Genesis 16:7-16
Genesis 16:7-16 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
En de Engel des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein op den weg van Sur. En Hij zeide: Hagar, gij, dienstmaagd van Sarai! van waar komt gij, en waar zult gij heengaan? En zij zeide: Ik ben vluchtende van het aangezicht mijner vrouw Sarai! Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw vrouw, en verneder u onder haar handen. Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar: Ik zal uw zaad grotelijks vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zal geteld worden. Ook zeide des HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismaël noemen, omdat de HEERE uw verdrukking aangehoord heeft. En hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen voor het aangezicht van al zijn broederen. En zij noemde den Naam des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij, God des aanziens! want zij zeide: Heb ik ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet? Daarom noemde men dien put, den put Lachai-Roï; ziet, hij is tussen Kades en tussen Bered. En Hagar baarde Abram een zoon; en Abram noemde den naam zijns zoons, die Hagar gebaard had, Ismaël. En Abram was zes en tachtig jaren oud, toen Hagar Ismaël aan Abram baarde.
Genesis 16:7-16 Herziene Statenvertaling (HSV)
De Engel van de HEERE vond haar bij een waterbron in de woestijn, bij de bron aan de weg naar Sur. En Hij zei: Hagar, slavin van Sarai! Waar komt u vandaan en waar gaat u heen? Zij zei: Ik ben op de vlucht voor mijn meesteres Sarai. Toen zei de Engel van de HEERE tegen haar: Keer terug naar uw meesteres, en onderwerp u aan haar gezag. Verder zei de Engel van de HEERE tegen haar: Ik zal uw nageslacht zeer talrijk maken, zodat het vanwege de menigte niet geteld kan worden. Ook zei de Engel van de HEERE tegen haar: Zie, u bent zwanger; u zult een zoon baren en u moet hem de naam Ismaël geven, omdat de HEERE uw verdrukking gehoord heeft. En hij zal zijn een wilde ezel van een mens; zijn hand zal tegen allen zijn, en de hand van allen tegen hem; en hij zal wonen tegenover al zijn broeders. En zij gaf de HEERE, Die tot haar sprak, de naam: U bent de God Die naar mij omziet! Want zij zei: Heb ik hier dan Hem gezien Die naar mij omgezien heeft? Daarom gaf men die put de naam: de put Lachai-Roï; zie, hij ligt tussen Kades en Bered. Hagar baarde een zoon bij Abram, en Abram gaf zijn zoon, die Hagar gebaard had, de naam Ismaël. Abram was zesentachtig jaar oud, toen Hagar Ismaël bij Abram baarde.
Genesis 16:7-16 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
En de Engel des HEREN trof haar aan bij een waterbron in de woestijn, bij de bron aan de weg naar Sur. En Hij zeide: Hagar, slavin van Sarai, vanwaar komt gij en waarheen gaat gij? En zij zeide: Ik ben op de vlucht voor mijn meesteres Sarai. En de Engel des HEREN zeide tot haar: Keer naar uw meesteres terug en verneder u onder haar hand. En de Engel des HEREN zeide tot haar: Ik zal uw nageslacht zeer talrijk maken, zodat het vanwege de menigte niet geteld kan worden. Voorts zeide de Engel des HEREN tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en hem Ismaël noemen, want de HERE heeft naar uw ellende gehoord. Hij zal een wilde ezel van een mens zijn; zijn hand zal tegen allen zijn en de hand van allen tegen hem, en hij zal ten aanschouwen van al zijn broederen wonen. Toen noemde zij de naam des HEREN, die tot haar gesproken had: Gij zijt een God des aanziens; want, zeide zij, heb ik hier ook omgezien naar Hem, die naar mij ziet? Daarom noemt men die put: de put Lachai-Roï; zie, hij is tussen Kades en Bered. En Hagar baarde Abram een zoon en Abram noemde de zoon, die Hagar gebaard had, Ismaël. En Abram was zesentachtig jaar oud, toen Hagar Ismaël aan Abram baarde.
Genesis 16:7-16 Het Boek (HTB)
De Engel van de HERE vond Hagar bij een bron in de woestijn langs de weg naar Sur. De Engel zei: ‘Hagar, dienares van Sarai, waar komt u vandaan en waar gaat u heen?’ Hagar antwoordde: ‘Ik ben op de vlucht voor mijn meesteres.’ De Engel zei: ‘Ga terug naar uw meesteres en gehoorzaam haar, want uw nakomelingen zullen een groot volk worden. U bent in verwachting en u zult een zoon krijgen. Noem hem Ismaël (God luistert), want de HERE heeft uw klachten gehoord. Uw zoon zal een wildebras worden, een vrijbuiter! Hij zal zich veel vijanden maken en zijn hele familie trotseren.’ Hierna noemde Hagar de naam van de HERE—want Hij was het die met haar had gesproken—‘de God, die ziet en door mij werd gezien.’ Ze was verbaasd dat zij God had gezien en toch nog in leven was. Later werd de bron in de woestijn ‘De bron van de Levende die mij ziet’ genoemd. Hij ligt tussen Kades en Bered. Zo kreeg Abram een zoon van Hagar en hij noemde hem Ismaël. Abram was toen zesentachtig jaar oud.
Genesis 16:7-16 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)
Maar de Engel van de Heer vond haar in de woestijn bij de waterbron langs de weg naar Sur. Hij zei tegen haar: "Hagar, slavin van Saraï, waar kom je vandaan en waar ga je naartoe?" Ze zei: "Ik ben gevlucht voor mijn meesteres Saraï." De Engel van de Heer zei tegen haar: "Ga naar je meesteres terug en gehoorzaam haar in alles. Ik zal ervoor zorgen dat er uit jou een heel grote familie zal ontstaan. Je familie zal een volk worden dat niet te tellen is." Verder zei de Engel tegen haar: "Je bent in verwachting en je zal een zoon krijgen. Je moet hem Ismaël [ (= 'God hoort') ] noemen, want de Heer heeft gehoord hoe verdrietig je bent. Je zoon zal sterk zijn, maar brutaal. Hij zal met iedereen ruzie maken. Hij zal wel bij zijn familie wonen, maar hij zal zijn eigen gang gaan." Toen noemde Hagar God 'de God die ziet.' Ze zei: "Ik zocht Hem niet, maar Hij zocht míj wel!" Daarom noemen de mensen die bron sindsdien 'Lachai-Roï' [ (= 'bron voor de Levende God die mij ziet') ]. Die bron is tussen Kades en Bered. En Hagar kreeg een zoon. Abram noemde hem Ismaël. Abram was 86 jaar toen Ismaël werd geboren.