worstelde met hem tot het dag begon te worden. Toen Hij merkte dat Hij Jakob niet kon overwinnen, sloeg Hij hem op zijn heupgewricht. Daardoor schoot het gewricht uit de kom tijdens de worsteling. Toen zei Hij: "Laat Me gaan, want het wordt dag." Maar Jakob zei: "Ik laat U pas los als U mij zegent." De Man vroeg: "Hoe heet je?" Hij antwoordde: "Jakob." Toen zei de Man: "Je zal niet langer Jakob (= 'verdringer') heten, maar Israël (= 'worstelaar met God'). Want je hebt op een goede manier met God en met mensen geworsteld en je hebt gewonnen." Toen vroeg Jakob: "Zeg mij alstublieft hoe U heet!" Maar de Man antwoordde: "Waarom vraag je hoe Ik heet?" En Hij zegende hem daar. En Jakob noemde die plek Pniël (= 'gezicht van God'). "Want," zei hij, "ik heb oog in oog met God gestaan en toch ben ik in leven gebleven." De zon kwam boven hem op toen hij bij Pniël overstak. Hij was kreupel aan één heup. En tot op vandaag eten de Israëlieten de spier niet die op het heupgewricht ligt, omdat Hij Jakob op het heupgewricht, op de heupspier, heeft geslagen.