Ezechiël 36:21-36

Ezechiël 36:21-36 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Maar Ik verschoonde hen om Mijn heiligen Naam, dien het huis Israëls ontheiligde onder de heidenen, waarhenen zij gekomen waren. Daarom zeg tot het huis Israëls: Zo zegt de Heere HEERE: Ik doe het niet om uwentwil, gij huis Israëls! maar om Mijn heiligen Naam, dien gijlieden ontheiligd hebt onder de heidenen, waarhenen gij gekomen zijt. Want Ik zal Mijn groten Naam heiligen, die onder de heidenen ontheiligd is, dien gij in het midden van hen ontheiligd hebt; en de heidenen zullen weten, dat Ik de HEERE ben, spreekt de Heere HEERE, als Ik aan u voor hun ogen zal geheiligd zijn. Want Ik zal u uit de heidenen halen, en zal u uit al de landen vergaderen; en Ik zal u in uw land brengen. Dan zal Ik rein water op u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinigheden en van al uw drekgoden zal Ik u reinigen. En Ik zal u een nieuw hart geven, en zal een nieuwen geest geven in het binnenste van u; en Ik zal het stenen hart uit uw vlees wegnemen, en zal u een vlesen hart geven. En Ik zal Mijn Geest geven in het binnenste van u; en Ik zal maken, dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen. En gij zult wonen in het land, dat Ik uw vaderen gegeven heb, en gij zult Mij tot een volk zijn, en Ik zal u tot een God zijn. En Ik zal u verlossen van al uw onreinigheden; en Ik zal roepen tot het koren, en zal dat vermenigvuldigen, en Ik zal geen honger op u leggen. En Ik zal de vrucht van het geboomte en de inkomst des velds vermenigvuldigen; opdat gij de smaadheid des hongers niet meer ontvangt onder de heidenen. Dan zult gij gedenken aan uw boze wegen en uw handelingen, die niet goed waren; en gij zult een walging van u zelf hebben over uw ongerechtigheden en over uw gruwelen. Ik doe het niet om uwentwil, spreekt de Heere HEERE, het zij u bekend! Schaamt u en wordt schaamrood van uw wegen, gij huis Israëls! Alzo zegt de Heere HEERE: Ten dage, als Ik u reinigen zal van al uw ongerechtigheden, dan zal Ik de steden doen bewonen, en de eenzame plaatsen zullen bebouwd worden. En het verwoeste land zal bebouwd worden, in plaats dat het een verwoesting was, voor de ogen van een ieder, die er doorging. En zij zullen zeggen: Dit land, dat verwoest was, is geworden als een hof van Eden; en de eenzame, en de verwoeste en verstoorde steden zijn vast en bewoond. Dan zullen de heidenen, die in de plaatsen rondom u zullen overgelaten zijn, weten, dat Ik, de HEERE, de verstoorde plaatsen bebouw, en het verwoeste beplant. Ik, de HEERE, heb het gesproken en zal het doen.

Ezechiël 36:21-36 Herziene Statenvertaling (HSV)

Maar Ik spaarde hen vanwege Mijn heilige Naam. Het huis van Israël had die ontheiligd onder de heidenvolken waarheen zij gegaan waren. Zeg daarom tegen het huis van Israël: Zo zegt de Heere HEERE: Ik doe het niet om u, huis van Israël, maar om Mijn heilige Naam, die u ontheiligd hebt onder de heidenvolken waarheen u gegaan bent. Ik zal Mijn grote Naam heiligen, die onder de heidenvolken ontheiligd is, die u in hun midden ontheiligd hebt. Dan zullen de heidenvolken weten dat Ik de HEERE ben, spreekt de Heere HEERE, als Ik in u voor hun ogen geheiligd word. Ik zal u uit de heidenvolken halen en u uit alle landen bijeenbrengen. Dan zal Ik u naar uw land brengen. Ik zal rein water op u sprenkelen en u zult rein worden. Van al uw onreinheden en van al uw stinkgoden zal Ik u reinigen. Dan zal Ik u een nieuw hart geven en een nieuwe geest in uw binnenste geven. Ik zal het hart van steen uit uw lichaam wegnemen en u een hart van vlees geven. Ik zal Mijn Geest in uw binnenste geven. Ik zal maken dat u in Mijn verordeningen wandelt en dat u Mijn bepalingen in acht neemt en ze houdt. U zult wonen in het land dat Ik uw vaderen gegeven heb, u zult een volk voor Mij zijn en Ík zal een God voor u zijn. Ik zal u verlossen van al uw onreinheden. Ik zal roepen tegen het koren en Ik zal het veel doen worden: Ik zal u geen hongersnood opleggen. Ik zal de vrucht van de bomen en de opbrengst van het veld vermeerderen, zodat u onder de heidenvolken de smaad van de hongersnood niet meer ontvangt. U zult zich uw slechte wegen en uw daden die niet goed waren, herinneren. U zult walgen van uzelf om uw ongerechtigheden en om uw gruweldaden. Ik doe het niet omwille van u, spreekt de Heere HEERE, laat dat u bekend zijn. Schaam u en word te schande vanwege uw wegen, huis van Israël. Zo zegt de Heere HEERE: Op de dag dat Ik u reinig van al uw ongerechtigheden, zal Ik de steden doen bewonen en zullen de puinhopen herbouwd worden. Het verwoeste land zal bewerkt worden, in plaats van een woestenij te zijn voor de ogen van ieder die erdoorheen trekt. Zij zullen zeggen: Dit land, dat verwoest was, is als de hof van Eden geworden. De steden die verwoest lagen, verwoest en afgebroken, zijn versterkt en bewoond. Dan zullen de heidenvolken die om u heen overgebleven zijn, weten dat Ik, de HEERE, Zelf herbouw wat afgebroken is en beplant wat verwoest is. Ík, de HEERE, heb gesproken en Ik zal het doen.

Ezechiël 36:21-36 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Dit deed Mij leed om mijn heilige naam, die het huis Israëls ontheiligd had onder de volken in wier gebied zij gekomen waren. Daarom, zeg tot het huis Israëls: Zo zegt de Here HERE: niet om uwentwil doe Ik het, o huis Israëls, maar om mijn heilige naam, die gij ontheiligd hebt onder de volken in wier gebied gij gekomen zijt. Ik zal mijn grote naam die onder de volken ontheiligd is, die gij te midden van hen ontheiligd hebt, heiligen; en de volken zullen weten, dat Ik de HERE ben, luidt het woord van de Here HERE, wanneer Ik Mij voor hun ogen aan u de Heilige zal betonen. Ik zal u weghalen uit de volken en u bijeenvergaderen uit alle landen, en Ik zal u brengen naar uw eigen land; Ik zal rein water over u sprengen, en gij zult rein worden; van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u reinigen; een nieuw hart zal Ik u geven en een nieuwe geest in uw binnenste; het hart van steen zal Ik uit uw lichaam verwijderen en Ik zal u een hart van vlees geven. Mijn Geest zal Ik in uw binnenste geven en maken, dat gij naar mijn inzettingen wandelt en naarstig mijn verordeningen onderhoudt. Gij zult wonen in het land dat Ik uw vaderen gegeven heb; gij zult Mij tot een volk zijn en Ik zal u tot een God zijn. Ik zal u van al uw onreinheden verlossen, Ik zal het koren roepen en het vermeerderen, en geen hongersnood over u brengen. Ja, Ik zal de vrucht van het geboomte en de opbrengst van het veld vermeerderen, opdat gij niet meer de smaad van hongersnood te dragen krijgt onder de volken. Dan zult gij terugdenken aan uw boze wandel en aan uw handelwijze, die niet goed was, en gij zult van uzelf walgen om uw ongerechtigheden en uw gruwelen. Niet om uwentwil doe Ik het, luidt het woord van de Here HERE; weet dat wel! Schaamt u en wordt schaamrood over uw wandel, huis Israëls. Zo spreekt de Here HERE: Wanneer Ik u reinig van al uw ongerechtigheden, zal Ik de steden weer bevolken en zullen de puinhopen herbouwd worden; het verwoeste land zal weer worden bewerkt, in plaats van een woestenij te zijn voor het oog van iedere voorbijganger. En men zal zeggen: Dit land dat verwoest was, is geworden als de hof van Eden; de steden die, verwoest en vernield, in puin lagen, zijn weer versterkt en bewoond. Dan zullen de volken die om u heen overgebleven zijn, weten, dat Ik, de HERE, herbouwd heb wat vernield was en beplant heb wat verwoest was. Ik, de HERE, heb het gesproken en Ik zal het doen.

Ezechiël 36:21-36 Het Boek (HTB)

Ter wille van mijn heilige naam, die door mijn volk overal ter wereld ontheiligd is, zal Ik ingrijpen. Zeg daarom tegen het volk Israël: de Oppermachtige HERE zegt: “Ik breng u weer terug, maar niet omdat u dat hebt verdiend. Ik doe het om mijn heilige naam te beschermen, die u onder de volken te schande hebt gemaakt. Ik zal mijn grote naam, die u hebt ontheiligd, eer aandoen en de volken van de aarde zullen daar door weten dat Ik de HERE ben. Ik zal in hun ogen worden geëerd door u te bevrijden uit de ballingschap. Want Ik zal u weer terugbrengen naar uw vaderland Israël. Dan zal Ik u met zuiver water besprenkelen, zodat u rein wordt. Van al uw onreinheden en van al uw afgoden zal Ik u zuiveren. Ik zal u een nieuw hart geven—en nieuwe en goede verlangens—en een nieuwe geest in u planten. Ik zal uw versteende hart wegnemen en u een nieuw hart van vlees ervoor in de plaats geven. Doordat mijn Geest in u zal wonen, zult u mijn wetten gehoorzamen en doen wat Ik van u vraag. En u zult leven in Israël, het land dat Ik lang geleden aan uw voorouders gaf. U zult mijn volk zijn en Ik zal uw God zijn. Ik zal u verlossen van uw zonden. Ook zal Ik u niet langer gebukt laten gaan onder misoogsten en hongersnood, maar u zult een rijke korenoogst binnenhalen. Ik zal u grote oogsten geven van uw vruchtbomen en uw akkers, zodat uw buurlanden nooit meer kunnen spotten met uw land vanwege zijn vele hongersnoden. Dan zult u zich uw vroegere zonden herinneren en een afschuw van uzelf hebben om alle slechte dingen die u in die tijd deed. Maar vergeet nooit dat Ik dit niet doe ter wille van u, maar ter wille van Mijzelf. Och mijn volk Israël, schaam u diep om alles wat u hebt gedaan!” De Oppermachtige HERE zegt: “Op de dag dat Ik u reinig van uw zonden, zal Ik u ook weer terugbrengen naar uw vaderland Israël en de verwoeste steden zullen worden herbouwd. De landbouwgrond die al die jaren van uw verbanning braak lag, zal weer in cultuur worden gebracht. Allen die er in die tijd voorbijkwamen, waren onthutst door de omvang van de verwoestingen in uw land. Maar als Ik u terugbreng, zullen zij zeggen: ‘Dit verwoeste land is veranderd in een tuin van Eden! De verwoeste steden zijn hersteld en ommuurd en worden weer bewoond!’ Dan zullen de volken rondom, allen die nog zijn overgebleven, weten dat Ik, de HERE, heb hersteld wat verwoest was en gewassen heb geplant in de wildernis. Want Ik, de HERE, heb het beloofd en dus zal Ik het ook doen.”

Ezechiël 36:21-36 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

Daarom moest Ik Zelf voor mijn eer opkomen. Want zij besmeurden die. Daarom zal Ik hen redden, ook al verdienen ze dat niet. Zeg daarom tegen het volk Israël: Dit zegt de Heer: Wat Ik ga doen, doe Ik niet voor júllie. Nee, Ik doe het om de volken te laten zien wie Ik ben. Want júllie hebben Mij bij hen voor schut gezet. Maar Ik zal laten zien wie Ik ben. Ik zal laten zien dat Ik de heilige God ben, Ík die door júllie voor schut gezet ben. Dan zullen de volken beseffen dat Ik de Heer ben. Daarom zal Ik jullie uit alle volken ophalen en uit alle landen verzamelen. En Ik zal jullie naar je eigen land terugbrengen. Ik zal jullie met schoon water besprenkelen en jullie schoonwassen. Ik zal alle slechtheid en alle afgoderij van jullie afwassen. Ik zal jullie een nieuw hart geven. Ik zal een nieuwe geest in jullie leggen. Jullie eigen hart, dat zo hard en zo koud is als steen, zal Ik uit jullie weghalen. En dan zal Ik jullie een warm, zacht hart geven. Ik zal mijn Geest in jullie binnenste leggen. Dan zullen jullie leven zoals Ik het wil. Jullie zullen je aan mijn wetten en leefregels houden. Jullie zullen in het land wonen dat Ik aan jullie voorouders heb gegeven. Jullie zullen mijn volk zijn en Ik zal jullie God zijn. Ik zal al het vuil van jullie afwassen. En Ik zal roepen tot het graan. Daardoor zal er zoveel graan in jullie land groeien, dat jullie nooit meer honger hoeven te hebben. En er zal zoveel fruit aan de bomen groeien en zoveel graan op de akkers, dat er nooit meer hongersnood in jullie land zal zijn. Als jullie dan terugdenken aan de vreselijke dingen die jullie hebben gedaan, zullen jullie walgen van jezelf. Maar jullie moeten goed weten dat Ik dit niet doe omdat jullie dat hebben verdiend! Jullie moesten je liever schamen voor je slechtheid, volk van Israël! Dit zegt de Heer: Ik zal al jullie slechtheid van jullie afwassen. Daarna zal Ik ervoor zorgen dat jullie steden weer worden herbouwd en weer worden bewoond. De verwoeste akkers zullen niet langer zo blijven liggen, maar zullen weer worden bewerkt. De mensen zullen zeggen: 'Dit land was totaal verwoest. Maar nu is het zo prachtig als de tuin van God. De steden lagen helemaal in puin. Maar nu zijn ze weer herbouwd en worden ze weer bewoond.' De volken die om jullie heen zijn overgebleven, zullen beseffen dat Ik dat heb gedaan. Dat Ík het ben die heb herbouwd wat was vernield. En dat Ik het ben die heb beplant wat was verwoest. Ik, de Heer, zal doen wat Ik heb gezegd.