Genesis 16:1-4
Genesis 16:1-4 BasisBijbel (BB)
Maar Saraï, de vrouw van Abram, kreeg geen kinderen. Ze had een Egyptische slavin, die Hagar heette. Saraï zei tegen Abram: "Zoals je ziet geeft de Heer mij geen kinderen. Neem mijn slavin Hagar maar als bijvrouw. Als ze dan een kind krijgt, zal dat mijn kind zijn." Abram deed wat zijn vrouw zei. Zo gaf Saraï haar Egyptische slavin Hagar als bijvrouw aan Abram. Abram woonde toen tien jaar in Kanaän. Hij nam Hagar als bijvrouw en Hagar raakte in verwachting. Toen ze zag dat ze in verwachting was, werd ze trots. En ze begon haar meesteres te beledigen.
Genesis 16:1-4 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Doch Sarai, Abrams huisvrouw, baarde hem niet; en zij had een Egyptische dienstmaagd, welker naam was Hagar. Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai. Zo nam Sarai, Abrams huisvrouw, de Egyptische Hagar, haar dienstmaagd, ten einde van tien jaren, welke Abram in het land Kanaän gewoond had, en zij gaf haar aan Abram, haar man, hem tot een vrouw. En hij ging in tot Hagar, en zij ontving. Als zij nu zag, dat zij ontvangen had, zo werd haar vrouw veracht in haar ogen.
Genesis 16:1-4 Herziene Statenvertaling (HSV)
Maar Sarai, de vrouw van Abram, had hem geen kinderen geschonken. Nu had zij een Egyptische slavin, van wie de naam Hagar was. Daarom zei Sarai tegen Abram: Zie toch, de HEERE heeft mijn baarmoeder gesloten, zodat ik geen kinderen kan krijgen. Kom toch bij mijn slavin; misschien zal ik uit haar nageslacht krijgen. En Abram luisterde naar de stem van Sarai. Toen nam Sarai, de vrouw van Abram, Hagar, de Egyptische, haar slavin, nadat Abram tien jaar in het land Kanaän gewoond had, en gaf haar aan Abram, haar man, als vrouw voor hem. Hij kwam bij Hagar en zij werd zwanger. Toen zij nu zag dat zij zwanger geworden was, was haar meesteres in haar ogen verachtelijk.
Genesis 16:1-4 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Sarai nu, de vrouw van Abram, schonk hem geen kinderen, en zij had een Egyptische slavin, wier naam was Hagar. En Sarai zeide tot Abram: Zie toch, de HERE heeft mij niet vergund te baren; ga toch tot mijn slavin; misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram luisterde naar Sarai. En Sarai, de vrouw van Abram, nam Hagar, de Egyptische, haar slavin, nadat Abram tien jaar in het land Kanaän gewoond had, en gaf haar aan haar man Abram tot vrouw. En hij ging tot Hagar en zij werd zwanger; toen zij zag, dat zij zwanger geworden was, was haar meesteres verachtelijk in haar ogen.
Genesis 16:1-4 Het Boek (HTB)
Maar Abram en Sarai kregen geen kinderen. Daarom gaf Sarai haar dienares, het Egyptische meisje Hagar, als tweede vrouw aan Abram. ‘De HERE heeft mij geen kinderen gegeven,’ zei Sarai, ‘neem daarom mijn dienares tot vrouw. Haar kinderen zullen dan de mijne zijn.’ Abram stemde in met Saraiʼs voorstel. Dit gebeurde tien jaar nadat Abram in Kanaän kwam. Hij had gemeenschap met Hagar en zij raakte in verwachting. Toen ze dat merkte, nam zij echter een hooghartige houding aan tegenover haar meesteres Sarai.