Exodus 4:10-23

Exodus 4:10-23 Herziene Statenvertaling (HSV)

Toen zei Mozes tegen de HEERE: Och Heere, ik ben geen man van veel woorden. Dat ben ik sinds jaar en dag al niet, zelfs niet vanaf het ogenblik dat U tot Uw dienaar gesproken hebt, want ik spreek onduidelijk en moeizaam. Maar de HEERE zei tegen hem: Wie heeft de mens een mond gegeven? Of wie maakt iemand stom, doof, ziende of blind? Ben Ik het niet, de HEERE? Nu dan, ga, Ik zal Zelf met uw mond zijn, en u leren wat u spreken moet. Maar hij zei: Och Heere, zend toch iemand anders, door wiens hand U deze boodschap ook maar wilt zenden. Toen ontbrandde de toorn van de HEERE tegen Mozes en Hij zei: Aäron, de Leviet, is toch uw broer? Ik weet dat híj uitstekend spreken kan. Bovendien, zie, hij trekt u tegemoet. Zodra hij u ziet, zal hij zich van harte verblijden. Dan moet u tot hem spreken en hem de woorden in zijn mond leggen. Ikzelf zal met uw mond en zijn mond zijn en u leren wat u doen moet. En híj zal voor u tot het volk spreken. Dan zal het zó zijn: Híj zal voor u tot een mond zijn en ú zult voor hem tot een god zijn. Neem daarom deze staf in uw hand, waarmee u die tekenen moet doen. Toen ging Mozes weg en keerde terug naar zijn schoonvader Jether. En hij zei tegen hem: Laat mij toch gaan om terug te keren naar mijn broeders, die in Egypte zijn, om te zien of zij nog leven. En Jethro zei tegen Mozes: Ga in vrede. Ook zei de HEERE tegen Mozes in Midian: Ga, keer terug naar Egypte, want al de mannen die u naar het leven stonden, zijn gestorven. Toen nam Mozes zijn vrouw en zijn zonen, liet hen op een ezel rijden en keerde terug naar het land Egypte. En Mozes nam de staf van God in zijn hand. De HEERE zei tegen Mozes: Nu u naar Egypte gaat terugkeren, zie erop toe dat u al de wonderen waartoe Ik u in staat gesteld heb, vóór de farao doet. Ikzelf echter zal zijn hart verharden, zodat hij het volk niet zal laten gaan. Dan moet u tegen de farao zeggen: Zo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene, is Israël. Daarom zeg Ik tegen u: Laat Mijn zoon gaan, zodat hij Mij kan dienen. Maar u hebt geweigerd hem te laten gaan, zie, Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene, doden.

Exodus 4:10-23 Statenvertaling (Importantia edition) (STV)

Toen zeide Mozes tot den HEERE: Och Heere! ik ben geen man wel ter tale, noch van gisteren, noch van eergisteren, noch van toen af, toen Gij tot Uw knecht gesproken hebt; want ik ben zwaar van mond, en zwaar van tong. En de HEERE zeide tot hem: Wie heeft den mens den mond gemaakt, of wie heeft den stomme, of dove, of ziende, of blinde gemaakt? Ben Ik het niet, de HEERE? En nu ga henen, en Ik zal met uw mond zijn, en zal u leren, wat gij spreken zult. Doch hij zeide: Och, Heere! zend toch door de hand desgenen, dien Gij zoudt zenden. Toen ontstak de toorn des HEEREN over Mozes, en Hij zeide: is niet Aäron, de Leviet, uw broeder? Ik weet, dat hij zeer wel spreken zal, en ook, zie, hij zal uitgaan u tegemoet; wanneer hij u ziet, zo zal hij in zijn hart verblijd zijn. Gij dan zult tot hem spreken, en de woorden in zijn mond leggen; en Ik zal met uw mond, en met zijn mond zijn; en Ik zal ulieden leren, wat gij doen zult. En hij zal voor u tot het volk spreken; en het zal geschieden, dat hij u tot een mond zal zijn, en gij zult hem tot een god zijn. Neem dan dezen staf in uw hand, waarmede gij die tekenen doen zult. Toen ging Mozes heen, en keerde weder tot Jethro, zijn schoonvader, en zeide tot hem: Laat mij toch gaan, dat ik wederkere tot mijn broederen, die in Egypte zijn, en zie, of zij nog leven. Jethro dan zeide tot Mozes: Ga in vrede! Ook zeide de HEERE tot Mozes in Midian: Ga heen, keer weder in Egypte, want al de mannen zijn dood, die uw ziel zochten. Mozes dan nam zijn vrouw, en zijn zonen, en voerde hen op een ezel, en keerde weder in Egypteland; en Mozes nam den staf Gods in zijn hand. En de HEERE zeide tot Mozes: Terwijl gij heentrekt, om weder in Egypte te keren, zie toe, dat gij al de wonderen doet voor Farao, die Ik in uw hand gesteld heb; doch Ik zal zijn hart verstokken, dat hij het volk niet zal laten gaan. Dan zult gij tot Farao zeggen: Alzo zegt de HEERE: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene, is Israël. En Ik heb tot u gezegd: Laat Mijn zoon trekken, dat hij Mij diene! maar gij hebt geweigerd hem te laten trekken; zie, Ik zal uw zoon, uw eerstgeborene doden!

Exodus 4:10-23 NBG-vertaling 1951 (NBG51)

Toen zeide Mozes tot de HERE: Och Here, ik ben geen man van het woord, noch sinds gisteren, noch sinds eergisteren, noch sinds Gij tot uw knecht gesproken hebt, want ik ben zwaar van mond en zwaar van tong. Maar de Here zeide tot hem: Wie heeft de mens een mond gegeven, wie maakt stom of doof, ziende of blind; ben Ik het niet, de HERE? Nu dan, ga heen. Ik zal met uw mond zijn en u leren, wat gij spreken moet. Maar hij zeide: Och Here, zend toch iemand anders. Toen ontbrandde de toorn des HEREN tegen Mozes en Hij zeide: Is niet de Leviet Aäron uw broeder? Ik weet, dat hij goed spreekt; en zie, hij is op weg gegaan, u tegemoet, en als hij u ziet, zal hij zich van harte verheugen. Dan zult gij tot hem spreken en de woorden in zijn mond leggen, en Ik zal zijn met uw mond en zijn mond en Ik zal u leren, wat gij doen moet. Hij zal voor u tot het volk spreken en zo zal hij u tot een mond zijn en gij zult hem tot God zijn. En deze staf, waarmede gij de tekenen moet doen, moet gij in uw hand nemen. Toen keerde Mozes naar zijn schoonvader Jeter terug en zeide tot hem: Ik wilde wel terugkeren naar mijn broeders, die in Egypte zijn, en zien, of zij nog leven. En Jetro zeide tot Mozes: Ga in vrede. Want de HERE had tot Mozes in Midjan gezegd: Keer terug naar Egypte, want alle mannen, die u naar het leven stonden, zijn dood. Daarop nam Mozes zijn vrouw en zijn zonen, zette hen op een ezel en keerde naar het land Egypte terug; ook nam Mozes de staf Gods in zijn hand. En de HERE zeide tot Mozes: Nu gij gaat terugkeren naar Egypte, zie toe, dat gij voor het aangezicht van Farao al de wonderen doet, die Ik in uw macht gesteld heb. Maar Ik zal zijn hart verharden, zodat hij het volk niet zal laten gaan. Dan zult gij tot Farao zeggen: Zo zegt de HERE: Israël is mijn eerstgeboren zoon; daarom zeg Ik u: laat mijn zoon gaan, opdat hij Mij diene; zoudt gij echter weigeren hem te laten gaan, dan zal Ik uw eerstgeboren zoon doden.

Exodus 4:10-23 Het Boek (HTB)

Maar Mozes smeekte: ‘Och Here, ik ben helemaal geen goede spreker! Ik ben het nooit geweest en zal het ook nooit worden, ook niet nu U met mij gesproken hebt. Ik kan nooit de juiste woorden vinden.’ ‘Wie heeft de mens een mond gegeven?’ vroeg de HERE hem. ‘Ben Ik dat niet, de HERE? Wie maakt de mens stom of doof, ziende of blind? Vooruit, zoek niet langer naar uitvluchten. Doe wat Ik u heb opgedragen. Ik zal u helpen met spreken en u vertellen wat u moet zeggen.’ Maar Mozes wierp tegen: ‘Here, stuur toch alstublieft iemand anders!’ Toen werd de HERE boos en zei: ‘Goed, uw broer Aäron is een goed spreker. Hij komt hierheen om u te zoeken en zal erg blij zijn u te vinden. Ik zal u zeggen wat u hem moet vertellen en dan zal Ik u beiden helpen bij het spreken en u zeggen wat u moet doen. Hij zal in uw plaats het volk toespreken. Net zoals Ik u vertel wat u moet zeggen, zult u het hem vertellen. En vergeet niet uw staf mee te nemen zodat u de wonderen kunt doen die Ik u heb laten zien.’ Mozes ging terug naar huis en besprak de zaak met zijn schoonvader Jetro. ‘Als u het goed vindt,’ zei Mozes, ‘ga ik terug naar Egypte om mijn familie te bezoeken. Ik weet niet eens of ze nog wel leven.’ ‘Ga in vrede,’ antwoordde Jetro. Voordat Mozes Midjan verliet, zei de HERE tegen hem: ‘Wees niet bang om naar Egypte terug te gaan, want allen die u wilden doden, zijn overleden.’ Zo trok Mozes met zijn vrouw en zonen op ezels naar Egypte. De ‘staf van God’ hield hij stevig vast! De HERE zei tegen hem: ‘Als u terugkomt in Egypte, moet u naar de farao gaan en hem de wonderen laten zien die Ik u heb getoond. Ik zal hem echter koppig maken zodat hij het volk niet zal laten gaan. Zeg dan tegen de farao: “De HERE zegt: Israël is mijn oudste zoon en Ik heb u opgedragen hem te laten gaan zodat hij Mij kan aanbidden. Als u weigert, zal Ik uw oudste zoon doden”.’

Exodus 4:10-23 BasisBijbel (BB)

Mozes zei tegen de Heer: "Maar Heer, ik ben niet goed in spreken. Dat ben ik nooit geweest en dat ben ik nog steeds niet. Ik heb moeite met praten." Maar de Heer zei tegen hem: "Wie heeft de mensen een mond gegeven? Wie zorgt ervoor dat iemand wel of niet kan praten? Of wel of niet kan horen, of zien? Ik, de Heer! Doe dus wat Ik zeg. Ik zal je mond helpen en je vertellen wat je moet zeggen." Maar hij zei: "Alstublieft Heer, stuur iemand anders!" Toen werd de Heer boos en zei: "De Leviet Aäron is je broer. Ik weet dat hij goed kan spreken. Hij zal naar je toe komen. Hij zal erg blij zijn je weer te zien. Vertel hem wat hij zeggen moet. En Ik zal jouw mond en zijn mond helpen. En Ik zal jullie zeggen wat je moet doen. Hij zal voor jou tegen het volk spreken. Zo zal hij jouw mond zijn. Via hem zul jij aan farao laten weten wat Ik wil. En houd deze staf in je hand. Daarmee moet je de wonderen doen." Toen ging Mozes naar zijn schoonvader Jetro terug. Hij zei tegen hem: "Ik wil graag terug gaan naar mijn familie in Egypte. Ik wil weten of ze nog leven." Jetro zei tegen Mozes: "Ga in vrede." Want de Heer had in Midian tegen Mozes gezegd: "Ga terug naar Egypte. Want de mannen die jou wilden doden, zijn allemaal gestorven." Toen reisde Mozes met zijn vrouw en zijn zonen op ezels naar Egypte terug. De staf van God had hij in zijn hand. De Heer zei tegen Mozes: "Je gaat nu terug naar Egypte. Denk erom dat je de farao alle wonderen laat zien waarvoor Ik je de macht heb gegeven. Maar Ik zal hem koppig maken. Hij zal het volk niet willen laten gaan. Dan moet je tegen de farao zeggen: 'Dit zegt de Heer: Israël is mijn oudste zoon. Ik heb tegen u gezegd: Laat mijn zoon gaan, zodat hij Mij kan dienen. Maar u weigert hem te laten gaan. Daarom zal Ik uw oudste zoon doden.' "

YouVersion gebruikt cookies om je ervaring te personaliseren. Door onze website te gebruiken ga je akkoord met ons gebruik van cookies zoals beschreven in ons Privacybeleid