Exodus 5:15-23
Exodus 5:15-23 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)
Derhalve gingen de ambtlieden der kinderen Israëls, en schreeuwden tot Farao, zeggende: Waarom doet gij uw knechten alzo? Aan uw knechten wordt geen stro gegeven, en zij zeggen tot ons: Maakt de tichelstenen; en ziet, uw knechten worden geslagen, doch de schuld is uws volks! Hij dan zeide: Gijlieden gaat ledig, ledig gaat gij; daarom zegt gij: Laat ons gaan, laat ons den HEERE offeren! Zo gaat nu heen, arbeidt; doch stro zal u niet gegeven worden; evenwel zult gij het getal der tichelstenen leveren. Toen zagen de ambtlieden der kinderen Israëls, dat het kwalijk met hen stond, dewijl men zeide: Gij zult niet minderen van uw tichelstenen, van het dagwerk op zijn dag. En zij ontmoetten Mozes en Aäron, die tegen hen over stonden, toen zij van Farao uitgingen. En zeiden tot hen: De HEERE zie op u, en richte het, dewijl dat gij onzen reuk hebt stinkende gemaakt voor Farao, en voor zijn knechten, gevende een zwaard in hun handen, om ons te doden. Toen keerde Mozes weder tot den HEERE, en zeide: Heere! waarom hebt Gij dit volk kwaad gedaan, waarom hebt Gij mij nu gezonden? Want van toen af, dat ik tot Farao ben ingegaan, om in Uw Naam te spreken, heeft hij dit volk kwaad gedaan; en Gij hebt Uw volk geenszins verlost.
Exodus 5:15-23 Herziene Statenvertaling (HSV)
Toen kwamen de voormannen van de Israëlieten en riepen tegen de farao: Waarom behandelt u uw dienaren zo? Stro wordt uw dienaren niet gegeven, en toch zeggen zij tegen ons: Maak bakstenen! En zie, uw dienaren worden geslagen, maar uw volk staat schuldig. Maar hij zei: Lui bent u, lui! Daarom zegt u: Laat ons gaan! Laat ons offers brengen aan de HEERE! Nu dan, ga aan het werk! Stro wordt u niet gegeven, toch moet u hetzelfde aantal bakstenen leveren. Toen zagen de voormannen van de Israëlieten dat het er slecht met hen voorstond, omdat men zei: U mag niets afdoen van uw bakstenen, van de per dag opgelegde hoeveelheid. Toen zij bij de farao weggingen, troffen zij Mozes en Aäron aan, die hen op stonden te wachten. En zij zeiden tegen hen: Moge de HEERE op u toezien en moge Hij oordelen, omdat u ons in een kwade reuk gebracht hebt bij de farao en bij zijn dienaren, door hun een zwaard in handen te geven om ons te doden. HEERE Toen keerde Mozes terug tot de HEERE en zei: Heere, waarom hebt U dit volk kwaad gedaan? Waarom hebt U mij dan gezonden? Ja, vanaf het ogenblik dat ik naar de farao gegaan ben om in Uw Naam te spreken, heeft hij dit volk kwaad gedaan en U hebt Uw volk helemaal niet gered.
Exodus 5:15-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)
Daarop kwamen de Israëlitische opzichters tot Farao en riepen tot hem: Waarom doet gij zó met uw knechten? Stro wordt uw knechten niet meer gegeven en toch zegt men ons: maak tichelstenen. En zie, uw knechten worden geslagen. Maar de schuld ligt bij uw volk. Hij echter zeide: Lui zijt gij, lui! Daarom zegt gij: Laat ons aan de HERE gaan offeren. Nu dan, vooruit, aan het werk! Stro wordt u niet gegeven, maar dezelfde hoeveelheid tichelstenen moet gij leveren. Toen begrepen de Israëlitische opzichters, hoe erg het met hen gesteld was, daar men zeide: Gij moogt het aantal tichelstenen, uw vastgestelde taak voor elke dag, niet verminderen. Bij hun vertrek van Farao ontmoetten zij Mozes en Aäron, die op hen stonden te wachten, en zij zeiden tot hen: De HERE zie op u en oordele, omdat gij ons bij Farao en zijn knechten in een kwade reuk gebracht hebt, waarmee gij hun een zwaard in handen hebt gegeven, om ons te doden. Toen keerde Mozes terug tot de HERE en zeide: Here, waarom behandelt Gij dit volk zo hard? Waarom hebt Gij mij gezonden? Want van het ogenblik af, dat ik bij Farao gekomen ben, om in uw naam te spreken, heeft hij dit volk slecht behandeld, en Gij hebt uw volk geenszins gered.
Exodus 5:15-23 Het Boek (HTB)
De Israëlitische opzichters gingen naar de farao. ‘Waarom behandelt u ons zo wreed?’ smeekten zij. ‘Wij moeten zelf stro zoeken en toch net zoveel stenen maken als voorheen. Wij worden geslagen voor iets waar wij niets aan kunnen doen. Het is de schuld van uw opzichters, zij stellen onredelijke eisen.’ Maar de farao was onverbiddelijk: ‘Jullie hebben kennelijk niet genoeg werk. Anders zouden jullie niet zeggen: “Laat ons gaan om onze God offers te brengen.” Ga terug naar je werk. Jullie krijgen geen stro en de dagproductie van stenen wordt niet verminderd.’ Het was een hopeloze situatie. Toen de opzichters het paleis uitliepen, troffen zij Mozes en Aäron aan die op hen stonden te wachten. Zij zeiden verbitterd: ‘Moge de HERE jullie straffen. Jullie hebben ons bij de farao en zijn mensen in een kwaad daglicht gesteld. Jullie hebben hun zelfs een reden gegeven om ons te doden.’ Toen ging Mozes terug naar de HERE en vroeg Hem: ‘Here, waarom behandelt U uw eigen volk zo slecht? Waarom hebt U mij gestuurd als U hun dit wilde aandoen? Nadat ik uw boodschap aan de farao heb doorgegeven, is hij alleen maar wreder voor hen geworden en U hebt hen niet geholpen!’
Exodus 5:15-23 BasisBijbel (BB)
Toen gingen de Israëlitische opzichters naar de farao. Ze riepen tegen hem: "Waarom doet u ons dit aan? We krijgen geen stro meer. Maar toch zeggen ze tegen ons dat we stenen moeten maken! En we worden geslagen! Maar de schuld ligt bij úw volk!" Maar de farao zei tegen hen: "Lui zijn jullie! Lui! Daarom zeggen jullie: 'Laat ons gaan om aan de Heer offers te brengen.' Schiet op, aan het werk! Jullie krijgen geen stro meer. Maar jullie moeten net zoveel stenen blijven maken als eerst." Toen begrepen de Israëlitische opzichters hoe erg ze er aan toe waren. Toen ze bij de farao weggingen, kwamen ze Mozes en Aäron tegen. Ze zeiden tegen hen: "De Heer ziet wat jullie hebben gedaan. We hopen dat Hij jullie ervoor zal straffen! Want het is jullie schuld dat de farao nu slecht over ons denkt. Het is jullie schuld dat hij ons nu zo slecht behandelt! Hij wil ons doden!" Toen ging Mozes terug naar de Heer en zei: "Waarom behandelt U dit volk zo hard? Waarom heeft U mij gestuurd? Omdat U het zei, ben ik naar de farao gegaan. Maar hij is dit volk daardoor alleen maar slechter gaan behandelen. En U heeft uw volk helemaal niet bevrijd."