Exodus 8:16-32

Exodus 8:16-32 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Verder zeide de HEERE tot Mozes: Zeg tot Aäron: Strek uw staf uit, en sla het stof der aarde, dat het tot luizen worde, in het ganse Egypteland. En zij deden alzo; want Aäron strekte zijn hand uit met zijn staf, en sloeg het stof der aarde, en er werden vele luizen aan de mensen, en aan het vee; al het stof der aarde werd luizen, in het ganse Egypteland. De tovenaars deden ook alzo met hun bezweringen, opdat zij luizen voortbrachten; doch zij konden niet; zo waren de luizen aan de mensen, en aan het vee. Toen zeiden de tovenaars tot Farao: Dit is Gods vinger! Doch Farao’s hart verstijfde, zodat hij naar hen niet hoorde, gelijk de HEERE gesproken had. Verder zeide de HEERE tot Mozes: Maak u morgen vroeg op, en stel u voor Farao’s aangezicht; zie, hij zal aan het water uitgaan, en zeg tot hem: Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk trekken, dat zij Mij dienen; Want zo gij Mijn volk niet laat trekken, zie, zo zal Ik een vermenging van ongedierte zenden op u, en op uw knechten, en op uw volk, en in uw huizen; alzo dat de huizen der Egyptenaren met deze vermenging zullen vervuld worden, en ook het aardrijk, waarop zij zijn. En Ik zal te dien dage het land Gosen, waarin Mijn volk woont, afzonderen, dat daar geen vermenging van ongedierte zij, opdat gij weet, dat Ik, de HEERE, in het midden dezes lands ben. En Ik zal een verlossing zetten tussen Mijn volk en tussen uw volk; tegen morgen zal dit teken geschieden! En de HEERE deed alzo; en er kwam een zware vermenging van ongedierte in het huis van Farao, en in de huizen van zijn knechten, en over het ganse Egypteland; het land werd verdorven van deze vermenging. Toen riep Farao Mozes en Aäron, en zeide: Gaat heen, en offert uwen God in dit land. Mozes dan zeide: Het is niet recht, dat men alzo doe; want wij zouden der Egyptenaren gruwel den HEERE, onzen God, mogen offeren; zie, indien wij der Egyptenaren gruwel voor hun ogen offerden, zouden zij ons niet stenigen? Laat ons den weg van drie dagen in de woestijn gaan, dat wij den HEERE onzen God offeren, gelijk Hij tot ons zeggen zal. Toen zeide Farao: Ik zal u trekken laten, dat gijlieden den HEERE, uwen God, offert in de woestijn; alleen, dat gijlieden in het gaan geenszins te verre trekt! Bidt vuriglijk voor mij. Mozes nu zeide: Zie, ik ga van u, en zal tot den HEERE vuriglijk bidden, dat deze vermenging van ongedierte van Farao, van zijn knechten, en van zijn volk morgen wegwijke! Alleen, dat Farao niet meer bedriegelijk handele, dit volk niet latende gaan, om den HEERE te offeren. Toen ging Mozes uit van Farao, en bad vuriglijk tot den HEERE. En de HEERE deed naar het woord van Mozes, en de vermenging van ongedierte week van Farao, van zijn knechten, en van zijn volk; er bleef niet één over. Doch Farao verzwaarde zijn hart ook op ditmaal, en hij liet het volk niet trekken.

Exodus 8:16-32 Herziene Statenvertaling (HSV)

Toen zei de HEERE tegen Mozes: Zeg tegen Aäron: Strek je staf uit en sla het stof van de aarde, zodat het tot muggen wordt in heel het land Egypte. En zo deden zij. Aäron strekte zijn hand met zijn staf uit en sloeg het stof van de aarde, en de muggen kwamen op de mensen en op de dieren. Al het stof van de aarde werd tot muggen, in heel het land Egypte. De magiërs deden met hun bezweringen hetzelfde om muggen voort te brengen, maar zij konden het niet. De muggen zaten op de mensen en op de dieren. Toen zeiden de magiërs tegen de farao: Dit is de vinger van God! Maar het hart van de farao verhardde zich, zodat hij niet naar hen luisterde, zoals de HEERE gesproken had. Toen zei de HEERE tegen Mozes: Sta morgen vroeg op en ga voor de farao staan. Zie, wanneer hij naar het water toe gaat, moet u tegen hem zeggen: Zo zegt de HEERE: Laat Mijn volk gaan, zodat zij Mij kunnen dienen. Want als u Mijn volk niet laat gaan, zie, dan zal Ik steekvliegen op u, uw dienaren, uw volk en uw huizen afzenden, zodat de huizen van de Egyptenaren, en zelfs de grond waarop zij staan, vol steekvliegen zullen zijn. Maar op die dag zal Ik de landstreek Gosen, waar Mijn volk woont, afzonderen, zodat daar geen steekvliegen zullen zijn, opdat u zult weten dat Ik, de HEERE, in het midden van het land aanwezig ben. Ik zal Mijn volk ervan vrijwaren en uw volk niet. Morgen zal dit teken gebeuren. En zo deed de HEERE: er kwam een zwerm steekvliegen in het huis van de farao, in de huizen van zijn dienaren en in heel het land Egypte. Het land werd door de steekvliegen te gronde gericht. Toen riep de farao Mozes en Aäron, en zei: Ga heen, breng offers aan uw God in dit land. Maar Mozes zei: Het is niet juist om dat te doen, want wij zouden aan de HEERE, onze God, een offer kunnen brengen dat een gruwel voor de Egyptenaren is. Zie, als wij voor de ogen van de Egyptenaren een offer zouden brengen dat een gruwel voor hen is, zouden zij ons dan niet stenigen? Laat ons drie dagreizen ver de woestijn ingaan, zodat wij aan de HEERE, onze God, offers kunnen brengen, zoals Hij tegen ons zeggen zal. Toen zei de farao: Ík zal u laten gaan, zodat u aan de HEERE, uw God, in de woestijn offers kunt brengen. Alleen, ga beslist niet te ver weg! Bid vurig voor mij! En Mozes zei: Zie, ik ga naar buiten, bij u vandaan, en zal vurig tot de HEERE bidden dat de steekvliegen morgen van de farao, zijn dienaren en zijn volk geweken zullen zijn. Laat de farao alleen niet met bedriegen doorgaan door dit volk niet te laten gaan om de HEERE offers te brengen. Toen ging Mozes bij de farao weg, en hij bad vurig tot de HEERE. En de HEERE deed overeenkomstig het woord van Mozes, en de steekvliegen weken van de farao, van zijn dienaren en van zijn volk. Niet één bleef er over. Maar de farao maakte ook deze keer zijn hart onvermurwbaar: hij liet het volk niet gaan.

Exodus 8:16-32 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

En de HERE zeide tot Mozes: Zeg tot Aäron: strek uw staf uit en sla het stof der aarde; het zal tot muggen worden in het gehele land Egypte. Toen deden zij aldus; Aäron strekte zijn hand uit met zijn staf en sloeg het stof der aarde, en de muggen kwamen op mens en dier. Alle stof der aarde werd muggen in het gehele land Egypte. Ook de geleerden deden hetzelfde om door hun toverkunsten de muggen te voorschijn te brengen; maar zij konden het niet. En de muggen kwamen op mens en dier. Toen zeiden de geleerden tot Farao: Dit is Gods vinger. Maar het hart van Farao verhardde, en hij luisterde niet naar hen – zoals de HERE gezegd had. En de HERE zeide tot Mozes: Sta vroeg in de morgen op en stel u voor Farao; zie, hij is gewoon naar het water te gaan, en gij zult tot hem zeggen: zo zegt de HERE: laat mijn volk gaan, om Mij te dienen; want indien gij mijn volk niet laat gaan, dan zal Ik tegen u, uw dienaren, uw volk en uw huizen steekvliegen loslaten, zodat de huizen der Egyptenaren, ja zelfs de bodem, waarop zij zich bevinden, vol steekvliegen zijn. Maar op die dag zal Ik het land Gosen, waar mijn volk verblijf houdt, uitzonderen, dat daar geen steekvliegen voorkomen; opdat gij weet, dat Ik, de HERE, in het land ben. Want Ik zal mijn volk van uw volk bevrijden. Morgen zal dit teken geschieden. De HERE deed alzo; en er kwamen steekvliegen in zwermen in het huis van Farao en van zijn dienaren en in het gehele land Egypte; het land werd geteisterd door de steekvliegen. Toen ontbood Farao Mozes en Aäron en zeide: Gaat, offert aan uw God in dit land. Maar Mozes zeide: Het is onmogelijk zo te doen, wij zouden aan de HERE, onze God, offeren, wat de gruwel der Egyptenaren is. Wanneer wij datgene, wat de gruwel der Egyptenaren is, voor hun ogen zouden offeren, zouden zij ons dan niet stenigen? Wij willen drie dagreizen ver de woestijn intrekken en de HERE, onze God, offers brengen, zoals Hij ons gezegd heeft. Toen zeide Farao: Ik zal u laten gaan om aan de HERE, uw God, in de woestijn te offeren; slechts moogt gij niet al te ver weggaan. Bidt voor mij. Toen zeide Mozes: Zie, ik ga van u heen en zal tot de HERE bidden, en de steekvliegen zullen Farao, zijn dienaren en zijn volk, morgen verlaten; alleen, dat Farao niet langer bedrieglijk handele, door het volk niet te laten gaan om de HERE een offer te brengen. Daarop ging Mozes van Farao heen en bad de HERE. En de HERE deed naar het woord van Mozes: de steekvliegen verlieten Farao, zijn dienaren en zijn volk; niet één bleef er over. Toch liet Farao zijn hart ook ditmaal niet vermurwen; hij liet het volk niet gaan.

Exodus 8:16-32 Het Boek (HTB)

De HERE zei toen tegen Mozes: ‘Zeg tegen Aäron dat hij met zijn staf op het stof van de aarde slaat. Het stof zal veranderen in muggen, overal in Egypte.’ Mozes en Aäron voerden Gods opdracht uit. Aäron sloeg met zijn staf in het stof van de aarde. Opeens verschenen in heel Egypte grote hoeveelheden muggen, die op de Egyptenaren en hun dieren neerstreken. Al het stof veranderde in muggen. Ook deze keer probeerden de geleerden hen weer met hun toverkunsten na te doen, maar het lukte niet. ‘Dit is de hand van God,’ zeiden de geleerden tegen de farao. Maar de farao was opnieuw koppig. Hij weigerde naar hen te luisteren, precies zoals de HERE het van tevoren had gezegd. Toen zei de HERE tegen Mozes: ‘Sta vroeg op en klamp de farao aan wanneer hij naar de rivier gaat om te baden. Zeg tegen hem: “De HERE zegt: laat mijn volk gaan om Mij te dienen. Als u dat niet doet, zal Ik steekvliegen op u, uw dienaren en uw onderdanen loslaten. De huizen en zelfs de grond waarop zij lopen, zal wemelen van de steekvliegen. Maar in het land Gosen waar mijn volk woont, zullen geen steekvliegen voorkomen, zodat u zult merken dat Ik, de HERE, in dit land ben. Ik zal mijn volk uit de handen van uw volk redden!” ’ En de HERE voerde zijn dreigement uit: in alle huizen en in heel Egypte wemelde het van de steekvliegen. De farao ontbood Mozes en Aäron opnieuw en zei: ‘Jullie kunnen je gang gaan. Jullie mogen in dit land offers brengen aan je God, dan hoeven jullie niet de woestijn in te trekken.’ Maar Mozes antwoordde: ‘Dat kan niet. De Egyptenaren zullen er zeker aanstoot aan nemen als wij hier aan onze God offeren. Ze zouden ons stenigen! Nee, wij willen drie dagreizen ver de woestijn intrekken en offers brengen aan de HERE, onze God, zoals Hij het ons heeft opgedragen.’ De farao gaf toe: ‘Goed, ik zal het volk de woestijn in laten gaan om offers te brengen aan de HERE, hun God, maar jullie mogen niet te ver weggaan. En vergeet niet ook voor mij tot jullie God te bidden.’ Toen zei Mozes: ‘Ik ga nu weg, ik zal de HERE bidden en Hem vragen of Hij de steekvliegen uit de huizen en het land wil weghalen. Morgen zullen er geen steekvliegen meer zijn. Maar pas op dat u niet weer liegt en het volk opnieuw verhindert de HERE een offer te brengen.’ Daarop verliet Mozes de farao en bad tot de HERE. En de HERE deed wat Mozes tegen de farao had gezegd, de steekvliegen verlieten de farao, zijn dienaren en zijn onderdanen. Er bleef er niet één over. Maar toch bleef de farao ook deze keer hardnekkig weigeren het volk te laten gaan.

Exodus 8:16-32 BasisBijbel, de bijbel in makkelijk Nederlands (BB)

De Heer zei tegen Mozes: "Zeg tegen Aäron: 'Sla met je staf op het stof op de grond. Dan zal het stof in heel Egypte veranderen in luizen .' " Toen sloeg Aäron met zijn staf op het stof op de grond. En er kwamen luizen op alle mensen en dieren. In heel Egypte veranderde het stof op de grond in luizen. Ook de tovenaars sloegen met hun staf op de grond om door hun toverkunsten luizen tevoorschijn te toveren. Maar ze konden het niet. Er zaten luizen op alle mensen en dieren. Toen zeiden de tovenaars tegen de farao: "Dit heeft God gedaan!" Maar de farao bleef koppig en hij wilde niet naar hen luisteren – zoals de Heer ook gezegd had. De Heer zei tegen Mozes: "Sta morgen vroeg op en ga naar de farao. Hij gaat om die tijd altijd naar het water. Zeg tegen hem: 'Dit zegt de Heer: Laat mijn volk gaan om Mij te aanbidden. Als u mijn volk niet laat gaan, zal Ik u, uw dienaren, uw volk en uw huizen straffen met grote aantallen van allerlei ongedierte . De huizen van de Egyptenaren zullen vol ongedierte zijn. Zelfs de hele grond zal ermee bedekt zijn. Maar Ik zal er voor zorgen dat er in het land Gosen, waar mijn volk woont, geen ongedierte komt. Zo zult u toegeven dat Ik, de Heer, in uw land ben. Uw volk zal last hebben van het ongedierte, maar mijn volk niet. Morgen zal gebeuren wat Ik gezegd heb.' " En de Heer deed dit. Er kwamen grote aantallen van allerlei ongedierte in het huis van de farao en van zijn dienaren en in heel Egypte. In het hele land ontstond veel schade door het ongedierte. Toen liet de farao Mozes en Aäron komen en zei: "Ga maar aan jullie God offeren, hier in dit land." Maar Mozes zei: "Dat is onmogelijk. We willen aan onze Heer God dieren offeren die voor de Egyptenaren heilig zijn. Als de Egyptenaren ons die dieren zien slachten, zullen ze ons doden. Nee, we willen drie dagen ver de woestijn in reizen. Daar zullen we aan onze Heer God de offers brengen die Hij ons dan noemen zal." Toen zei de farao: "Ik zal jullie laten gaan. Jullie mogen aan jullie Heer God offers gaan brengen in de woestijn. Maar jullie mogen niet te ver weg gaan. En bid voor mij." Toen zei Mozes: "Ik ga nu bij u weg en zal tot de Heer bidden. Morgen zal al het ongedierte weg zijn. Maar u mag ons niet langer bedriegen. Houd het volk niet langer tegen om aan de Heer offers te gaan brengen." Toen ging Mozes bij de farao weg en bad tot de Heer. De Heer deed wat Mozes Hem vroeg. Overal verdween het ongedierte. Er bleef niets van over. Toch bleef de farao ook deze keer koppig en liet het volk niet gaan.