Genesis 20:1-15

Genesis 20:1-15 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Abraham nu brak vandaar op naar het Zuiderland en vestigde zich tussen Kades en Sur, en vertoefde als vreemdeling in Gerar. Daar Abraham van zijn vrouw Sara gezegd had: Zij is mijn zuster, liet Abimelek, de koning van Gerar, Sara weghalen. Maar God kwam des nachts in een droom tot Abimelek en zeide tot hem: Zie, gij zijt een kind des doods, omdat gij die vrouw genomen hebt, want zij is gehuwd. Abimelek nu was niet tot haar genaderd. En hij zeide: Here, zult Gij dan een rechtvaardig volk doden? Heeft hij zelf niet tot mij gezegd: Zij is mijn zuster? En zij heeft zelf ook gezegd: Hij is mijn broeder; in onschuld mijns harten en reinheid mijner handen heb ik dit gedaan. En God zeide tot hem in de droom: Ik weet ook, dat gij het in onschuld uws harten gedaan hebt, Ik heb u dan ook ervan weerhouden tegen Mij te zondigen; daarom heb Ik u niet toegelaten haar aan te raken. En nu breng de vrouw van deze man terug, want hij is een profeet; dan zal hij voor u bidden, opdat gij in het leven moogt blijven; maar indien gij haar niet terugbrengt, weet, dat gij voorzeker zult sterven, gij en al de uwen. De volgende morgen vroeg riep Abimelek al zijn dienaren en bracht dit alles te hunner kennis, en de mannen werden zeer bevreesd. Voorts riep Abimelek Abraham en zeide tot hem: Wat hebt gij ons aangedaan, en waarin heb ik tegen u gezondigd, dat gij over mij en mijn koninkrijk een grote zonde hebt gebracht? Gij hebt tegenover mij dingen gedaan, die niet gedaan mochten worden. Ook zeide Abimelek tot Abraham: Wat hebt gij beoogd, dat gij dit deedt? Toen zeide Abraham: Ik dacht: wellicht is er geen vreze Gods in deze plaats; zij zullen mij doden om mijn vrouw. En bovendien is zij werkelijk mijn zuster; zij is de dochter van mijn vader, maar niet de dochter van mijn moeder; en zij is mij tot vrouw geworden. Toen God mij uit mijns vaders huis liet omzwerven, zeide ik tot haar: Dit zal de liefdedienst zijn, die gij mij bewijzen zult: zeg van mij op elke plaats, waar wij komen: hij is mijn broeder. Toen nam Abimelek schapen en runderen, slaven en slavinnen, en schonk die aan Abraham, en hij gaf hem zijn vrouw Sara terug. En Abimelek zeide: Zie, mijn land staat voor u open, vestig u, waar het u goeddunkt.

Genesis 20:1-15 Het Boek (HTB)

Abraham trok in zuidelijke richting naar de Negev en vestigde zich tussen Kades en Sur. Net als in Egypte deed Abraham alsof Sara zijn zuster was. En inderdaad, koning Abimelech van Gerar liet haar bij zich brengen. Maar God verscheenʼs nachts in een droom aan Abimelech en zei tegen hem: ‘U bent ten dode opgeschreven, want de vrouw die u bij u hebt genomen, is een getrouwde vrouw.’ Maar Abimelech had nog niet met Sara geslapen en zei: ‘Here, wilt U een onschuldige straffen? Hij heeft tegen mij gezegd dat zij zijn zuster was en zij heeft dat bevestigd. Ik kon niet weten dat ik iets verkeerds deed.’ ‘Dat weet Ik,’ antwoordde God, ‘daarom heb Ik voorkomen dat u zou zondigen en haar aan zou raken. Geef haar terug aan haar echtgenoot en hij zal voor u bidden (want hij is een profeet) en u zult blijven leven. Maar als u haar niet aan hem teruggeeft, zullen u en allen die bij u horen, sterven!’ De koning was de volgende morgen vroeg op en riep al zijn personeel bij elkaar. Hij vertelde hun wat die nacht was gebeurd en zij schrokken allemaal. Toen liet de koning Abraham bij zich komen. ‘Waarom hebt u dit gedaan?’ vroeg hij. ‘Wat heb ik u misdaan dat u mij en mijn mensen laat zondigen? Waarom hebt u dit eigenlijk gedaan?’ ‘Ja, ziet u,’ zei Abraham, ‘ik dacht dat dit een goddeloze stad was en vreesde dat u mij zou doden om mijn vrouw te kunnen nemen. Bovendien ís zij mijn zuster, zij het slechts een halfzuster (wij hebben dezelfde vader) en ik ben met haar getrouwd. Sinds ik op Gods bevel door het land zwerf, heb ik haar gevraagd of ze zo goed wilde zijn overal te zeggen dat zij mijn zuster is.’ Toen schonk koning Abimelech Abraham schapen, ossen, slaven en slavinnen en gaf hem ook zijn vrouw Sara terug. ‘Mijn land staat voor u open. U mag zich overal vestigen, waar u maar wilt,’ zei hij tegen Abraham.

Genesis 20:1-15 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

Abraham trok verder en ging weer naar het Zuiderland. Hij ging in het gebied tussen Kades en Sur wonen. Hij woonde een tijd als vreemdeling in Gerar. Abraham had ook daar van zijn vrouw Sara gezegd dat ze zijn zus was. Abimelech, de koning van Gerar, liet Sara ophalen [ omdat hij haar als vrouw wilde ].Maar God kwam 's nachts in een droom naar Abimelech toe. In die droom zei Hij: "Ik ga je doden, omdat je deze vrouw hebt genomen. Want ze is getrouwd." Maar Abimelech was nog niet met haar naar bed geweest. Hij antwoordde: "Heer, zult U dan een onschuldig volk doden? Hij heeft toch zelf tegen mij gezegd dat ze zijn zus is? En ze heeft zelf ook gezegd dat hij haar broer is. Ik heb dit met een zuiver geweten gedaan. Ik ben onschuldig!" God zei tegen hem in de droom: "Ik weet ook dat je dit met een zuiver geweten hebt gedaan. Daarom heb Ik je tegengehouden en heb je nog niets verkeerds tegen Mij gedaan. Ik heb je niet de kans gegeven om haar aan te raken. Geef deze vrouw aan haar man terug. Hij is een profeet en hij zal voor je bidden, zodat je niet sterft. Maar als je haar niet terug geeft, zul je sterven. Dan dood Ik jou en je hele volk." De volgende morgen vroeg riep Abimelech zijn dienaren en vertelde hun alles. Ze schrokken vreselijk. Toen liet Abimelech Abraham bij zich komen en zei tegen hem: "Waarom heb je dit gedaan? Waar heb ik dat aan verdiend? Waarom heb je ervoor gezorgd dat ik en mijn volk iets vreselijks hebben gedaan? Je had dit nooit mogen doen. Waarom heb je het gedaan?" Abraham antwoordde: "Ik dacht dat de mensen hier geen ontzag voor God zouden hebben. En dat ze mij daarom zouden doden vanwege mijn vrouw. En bovendien is ze écht mijn zus. We hebben dezelfde vader, maar niet dezelfde moeder. En ze is mijn vrouw geworden. Toen God zei dat ik mijn familie moest verlaten en moest gaan rondtrekken, zei ik tegen haar: 'Als je van me houdt, zeg dan overal waar we komen dat ik je broer ben.' " Toen gaf Abimelech hem zijn vrouw Sara terug. Bovendien gaf hij hem schapen en koeien, slaven en slavinnen. En Abimelech zei tegen hem: "Je mag in mijn land wonen, waar je maar wil."

Genesis 20:1-15 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

En Abraham reisde van daar naar het land van het zuiden, en woonde tussen Kades en tussen Sur; en hij verkeerde als vreemdeling te Gerar. Als nu Abraham van Sara, zijn huisvrouw, gezegd had: Zij is mijn zuster, zo zond Abimelech, de koning van Gerar, en nam Sara weg. Maar God kwam tot Abimelech in een droom des nachts, en Hij zeide tot hem: Zie, gij zijt dood om der vrouwe wil, die gij weggenomen hebt; want zij is met een man getrouwd. Doch Abimelech was tot haar niet genaderd; daarom zeide hij: Heere! zult Gij dan ook een rechtvaardig volk doden? Heeft hij zelf mij niet gezegd: Zij is mijn zuster? en zij, ook zij heeft gezegd: Hij is mijn broeder. In oprechtheid mijns harten en in reinheid mijner handen, heb ik dit gedaan. En God zeide tot hem in den droom: Ik heb ook geweten, dat gij dit in oprechtheid uws harten gedaan hebt, en Ik heb u ook belet van tegen Mij te zondigen; daarom heb Ik u niet toegelaten, haar aan te roeren. Zo geef dan nu dezes mans huisvrouw weder; want hij is een profeet, en hij zal voor u bidden, opdat gij leeft; maar zo gij haar niet wedergeeft, weet, dat gij voorzeker sterven zult, gij, en al wat uwes is! Toen stond Abimelech des morgens vroeg op, en riep al zijn knechten, en sprak al deze woorden voor hun oren. En die mannen vreesden zeer. En Abimelech riep Abraham, en zeide tot hem: Wat hebt gij ons gedaan? en wat heb ik tegen u gezondigd, dat gij over mij en over mijn koninkrijk een grote zonde gebracht hebt? gij hebt daden met mij gedaan, die niet zouden gedaan worden. Voorts zeide Abimelech tot Abraham: Wat hebt gij gezien, dat gij deze zaak gedaan hebt? En Abraham zeide: Want ik dacht: alleen is de vreze Gods in deze plaats niet, zodat zij mij om mijner huisvrouw wil zullen doden. En ook is zij waarlijk mijn zuster; zij is mijns vaders dochter, maar niet mijner moeder dochter; en zij is mij ter vrouwe geworden. En het is geschied, als God mij uit mijns vaders huis deed dwalen, zo sprak ik tot haar: Dit zij uw weldadigheid, die gij bij mij doen zult; aan alle plaatsen waar wij komen zullen, zeg van mij: Hij is mijn broeder! Toen nam Abimelech schapen en runderen, ook dienstknechten en dienstmaagden, en gaf dezelve aan Abraham; en hij gaf hem Sara zijn huisvrouw weder. En Abimelech zeide: Zie, mijn land is voor uw aangezicht; woon, waar het goed is in uw ogen.

Genesis 20:1-15 Herziene Statenvertaling (HSV)

Abraham trok vandaar naar het Zuiderland en woonde tussen Kades en Sur, en hij verbleef als vreemdeling in Gerar. Abraham zei van zijn vrouw Sara: Zij is mijn zuster. Toen stuurde Abimelech, de koning van Gerar, een bode en haalde Sara weg. Maar God kwam in een nachtelijke droom bij Abimelech en zei tegen hem: Zie, u gaat sterven vanwege de vrouw die u genomen hebt, want zij is met een man getrouwd! Abimelech was echter nog niet tot haar genaderd. Daarom zei hij: Heere, wilt U dan echt een onschuldig volk doden? Heeft hij mij zelf niet gezegd: Zij is mijn zuster. En zij, ook zijzelf heeft gezegd: Hij is mijn broer. Met een oprecht hart en zuivere handen heb ik dit gedaan. God zei tegen hem in de droom: Ik weet ook dat u dit met een oprecht hart gedaan hebt. Ik heb u ook ervan weerhouden tegen Mij te zondigen en daarom heb Ik u niet toegelaten haar aan te raken. Nu dan, geef de vrouw van die man terug, want hij is een profeet! Hij zal voor u bidden, zodat u in leven blijft. Als u haar echter niet teruggeeft, weet dan dat u zeker zult sterven, u en al wat van u is. Toen stond Abimelech 's morgens vroeg op, riep al zijn dienaren en sprak ten aanhoren van hen al deze woorden, en die mannen werden zeer bevreesd. Abimelech riep Abraham en zei tegen hem: Wat hebt u ons aangedaan! Waarin heb ik tegen u gezondigd, dat u zo'n grote zonde over mij en mijn koninkrijk gebracht hebt? U hebt dingen met mij gedaan die niet gedaan mogen worden. Ook vroeg Abimelech aan Abraham: Wat hebt u beoogd, dat u dit gedaan hebt? Daarop zei Abraham: Omdat ik dacht: Er is vast geen vreze Gods in deze plaats, daarom zullen zij mij omwille van mijn vrouw doden. Zij is ook echt mijn zuster. Zij is de dochter van mijn vader, maar niet de dochter van mijn moeder, en zij is mij tot vrouw geworden. En het gebeurde, toen God mij vanuit het huis van mijn vader liet rondzwerven, dat ik tegen haar zei: Dit is de goedertierenheid die je mij moet bewijzen: in elke plaats waar wij komen, zeg daar van mij: Hij is mijn broer. Toen nam Abimelech kleinvee, runderen, slaven en slavinnen, en gaf die aan Abraham. Ook gaf hij hem zijn vrouw Sara terug. Abimelech zei: Zie, mijn land ligt voor u open; ga maar wonen waar het in uw ogen goed is.