Genesis 21:25-31
Genesis 21:25-31 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En Abraham berispte Abimelech ter oorzake van een waterput, die Abimelechs knechten met geweld genomen hadden. Toen zeide Abimelech: Ik heb niet geweten, wie dit stuk gedaan heeft; en ook hebt gij het mij niet aangezegd, en ik heb er ook niet van gehoord, dan heden. En Abraham nam schapen en runderen, en gaf die aan Abimelech; en die beiden maakten een verbond. Doch Abraham stelde zeven ooilammeren der kudde bijzonder. Zo zeide Abimelech tot Abraham: Wat zullen hier deze zeven ooilammeren, die gij bijzonder gesteld hebt? En hij zeide: Dat gij de zeven ooilammeren van mijn hand nemen zult, opdat het mij tot een getuigenis zij, dat ik dezen put gegraven heb. Daarom noemde men die plaats Berseba, omdat die beiden daar gezworen hadden.
Genesis 21:25-31 Herziene Statenvertaling (HSV)
Maar Abraham wees Abimelech eerst terecht over een waterput die de dienaren van Abimelech hem met geweld afgenomen hadden. Abimelech zei daarop: Ik weet niet wie dit gedaan heeft; bovendien hebt u het ook zelf niet eerder aan mij verteld, en heb ik er ook zelf niet eerder van gehoord dan vandaag. Toen nam Abraham kleinvee en runderen en gaf die aan Abimelech en zij beiden sloten een verbond. Maar Abraham zette zeven ooilammeren van het kleinvee apart. Toen zei Abimelech tegen Abraham: Wat betekenen die zeven ooilammeren hier, die u apart gezet hebt? Hij zei: U moet die zeven ooilammeren uit mijn hand aannemen, zodat het voor mij als bewijs zal dienen dat ik deze put gegraven heb. Daarom noemde men die plaats Berseba, want zij beiden hebben daar een eed gezworen.
Genesis 21:25-31 Het Boek (HTB)
Daarop beklaagde hij zich bij Abimelech over een bron die de dienaren van de koning zich hadden toegeëigend. ‘U hebt me dat nooit verteld,’ zei de koning. ‘Ik hoor het vandaag voor het eerst. Ik weet niet wie dat gedaan heeft.’ Toen schonk Abraham de koning schapen en ossen en zij sloten een verbond. Abraham hield echter zeven lammeren apart. ‘Waarom doet u dat?’ vroeg de koning verwonderd. ‘Deze lammeren zijn ook voor u,’ zei Abraham, ‘en zij zijn het teken dat ik de put gegraven heb.’ Vanaf dat moment werd de plaats Berseba (Put van de Eed) genoemd, want daar sloten Abraham en Abimelech hun verbond.
Genesis 21:25-31 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Maar Abraham maakte Abimelek een verwijt over een waterput, die de knechten van Abimelek zich hadden toegeëigend. Daarop zeide Abimelek: Ik weet niet, wie dat gedaan heeft; ook hebt gij het mij niet meegedeeld, en ik heb het ook niet vernomen vóór vandaag. Toen nam Abraham schapen en runderen en gaf ze aan Abimelek, en die beiden sloten een verbond. Maar Abraham zette zeven lammeren van de schapen afzonderlijk. Toen zeide Abimelek tot Abraham: Wat betekenen die zeven lammeren hier, die gij afzonderlijk gezet hebt? En hij zeide: Voorzeker moet gij de zeven lammeren uit mijn hand aannemen, opdat het mij tot een getuigenis zij, dat ik deze put gegraven heb. Daarom noemt men die plaats Berseba, want die beiden hebben daar gezworen.
Genesis 21:25-31 BasisBijbel (BB)
Maar Abraham zei ook tegen Abimelech dat Abimelechs herders hem een waterput hadden afgenomen. Ze hadden die put met geweld afgenomen van de herders van Abraham. Toen zei Abimelech: "Ik weet niet wie dat heeft gedaan. Je hebt het mij ook niet eerder verteld. Ik hoor hier vandaag voor het eerst over." Abraham gaf een aantal schapen en koeien aan Abimelech om met hem een verbond te sluiten. Maar Abraham zette zeven lammetjes apart. Abimelech vroeg hem: "Waarom zet je die zeven lammetjes apart?" Abraham antwoordde: "Ik wil dat je die zeven lammetjes persoonlijk van mij aanneemt. Met die lammetjes zeg ik jou dat ik deze waterput heb gegraven." Daarom wordt die plaats sindsdien Berseba (= 'bron van de eed') genoemd, omdat die twee mannen daar een eed hebben gezworen.